ECLI:NL:RBMNE:2025:454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
16/197233-24; 16/207783-24; 16/162971-24 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in jeugdstrafzaak met meerdere strafbare feiten en heropening van het onderzoek

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenvonnis uitgesproken in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich in een periode van ongeveer een jaar schuldig heeft gemaakt aan zes strafbare feiten. Deze feiten omvatten onder andere een overval op een supermarkt, diefstal met braak, heling van een scooter, vernieling van een scooter en overtreding van de leerplichtwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij momenteel onvoldoende informatie heeft om een juiste beslissing te nemen over de straftoemeting en heeft daarom besloten het onderzoek ter terechtzitting te heropenen om een psychiatrisch rapport over de verdachte af te wachten. Tijdens de zitting op 31 januari 2025 zijn de vordering en standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken, evenals de getuigenverklaringen van een kinderpsycholoog en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Samen Veilig Midden-Nederland. De rechtbank heeft de verdachte en zijn raadsman gehoord en heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de rechtbank bevoegd is om de zaak te beoordelen. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten overwogen, waarbij de verdachte heeft bekend. De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de feiten en de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond aanwezig is. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst onder voorwaarden en zal de zaak opnieuw behandelen na ontvangst van het psychiatrisch rapport.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/197233-24; 16/207783-24; 16/162971-24 (gev. ttz) (P)
Tussenvonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2007] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
ten tijde van de zitting gedetineerd [verblijfplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit tussenvonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2025. De behandeling van de zaak heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [verdachte] minderjarig is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M.L. Kalsbeek en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. D.C. van den Heuvel, advocaat in Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Verder waren aanwezig en zijn gehoord: mevrouw G.H.J. Friedrichs-Groenendaal MSc, kinder- en jeugdpsycholoog, mevrouw J.E. van Steenbergen namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer R. Top namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) en de ouders van [verdachte] .

2.HEROPENING ONDERZOEK

Zoals hierna in hoofdstuk 10 verder wordt toegelicht, zal de rechtbank het onderzoek in de zaak heropenen om een psychiatrische rapportage over [verdachte] in te winnen. De rechtbank ziet aanleiding om nu al wel vast in te gaan op de vraag of de feiten kunnen worden bewezen, of de feiten strafbaar zijn, of [verdachte] strafbaar is en hoe over het beslag moet worden beslist.

3.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat [verdachte] :
ten aanzien van 16/197233-24
feit 1
op 26 mei 2024 in Utrecht samen met anderen de [supermarkt] heeft overvallen en ongeveer 6000 euro heeft gestolen onder bedreiging van geweld, door een groot (vlees)mes te tonen en in de richting van het hoofd en/of op/tegen de keel van [medeverdachte 1] te houden;
feit 2
op 26 mei 2024 in Utrecht een scooter heeft geheeld;
feit 3
op 26 mei 2024 in Utrecht een scooter heeft vernield.
ten aanzien van 16/207783-24
feit 1
op 6 april 2024 in Maarssen samen met een ander een navigatiesysteem heeft gestolen uit een auto door middel van braak;
feit 2
op 11 december 2023 het kenteken van zijn snorfiets heeft afgeplakt waardoor de herkenning van het kenteken werd bemoeilijkt;
ten aanzien van 16/162971-24
op 30 september 2023 tot en met 21 maart 2024 in Utrecht meermalen zijn leerplicht heeft geschonden.

4.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, mede gelet op de bekennende verklaring van [verdachte] , tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten kan worden gekomen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
ten aanzien van 16/197233-24, feit 1 tot en met 3 [1]
[verdachte] heeft de tenlastegelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen die zij voor haar bewezenverklaring gebruikt.
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 31 januari 2025 ten aanzien van alle drie de feiten;
  • een proces-verbaal van aangifte door [aangever]
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] [3] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] [4] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] [5] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] . [6]
- een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de heling en vernieling van de scooter. [7]
ten aanzien van 16/207783-24, feiten 1 en 2 [8]
[verdachte] heeft de tenlastegelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen die zij voor haar bewezenverklaring gebruikt.
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 31 januari 2025 ten aanzien van beide feiten;
  • een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het aantreffen van verdachte en medeverdachte nabij de plaats delict
- een proces-verbaal van bevindingen inclusief fotobijlagen, inhoudende het aantreffen van het navigatiesysteem, gereedschappen en de vernielde auto [10] ;
- een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het aantreffen van de afgeplakte snorscooter. [11]
ten aanzien van 16/162971-24
[verdachte] heeft het tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen die zij voor haar bewezenverklaring gebruikt.
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 31 januari 2025;
  • het proces-verbaal leerplicht met bijlagen.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
ten aanzien van 16/197233-24
feit 1
op 26 mei 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid geld (ongeveer 6000 euro), dat geheel aan [supermarkt] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen medewerkers van [supermarkt] , te weten [getuige 1] en [getuige 4] en [getuige 3] en [getuige 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een groot (vlees)mes te tonen en dit mes in de richting van het hoofd en tegen de keel van een collega-medewerker van [supermarkt] , te weten [medeverdachte 1] , te houden;
feit 2
omstreeks 26 mei 2024 te Utrecht, een scooter (met kenteken [kenteken] ), heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
feit 3
op 26 mei 2024 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een scooter (met kenteken [kenteken] ), die geheel aan een onbekend gebleven persoon toebehoorde heeft vernield;
ten aanzien van 16/207783-24
feit 1op 6 april 2024 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht uit een geparkeerd staande auto op het Harmonieplein tezamen en in vereniging met een ander, een navigatiesysteem, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat navigatiesysteem onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 2op 11 december 2023 te Utrecht als eigenaar of houder een motorrijtuig, (snorfiets), voorzien van het kenteken [kenteken] , op de weg, Kleine Slachtstraat, heeft laten staan , terwijl hij wist dat op dat voertuig twee stuks grijze tape op de blauwe kentekenplaat, waren aangebracht waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 van de Wegenverkeerswet 1994 gevoerde kenteken, werd bemoeilijkt;
ten aanzien van 16/162971-24hij in de periode van 30 september 2023 tot en met 21 maart 2024 te Utrecht, meermalen, als jongere, die als mbo-student van een school of instelling, te weten [school] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma, het volledige programma van de combinatie leren en werken en/of het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 2.107b, tweede lid en/of 2.107I, tweede lid en/of 2.100, eerste lid en/of 2.109, derde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door die school of instelling werd aangeboden, te volgen, terwijl ten aanzien van hem de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969 was beëindigd en hij de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt en hij geen startkwalificatie had behaald.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [verdachte] gepleegde feiten bestond. Het door [verdachte] gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt de door [verdachte] gepleegde feiten:
16/197233-24
feit 1
diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
opzetheling;
feit 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
16/207783-24
feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2
overtreding van artikel 41 lid 1, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
16/162971-24
als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomen.

8.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kan doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van goederen die op de beslaglijst vermeld staan
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen geld onder parketnummer 16/207783-24, te weten € 4,25 en € 245,-, teruggegeven dient te worden aan de rechtmatige eigenaar. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het geld is aangetroffen nadat [verdachte] een navigatiesysteem had gestolen uit een auto en ter plaatse had verklaard dat hij de navigatie zou gaan verkopen. Het aangetroffen geld kan dan ook in verband worden gebracht met de diefstal van de navigatie.
Ten aanzien van goederen die niet op de beslaglijst vermeld staan
Volgens de officier van justitie is bij [verdachte] onder parketnummer 16/197233-24 op 18 juni 2024 € 330,- in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat dit geldbedrag teruggegeven moet worden aan [verdachte] .
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan [verdachte] van het in beslag genomen geld, te weten:
- 4,25 EUR (G3324404);
- 245 EUR (G3324403).
De rechtbank overweegt dat het bij [verdachte] aangetroffen geld niet in verband kan worden gebracht met de diefstal van het navigatiesysteem. Het gestolen navigatiesysteem werd immers nog aangetroffen bij [verdachte] en was dus nog niet verkocht. Dat [verdachte] dit wel van plan was, doet hier niet aan af. Gelet hierop zal de rechtbank de teruggave van het geld aan [verdachte] gelasten, nu dit geld niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
Teruggave aan de rechthebbende
In de zaak met parketnummer 16/197233-24 is bij [verdachte] een bedrag van € 340,00 in beslag genomen [13] . Dit geldbedrag is op 18 juni in de jaszak van [verdachte] gevonden. De rechtbank gaat er vanuit dat dit een deel van de buit is van de overval op de [supermarkt] . De rechtbank gaat hier vanuit omdat op de telefoon van [verdachte] foto’s zijn gevonden waarop [verdachte] te zien is met een pak geld in zijn handen. [verdachte] heeft op zitting verteld dat hij op die foto’s geld van de overval in zijn handen heeft. Volgens [verdachte] is daarna al het geld in de schuur van medeverdachte [medeverdachte 2] gelegd en is er niet meer geld dan in de schuur is gevonden. De rechtbank vindt het niet geloofwaardig dat al het geld in de schuur is gelegd omdat er beduidend meer geld uit de kluis is gestolen dan in de schuur is aangetroffen. Een deel van het geld is dus verdwenen. Bovendien blijkt uit de beelden bij de schuur dat [verdachte] en [medeverdachte 2] al vrij snel na de overval (namelijk een half uur) de tassen met de geldlades in de schuur leggen. Het is niet aannemelijk dat ze in de tussentijd de foto’s van [verdachte] met het geld in de hand hebben genomen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [verdachte] niet al het geld in de schuur heeft gelegd en dat het geld dat in de jaszak is gevonden van de [supermarkt] afkomstig moet zijn. De rechtbank zal de teruggave gelasten aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt, te weten [supermarkt] ( [adres] ).

10.HEROPENING ONDERZOEK

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank primair verzocht om de zaak aan te houden tot het rapport van de psychiater er is. De officier van justitie voert daartoe aan dat aan de criteria voor een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel is voldaan en dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel ook wordt geadviseerd door de Raad. De voorwaardelijke PIJ-maatregel is dus een mogelijkheid. Daarvoor is echter wel een rapport van de psychiater nodig. [verdachte] kan volgens de officier van justitie in de tussentijd geschorst worden onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door SAVE.
De officier van justitie heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat als de zaak niet aangehouden wordt aan [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie dient te worden opgelegd van vier maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vraagt de officier van justitie aan de rechtbank om [verdachte] een taakstraf van 100 uur op te leggen, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met toepassing van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad, met uitzondering van de plaatsing bij Hamber en met toepassing van de door de kinderpsycholoog geadviseerde psycho-educatie. Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd om het verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden, af te wijzen. Een PIJ-maatregel is in dit geval een te zwaar middel. Een PIJ-maatregel zal de ontwikkeling van [verdachte] niet bevorderen en is dus ook niet in zijn belang.
De raadsman heeft subsidiair verzocht om in afwachting van het rapport van de psychiater de voorlopige hechtenis van [verdachte] te schorsen onder de voorwaarden die de rechtbank passend acht.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft zich in een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten, te weten overtreding van de leerplichtwet, diefstal met braak, het afplakken van de kentekenplaat van zijn snorfiets, een overval, heling van een scooter en vernieling van een scooter.
Het zwaartepunt van de gepleegde feiten ligt bij de overval die hij samen met anderen op de [supermarkt] heeft gepleegd. Deze overval was van te voren met elkaar gepland. Medeverdachte [medeverdachte 1] , die werkzaam was bij de [supermarkt] en ook als werknemer aanwezig was op de bewuste avond, zou de magazijndeur open laten zodat medeverdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] de [supermarkt] binnen konden komen. Na sluitingstijd betraden [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] de supermarkt onder bedreiging van een mes, waarbij zij onherkenbaar gekleed waren met helmen en bivakmutsen op. [verdachte] droeg het mes bij zich. Medeverdachte [medeverdachte 2] hield de telefoons van de medewerkers bij zich, terwijl [verdachte] het mes in de richting van medeverdachte [medeverdachte 1] hield terwijl zij naar de kluis toe liepen. Door het mes in de richting van [medeverdachte 1] te houden, werd de overval geloofwaardiger voor de medewerkers. Uit de kluis werden vervolgens meerdere kassalades gehaald en in een tas gestopt. Nadat zij klaar waren met het leeghalen van de kluis, verlieten [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] al rennend de winkel en reden op een (geheelde) scooter weg. Diezelfde avond heeft [verdachte] de scooter – die hij speciaal geregeld had voor de overval - in het water gereden. Na de overval zijn [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] naar de schuur van [medeverdachte 2] gegaan en hebben daar de kassalades met geld bewaard. Dit geld zouden zij samen verdelen.
Het spreekt voor zich dat een overval op deze manier een traumatische en angstige ervaring voor de medewerkers van [supermarkt] moet zijn geweest. De gehele overval, en in het bijzonder de dreiging met het mes dat in de richting van [medeverdachte 1] werd gehouden – terwijl zij niet wisten dat [medeverdachte 1] zelf bij de overval betrokken was en dit onderdeel was van een vooraf afgesproken plan - heeft angst veroorzaakt bij de aanwezige medewerkers. Vooral de leidinggevende die op die avond werkzaam was, is heel erg geschrokken. Zij is tot op de dag van vandaag nog angstig. Zij heeft verklaard dat zij het liefst wilde vluchten tijdens de overval, maar zij voelde zich verantwoordelijk voor haar team en was bang dat de overvallers [medeverdachte 1] iets aan zouden doen. Zij heeft daarom geholpen om de kluis te openen toen zij zag dat dit [medeverdachte 1] niet lukte.
Dit soort feiten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, vooral wanneer zij plaatsvinden op een plek waar veel mensen dagelijks komen om boodschappen te doen en waar winkelpersoneel aanwezig is.
[verdachte] heeft niet stilgestaan bij deze gevolgen. Op zitting heeft hij verklaard dat hij dit enkel voor het (snelle) geld deed. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit en rekent dat [verdachte] zwaar aan. De rechtbank vindt het ook zorgelijk dat [verdachte] in zo een korte tijd meerdere andere strafbare feiten heeft gepleegd.
Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van [verdachte] van 23 december 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel of nadeel van [verdachte] mee.
De rechtbank heeft de rapporten die zijn opgesteld over [verdachte] gelezen en geluisterd naar de toelichting hierop ter zitting.
In het psychologisch rapport van 9 oktober 2024, opgesteld door kinder- en jeugdpsycholoog G.H.J. Friedrichs-Groenendaal, staat dat bij [verdachte] een (voorlopige) taalontwikkelingsstoornis en een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis is vastgesteld. Er is sprake van een ouder-kindrelatieprobleem, met een onvoldoende steunende en sturende pedagogiek. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van de tenlastegelegde feiten en door de psycholoog wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. Het risico op recidive op gewelddadig gedrag en niet-gewelddadig (crimineel) gedrag wordt ingeschat van een matig tot hoog risico.
Om het recidiverisico te verkleinen en in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling dient volgens de psycholoog aandacht uit te gaan naar het versterken van de pedagogische aanpak, waarbij er meer op [verdachte] gestuurd gaat worden en waarbij [verdachte] beter ondersteund gaat worden. Deze pedagogiek heeft betrekking op het maken van de juiste keuzes, het adequaat invullen van zijn vrije tijd en het behoud van school of dagbesteding. Verder dient [verdachte] te werken aan het versterken van zijn eigenheid (en het zich hiermee weerbaar leren opstellen tegen (zo mogelijke) negatieve beïnvloeding van peers), het versterken van zijn mentaliserend vermogen, het adequaat omgaan met gezag, het adequaat moreel redeneren en handelen, het leren verantwoordelijk zijn voor eigen gedrag en het zich houden aan gestelde doelen. Voor zowel het versterken van de pedagogiek als voor de individuele behandelthema’s wordt gedacht aan de Flexible Assertive Community Treatment (FACT)-methodiek of een andere, daarop gelijkende behandeling, voor zowel [verdachte] als zijn ouders wordt gedacht aan psycho-educatie en er zou voor het versterken van het mentaliserend vermogen gedacht kunnen worden aan psychomotorische therapie (PMT).
De psycholoog schrijft verder dat elk voorwaardelijk kader lastig is vanwege het gebrek aan intrinsieke motivatie bij [verdachte] . [verdachte] heeft zich tot nu toe onvoldoende ingezet voor schorsende voorwaarden. De psycholoog heeft een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) overwogen, maar plaatst kanttekeningen bij de haalbaarheid daarvan. Er dient voldoende bereidheid te zijn om zich te conformeren aan de inhoud hiervan, waar het bij [verdachte] aan lijkt te ontbreken. De maatregel die de behandeling het meeste waarborgt is een (on)voorwaardelijke PIJ-maatregel. Contra-indicatief is dat bij [verdachte] niet gesproken kan worden van een laatste kans om beter in de maatschappij terecht te komen (domein: noodzaak gedwongen kader). Niet vastgesteld kan worden dat eerdere ambulante behandeling niet geholpen heeft en dat een noodzakelijk behandeling niet op een andere manier te organiseren is (domein: geen alternatief meer). De psycholoog adviseert [verdachte] een straf op te leggen met een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel, dat door [verdachte] mogelijkerwijs als stok achter de deur ervaren wordt, waarin de genoemde interventies als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering, zo mogelijk op basis van de maatregel ITB-Harde Kern, is aangewezen.
Op zitting heeft zij het standpunt bevestigt en nogmaals uitgelegd waarom zij een PIJ-maatregel niet aangewezen vindt. Volgens de psycholoog kan [verdachte] het beste thuis wonen en zou het goed zijn als ouders ondersteuning krijgen in de opvoeding.
In het rapport van SAVE van 24 januari 2025 staat dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel het best past bij [verdachte] . Deze maatregel komt het meest tegemoet aan de noodzaak voor behandeling om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken. Het enkele opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie biedt onvoldoende waarborg op het volgen van de behandeling en begeleiding. [verdachte] heeft al eerder laten zien dat hij zich niet aan de voorwaarden heeft kunnen houden, terwijl er toen ook terugkeer naar detentie tegenover stond. SAVE adviseert de rechtbank daarom om [verdachte] te schorsen met een ITB Harde Kern-maatregel in afwachting van het rapport van de psychiater.
In het advies van de Raad van 29 januari 2025 staat dat het recidiverisico op hoog wordt geschat. Op bijna alle domeinen komen risicofactoren naar voren. De belangrijkste zijn dat [verdachte] beïnvloedbaar is en meegaat in negatief gedrag van anderen, terwijl hij juist omgaat met antisociale jongeren. Daarnaast is een risicofactor dat er binnen de JJI meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waarbij [verdachte] verbale en fysieke agressie heeft gebruikt. Het ontbreekt [verdachte] tevens aan een reëel beeld van de wereld om hem heen en zijn eigen handelen hierin. Op basis van het onderzoek komt naar voren dat [verdachte] anderen (en externe sturing met strikt toezicht) nodig heeft om de kans op herhaling te verminderen en pro sociaal gedrag te laten zien. De Raad onderschrijft het standpunt van SAVE dat [verdachte] na detentie niet terug kan keren naar huis maar elders (begeleid) moet gaan worden omdat er zorgen zijn over de thuissituatie en het ontbreken van toezicht op [verdachte] . Gelet hierop acht de Raad een voorwaardelijke PIJ-maatregel de meest passende en wenselijke afdoening voor [verdachte] . Aan de voorwaarden voor de PIJ-maatregel is volgens de Raad ook voldaan. Ondanks het ontbreken van het rapport van de psychiater kiest de Raad er nadrukkelijk voor om, op basis van het enkel PO, de informatie van de jeugdreclasseerder en de uitkomsten van het huidige raadonderzoek, ook zonder het aanvullend PO dit te adviseren omdat dit, vanuit pedagogisch oogpunt, het meest tegemoet komt aan wat [verdachte] nodig heeft.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is nodig omdat het [verdachte] ontbreekt aan intrinsieke motivatie om mee te gaan en blijven werken, wat noodzakelijk is om de kans op herhaling te verminderen. De Raad verwacht dat zonder voorwaardelijke PIJ-maatregel de kans zeer groot is dat [verdachte] zich niet zal houden aan de voorwaarden, wat uiteindelijk tot een terugmelding vanuit de jeugdreclassering zal leiden. Wanneer dat gebeurt zou [verdachte] hiervoor weliswaar afgestraft kunnen worden, maar daarmee wordt voorbij gegaan aan zijn recht dat ingezet wordt op wat hij nodig heeft om de kans te krijgen/hebben zijn leven pro sociaal vorm te kunnen gaan geven. In het geval van [verdachte] is dat een verplichte behandeling en toezicht.
Op zitting heeft de Raad dit standpunt bevestigd. De visie van de psycholoog heeft het standpunt van de Raad niet veranderd.
Heropening
De rechtbank is van oordeel dat zij momenteel onvoldoende informatie heeft om tot een juiste en passende beslissing in het kader van de straftoemeting te kunnen komen. De psycholoog heeft gerapporteerd en op zitting toegelicht dat zij een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel niet aan de orde vindt en dat bovendien niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Zij adviseert om een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden. Daar staat tegenover dat de Raad, maar ook SAVE, een voorwaardelijke PIJ-maatregel het meest tegemoet vinden komen komt aan wat [verdachte] nodig heeft.
In het licht van deze discussie wil de rechtbank zich laten voorlichten door de psychiater. Voor de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel voor [verdachte] passend en geboden is, en om tot een volledig en weloverwogen beslissing te kunnen komen, is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat zij beschikt over het rapport van de psychiater.
De rechtbank ziet zich genoodzaakt het onderzoek ter terechtzitting in verband met het voorgaande te heropenen en het rapport van de psychiater af te wachten. Op grond van de geldende schorsingsvoorwaarden moet [verdachte] meewerken aan dit onderzoek. Daarnaast draagt de rechtbank de officier van justitie op om een reclasseringsrapport uit te laten brengen over hoe de schorsing van [verdachte] in de tussentijd verloopt.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft op de zitting van 31 januari 2025 al beslist dat de voorlopige hechtenis van [verdachte] per 4 februari 2025 geschorst dient te worden onder de voorwaarden zoals geadviseerd door SAVE.

11.BESLISSING

De rechtbank:
-
heropenthet onderzoek ter terechtzitting dat op de zitting van 31 januari 2025 is gesloten;
-
schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd;
- draagt de officier van justitie op om vóór 11 april 2025de griffier en de voorzitter te rapporteren over de voortgang van het onderzoek, met een afschrift van de rapportage aan de raadsman, waarna zo mogelijk een datum voor een vervolgzitting zal worden gepland;
- beveelt de oproepingvan verdachte en zijn raadsman tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat;
- beveelt de oproepingvan de ouders van [verdachte] en de deskundigen tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat;
- draagt de officier van justitie opom de reclassering de opdracht te geven voor de volgende zitting een nader rapport uit te laten brengen over het verloop van de schorsing.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. N.P.J. Janssens en mr. B.A. Nijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2025.
mr. S.M. Schothorst en mr. B.A. Nijs zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
16/197233-24
1
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid geld (ongeveer 6000 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (een) medewerker(s) van [supermarkt] , te weten [getuige 1] en/of [getuige 4] en/of [getuige 3] en/of [getuige 2] en/of [A] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een groot (vlees)mes te tonen en/of dit mes meermalen in de richting van het hoofd en/of op/tegen de keel van een collega-medewerker van [supermarkt] , te weten [medeverdachte 1] , te houden;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 26 mei 2024 te Utrecht, althans in Nederland, een scooter (met kenteken [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een scooter (met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
16/207783-24
1
hij op of omstreeks 6 april 2024 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht uit een geparkeerd staande auto op het Harmonieplein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een navigatiesysteem, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen navigatiesysteem onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 11 december 2023 te Utrecht als eigenaar of houder een motorrijtuig, (snorfiets), voorzien van het kenteken [kenteken] , op de weg, Kleine Slachtstraat, heeft laten staan of daarmede over die weg heeft laten rijden, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat op dat voertuig (een) teken(s) en/of middel(en), te weten twee stuks grijze tape op de blauwe kentekenplaat, was/waren aangebracht waardoor de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het ingevolge artikel 40 van de Wegenverkeerswet 1994 gevoerde kenteken, werd bemoeilijkt;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd
( art 41 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994, art 41 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )
16/162971-24hij in of omstreeks 30 september 2023 tot en met 21 maart 2024 te Utrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, als jongere, die als leerling, vavo-student of mbo-student van een school of instelling, te weten [school] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma, het volledige programma van de combinatie leren en werken en/of het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 2.107b, tweede lid en/of 2.107I, tweede lid en/of 2.100, eerste lid en/of 2.109, derde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door die school of instelling werd aangeboden, te volgen, terwijl ten aanzien van hem de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969 was beëindigd en hij de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt en hij geen startkwalificatie had behaald
( art 4c lid 1 Leerplichtwet 1969 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 juli 2024 met documentcode 240614.0922.15530 (Einddossier), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 399. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 17 tot en met 21.
3.Pagina 27 tot en met 31.
4.Pagina 35 tot en met 36.
5.Pagina 40 tot en met 41.
6.Pagina 43 tot en met 45.
7.Pagina 395 tot en met 396.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 mei 2024, genummerd PL0900-2024143267, opgemaakt door politie Midden-Nederland, digitale pagina’s 1 tot en met 111. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.Pagina 20 tot en met 21.
10.Pagina 29 tot en met 30.
11.Pagina 13 tot en met 15.
12.Proces-verbaal van leerplicht, opgemaakt op ambtseed op 15 april 2024, door de leerplichtambtenaar [B] , pagina 1 tot en met 17.
13.Pagina 299 van het dossier.