ECLI:NL:RBMNE:2025:4587

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
11804074
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontruiming bedrijfspand en voorschot herstelkosten afgewezen wegens onvoldoende bewijs van aansprakelijkheid

In deze zaak heeft [eiseres] een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] B.V. met als doel ontruiming van een bedrijfspand en het verkrijgen van een voorschot op herstelkosten. [eiseres] stelt dat er ernstige constructieve schade aan het pand is ontstaan door toedoen van [gedaagde]. De vordering tot ontruiming is afgewezen omdat de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk acht dat een bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden. Er is onvoldoende bewijs dat de schade door [gedaagde] is veroorzaakt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het pand al in slechte staat verkeerde bij aanvang van de huur en dat hij niet verantwoordelijk is voor de meeste schade. De voorzieningenrechter heeft ook de vordering tot het treffen van noodzakelijke maatregelen en het voorschot van € 150.000,- op de herstelkosten afgewezen, omdat niet duidelijk is voor welk deel van de schade [gedaagde] aansprakelijk is. De vordering tot betaling van toekomstige huurpenningen en de gevorderde wettelijke rente zijn eveneens afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout op 21 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11804074 \ UV EXPL 25-180
Vonnis in kort geding van 21 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
woonachtig in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.M.W. van Dijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.J. van Veen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 juli 2025 met producties 1-9,
- de producties 10-17 van [eiseres] ,
- de producties 1-4 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 7 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiseres] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Tenslotte is bepaald dat vandaag het vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] verhuurt het bedrijfspand aan de aan [adres] ( [postcode] ) in [plaats] (‘het pand’) aan [gedaagde] . [eiseres] vordert onder andere dat [gedaagde] het pand ontruimt, omdat volgens haar sprake is van ernstige constructieve schade aan het pand die door [gedaagde] is veroorzaakt. Ook vordert zij een voorschot van € 150.000,- van de herstelkosten, die volgens haar in totaal € 528.923,03 zijn. Als de ontruiming niet wordt toegewezen, dan wil [eiseres] dat [gedaagde] op basis van een herstelplan binnen een week voorzieningen treft om verdere schade te voorkomen en binnen zes maanden herstelwerkzaamheden laat uitvoeren. [gedaagde] zet daar tegenover dat het pand al heel erg beschadigd was voordat hij het ging huren en de schade die hij tijdens de huurperiode heeft veroorzaakt niet zo erg is dat hij het pand zou moeten verlaten. Ook is hij van plan om de schade aan het pand op korte termijn te laten herstellen. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Dit betekent dat [gedaagde] het pand niet hoeft te ontruimen.

3.De beoordeling

De achtergrond van deze zaak
3.1.
[eiseres] en [A] (bestuurder van [gedaagde] ) zijn sinds 2012 gescheiden. Van 2004 tot april 2014 is de onderneming, zoals die nu wordt gedreven door [A] , door [eiseres] en [A] samen gedreven en zat die onderneming in het pand in [plaats] dat [gedaagde] nu huurt. Vanaf 2014 is de onderneming voortgezet door [eiseres] en is [gedaagde] een soortgelijke onderneming begonnen op een locatie in [vestigingsplaats] . [eiseres] verhuurt sinds 1 juli 2020 het pand in [plaats] aan [gedaagde] en in augustus 2021 heeft [gedaagde] de onderneming van [eiseres] overgenomen. Op de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat het de bedoeling was dat de zoons van [eiseres] en [A] het bedrijf ( [gedaagde] ) zouden overnemen, maar vlak voor deze procedure is duidelijk geworden dat dit niet doorgaat. De huurovereenkomst is op 1 juli 2025 stilzwijgend verlengd met 5 jaar.
Het beoordelingskader in kort geding
3.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Voor toewijzing van een vordering in kort geding moet aan twee voorwaarden worden voldaan. Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang én het moet zeer waarschijnlijk zijn dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
3.3.
Een spoedeisend belang is aanwezig als van [eiseres] niet verwacht kan worden dat zij de uitkomst van een normale, uitgebreide procedure (bodemprocedure) afwacht. Dat is hier het geval. Een vordering tot ontruiming is naar haar aard spoedeisend. Daarnaast voldoet het pand niet (meer) aan de eisen voor constructieve veiligheid, waardoor met spoed werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om het weer veilig te maken.
De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen
De gevorderde ontruiming wordt afgewezen
3.4.
De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is dat een bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden, omdat onvoldoende vaststaat dat de aanwezige schade door [gedaagde] is veroorzaakt of dat [gedaagde] anderszins is tekortgeschoten.
3.5.
[gedaagde] heeft toegegeven dat een deel van de schade tijdens de huurperiode is ontstaan, bijvoorbeeld doordat een keer tegen een paal is gebotst. Maar, hij heeft ook toegelicht dat bij de aanvang van de huur al sprake was van een zeer slecht onderhouden pand, met onder andere kromme palen en een slecht dak. Dat [gedaagde] , zoals [eiseres] stelt, tijdens de huurperiode alle, of het grootste deel van de schade aan de dakbeplating, kolommen, drukkokers en windverbanden heeft veroorzaakt, blijkt nergens uit. Op de foto’s uit juni 2025 bij de dagvaarding is te zien dat het pand meerdere beschadigingen heeft, maar het is, mede doordat een proces-verbaal van oplevering ontbreekt, onduidelijk welke schade er was voor/op het moment van het aangaan van de huurovereenkomst en welke schade naderhand is ontstaan. Dit komt voor rekening en risico van [eiseres] . Ook uit de overzichtsfoto’s van 2020 t/m 2025 wordt niet duidelijk welke schade er al was en welke schade er bij is gekomen. Dat het terrein rommelig is, gaat nu eenmaal samen de bedrijfsactiviteit van [gedaagde] (verhuur van containers en verwerking van bouw- en sloopafval).
3.6.
De verklaringen die [eiseres] heeft overgelegd waarin de zoons en (oud-)medewerkers van [eiseres] en [A] verklaren dat de schade op het moment van het aangaan van de huur niet aanwezig was, vindt de voorzieningenrechter niet doorslaggevend. Uit deze verklaringen volgt namelijk dat deze personen niet aanwezig waren bij de beginoplevering en dat toen geen foto’s zijn gemaakt.
3.7.
Verder stelt [eiseres] dat [gedaagde] in strijd met de afgegeven milieuvergunning handelt en zij daardoor het risico loopt dat deze vergunning wordt ingetrokken, waardoor de verhuurmogelijkheden en huurwaarde van het pand afnemen. Dit argument slaagt ook niet. In het dossier zitten geen aanknopingspunten dat (een medewerker van) de provincie bij het pand is geweest en van plan is om te handhaven, laat staan om de milieuvergunning in te trekken.
De gevorderde noodzakelijke maatregelen en het herstel van de constructie van het pand worden afgewezen
3.8.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] binnen een week de noodzakelijke maatregelen treft om verdere schade aan het pand te voorkomen, zoals het stutten van het pand. Dit wordt afgewezen. Uit het rapport van [deskundige] volgt niet dat maatregelen, zoals het stutten van het pand, noodzakelijk zijn om verdere schade te voorkomen. Dit heeft [eiseres] ook niet op een andere manier onderbouwd.
3.9.
[eiseres] en [gedaagde] zijn het erover eens dat het pand gebreken vertoont waardoor het niet meer voldoet aan de eisen van constructieve veiligheid en er dus herstelwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Dit volgt uit het rapport van [deskundige] van 23 juni 2025. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd de werkzaamheden uit de offerte van [bedrijf] van 1 augustus 2025 direct na de bouwvak uit te laten voeren. Deze werkzaamheden zijn:
  • Constructietekeningen en berekeningen;
  • Ankers t.b.v. de nieuw aan te brengen staalconstructie leveren en monteren;
  • Staalconstructie vervaardigen;
  • Wandpanelen leveren en monteren;
  • Stalen dakplaten leveren en monteren;
  • Dakbedekking leveren en aanbrengen;
  • Hemelwaterafvoersysteem tot op maaiveld aanbrengen.
3.10.
In het rapport van [deskundige] staat dat de stabiliteitsvoorzieningen hersteld moeten worden, nieuwe dakbeplating aangebracht moet worden en beschadigde kolommen vervangen moeten worden. Als de werkzaamheden van de offerte van [bedrijf] zijn uitgevoerd komt [gedaagde] naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter (voldoende) tegemoet aan de aanbevolen maatregelen uit het rapport van [deskundige] om de huidige schade te herstellen. [eiseres] heeft op de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat de oppervlakte van het pand 20x30 meter is en niet 20x20 meter zoals in de offerte staat. De kantonrechter gaat ervan uit dat de totale oppervlakte van het pand wordt meegenomen bij de werkzaamheden. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] niet tot het laten uitvoeren van de herstelwerkzaamheden, omdat niet duidelijk is geworden voor welk deel van de schade [gedaagde] aansprakelijk is (zie 3.5). [eiseres] heeft verder niet uitgelegd wat de meerwaarde is van een lidmaatschap van Bouwend Nederland, zodat de kantonrechter geen reden heeft om eraan te twijfelen dat [bedrijf] de werkzaamheden deugdelijk zal uitvoeren.
Het voorschot van € 150.000,- wordt afgewezen
3.11.
Omdat niet vastgesteld kan worden voor welk deel van de schade [gedaagde] aansprakelijk is en [gedaagde] bovendien heeft toegezegd de schade op korte termijn – voorlopig op zijn kosten – te laten herstellen, wordt het gevorderde voorschot op de herstelkosten van € 150.000,- afgewezen.
De vordering tot betaling van toekomstige huurpenningen wordt afgewezen
3.12.
De vordering tot betaling van de huurpenningen wordt ook afgewezen. Op basis van de lopende huurovereenkomst moet [gedaagde] huur aan [eiseres] betalen en [gedaagde] heeft geen huurachterstand. [eiseres] heeft daarnaast haar stelling dat [gedaagde] de huur te laat betaalt, na betwisting van [gedaagde] , niet (voldoende) onderbouwd.
De wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
3.13.
Omdat de hoofdvorderingen van [eiseres] worden afgewezen, worden de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten ook afgewezen.
Ieder moet zijn eigen proceskosten dragen
3.14.
Tussen partijen heeft een familierechtelijke relatie bestaan die nog van invloed is op dit geschil. Daarnaast heeft [gedaagde] pas na dagvaarding de offerte bij [bedrijf] opgevraagd. Dit tezamen maakt dat de kantonrechter de proceskosten tussen partijen zal compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
compenseert de proskosten tussen partijen, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025.
61312