Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 25 november 2024;
- het bericht van de vrouw met bijlage (exploit) van 20 december 2024;
- de brief van de vrouw (met bijlagen) met daarin het antwoord op de door de rechtbank bij e-mail van 17 februari 2025 gestelde vragen, binnengekomen op
- het bericht van de vrouw (met bijlage) van 21 mei 2025, conform de ter zitting gemaakte afspraak.
2.Waar de procedure over gaat
Volgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) en de bestuursrechters van de rechtbank Den Haag, locaties Utrecht en Roermond, evenals de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, in de gevoerde asielprocedures, is de vrouw met de man getrouwd.
In de BRP van de vrouw staan twee andere huwelijken vermeld, beiden ontbonden door overlijden van de echtgenoot, de laatste op [2019] . Als tweede echtgenoot staat vermeld [A] .
Aangezien de bestuursrechter echter in twee asielprocedures in twee instanties heeft aangenomen dat de vrouw wel met de man getrouwd is, verzoekt zij de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
In het geval de rechtbank zich op het standpunt stelt dat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, verzoekt de vrouw de rechtbank om voor recht te verklaren dat er geen sprake is geweest van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen.
3.De beoordeling
Nu dit in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat een recent afschrift van de huwelijksakte niet kan worden overgelegd.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw daarom geen (recent) afschrift van de huwelijksakte kan overleggen. Ondanks het ontbreken van een gedateerd en gewaarmerkt (recent) afschrift van de huwelijksakte oordeelt de rechtbank daarom dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken.
Artikel 10:31 BW:
Artikel 10:32 BW:
De vrouw heeft de volgende stukken overgelegd:
- een document van het Somalische Consulaat-Generaal in Jeddah van 10 maart 2016;
- een verklaring van het Somalische Consulaat-Generaal in Jeddah van 7 oktober 2018;
- de beschikking van de IND van 29 juni 2022;
- de uitspraak van de rechtbank Den Haag, locatie Roermond, van 7 november 2022;
- de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022.
De Engelstalige tekst, voor zover hier relevant, luidt als volgt:
“(…) The Consulate General of Somali Federal Republic in Jeddah presents it's compliments to the Consulate General of the Republic of Greece and has the honor to request your esteemed Consulate to issue a Tourist visa to the Republic of Greece for Mr. [de man] “Our Driver of Consul General” holder of Service passport No. [paspoortnummer 1] . And Mrs. [de vrouw] “His Wife" Somali National, holder of passport No. [paspoortnummer 2] . (…)”.
Verder zijn er geen stukken waaruit blijkt dat de vrouw daadwerkelijk met de man is getrouwd.
Pas als er een rechtsgeldig huwelijk wordt vastgesteld, kan de rechtbank toekomen aan de beoordeling van het verzoek tot echtscheiding.
De eerste asielaanvraag is bij besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van
10 november 2017 afgewezen als kennelijk ongegrond.
Op 12 december 2017 heeft de bestuursrechter van de rechtbank Den Haag, locatie Utrecht, het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de Staatssecretaris in een overgelegd document over het huwelijk van de vrouw met [A] geen aanleiding hoefde te zien om te concluderen dat het door de Saoedische en Griekse autoriteiten geregistreerde huwelijk met de man onjuist zou zijn. In Absher, het elektronische systeem van MOFA (het Ministry of Foreign Affairs) in Saoedi-Arabië, was een verblijfsdocument van de vrouw in Saoedi-Arabië opgenomen met als einddatum
6 januari 2021, waarin stond vermeld dat het gezinshoofd (de echtgenoot) van de vrouw [de man] was.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht de Staatssecretaris zich daarom baseren op de gegevens uit het visumdossier van de vrouw en de gegevens uit Absher [2] , omdat niet is gebleken dat deze gegevens onjuist zijn. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank op 22 januari 2018 bevestigd.
Die asielaanvraag is bij besluit van 29 juni 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond, onder meer omdat de stelling dat de vrouw alleenstaande is, niet geloofwaardig is bevonden.
De bestuursrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Roermond, heeft het hiertegen ingestelde beroep op 7 november 2022 ongegrond verklaard. Over het huwelijk en de tweede verklaring van het consulaat-generaal van 7 januari 2018 heeft de rechtbank – kort gezegd – overwogen dat de vrouw met deze nadere verklaring niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat de man niet haar echtgenoot is. De Staatssecretaris heeft bij zijn besluit kunnen betrekken dat dit (het huwelijk) in de vorige asielprocedure
in rechte vast is komen te staan, waarbij onder meer op basis van eerdere (officiële) documenten van diezelfde Ambassade is gebleken dat de vrouw is getrouwd met de man.
Nu de vrouw
niet aannemelijk heeft gemaaktdat er
geen sprake is van een huwelijktussen de vrouw en de man, maar tussen de vrouw en [A] , wordt niet meer toegekomen aan de beoordeling van de vraag of de vrouw moet worden aangemerkt als een alleenstaande vrouw in de zin van het alleenstaande vrouwenbeleid ten aanzien van Somalië, aldus de rechtbank.
Onder die gegevens bevindt zich echter niet een huwelijksakte, hooguit een vermelding van een huwelijk. Onduidelijk is gebleven waarop die vermelding gebaseerd is.
Om die reden zal de rechtbank zich in deze procedure daarom – enigszins contrecoeur en waarschijnlijk contra legem – conformeren aan het oordeel van de bestuursrechter en aannemen dat er toch sprake is van een huwelijk tussen partijen, op een onbekend moment en onbekende plaats gesloten, dat in Nederland wordt erkend.