10.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft zich in een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten, te weten overtreding van de leerplichtwet, diefstal met braak, het afplakken van de kentekenplaat van zijn snorfiets, een overval, heling van een scooter en vernieling van een scooter.
Het zwaartepunt van de gepleegde feiten ligt bij de overval die hij samen met anderen op de [supermarkt] heeft gepleegd. Deze overval was van te voren met elkaar gepland. Medeverdachte [medeverdachte 1] , die werkzaam was bij de [supermarkt] en ook als werknemer aanwezig was op de bewuste avond, zou de magazijndeur open laten zodat medeverdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] de [supermarkt] binnen konden komen. Na sluitingstijd betraden [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] de supermarkt onder bedreiging van een mes, waarbij zij onherkenbaar gekleed waren met helmen en bivakmutsen op. [verdachte] droeg het mes bij zich. Medeverdachte [medeverdachte 2] hield de telefoons van de medewerkers bij zich, terwijl [verdachte] het mes in de richting van medeverdachte [medeverdachte 1] hield terwijl zij naar de kluis toe liepen. Door het mes in de richting van [medeverdachte 1] te houden, werd de overval geloofwaardiger voor de medewerkers. Uit de kluis werden vervolgens meerdere kassalades gehaald en in een tas gestopt. Nadat zij klaar waren met het leeghalen van de kluis, verlieten [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] al rennend de winkel en reden op een (geheelde) scooter weg. Diezelfde avond heeft [verdachte] de scooter – die hij speciaal geregeld had voor de overval - in het water gereden. Na de overval zijn [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] naar de schuur van [medeverdachte 2] gegaan en hebben daar de kassalades met geld bewaard. Dit geld zouden zij samen verdelen.
Het spreekt voor zich dat een overval op deze manier een traumatische en angstige ervaring voor de medewerkers van [supermarkt] moet zijn geweest. De gehele overval, en in het bijzonder de dreiging met het mes dat in de richting van [medeverdachte 1] werd gehouden – terwijl zij niet wisten dat [medeverdachte 1] zelf bij de overval betrokken was en dit onderdeel was van een vooraf afgesproken plan - heeft angst veroorzaakt bij de aanwezige medewerkers. Vooral de leidinggevende die op die avond werkzaam was, is heel erg geschrokken. Zij is tot op de dag van vandaag nog angstig. Zij heeft verklaard dat zij het liefst wilde vluchten tijdens de overval, maar zij voelde zich verantwoordelijk voor haar team en was bang dat de overvallers [medeverdachte 1] iets aan zouden doen. Zij heeft daarom geholpen om de kluis te openen toen zij zag dat dit [medeverdachte 1] niet lukte.
Dit soort feiten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, vooral wanneer zij plaatsvinden op een plek waar veel mensen dagelijks komen om boodschappen te doen en waar winkelpersoneel aanwezig is.
[verdachte] heeft niet stilgestaan bij deze gevolgen. Op zitting heeft hij verklaard dat hij dit enkel voor het (snelle) geld deed. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit en rekent dat [verdachte] zwaar aan. De rechtbank vindt het ook zorgelijk dat [verdachte] in zo een korte tijd meerdere andere strafbare feiten heeft gepleegd.
Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van [verdachte] van 23 december 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel of nadeel van [verdachte] mee.
De rechtbank heeft de rapporten die zijn opgesteld over [verdachte] gelezen en geluisterd naar de toelichting hierop ter zitting.
In het psychologisch rapport van 9 oktober 2024, opgesteld door kinder- en jeugdpsycholoog G.H.J. Friedrichs-Groenendaal, staat dat bij [verdachte] een (voorlopige) taalontwikkelingsstoornis en een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis is vastgesteld. Er is sprake van een ouder-kindrelatieprobleem, met een onvoldoende steunende en sturende pedagogiek. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het plegen van de tenlastegelegde feiten en door de psycholoog wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. Het risico op recidive op gewelddadig gedrag en niet-gewelddadig (crimineel) gedrag wordt ingeschat van een matig tot hoog risico.
Om het recidiverisico te verkleinen en in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling dient volgens de psycholoog aandacht uit te gaan naar het versterken van de pedagogische aanpak, waarbij er meer op [verdachte] gestuurd gaat worden en waarbij [verdachte] beter ondersteund gaat worden. Deze pedagogiek heeft betrekking op het maken van de juiste keuzes, het adequaat invullen van zijn vrije tijd en het behoud van school of dagbesteding. Verder dient [verdachte] te werken aan het versterken van zijn eigenheid (en het zich hiermee weerbaar leren opstellen tegen (zo mogelijke) negatieve beïnvloeding van peers), het versterken van zijn mentaliserend vermogen, het adequaat omgaan met gezag, het adequaat moreel redeneren en handelen, het leren verantwoordelijk zijn voor eigen gedrag en het zich houden aan gestelde doelen. Voor zowel het versterken van de pedagogiek als voor de individuele behandelthema’s wordt gedacht aan de Flexible Assertive Community Treatment (FACT)-methodiek of een andere, daarop gelijkende behandeling, voor zowel [verdachte] als zijn ouders wordt gedacht aan psycho-educatie en er zou voor het versterken van het mentaliserend vermogen gedacht kunnen worden aan psychomotorische therapie (PMT).
De psycholoog schrijft verder dat elk voorwaardelijk kader lastig is vanwege het gebrek aan intrinsieke motivatie bij [verdachte] . [verdachte] heeft zich tot nu toe onvoldoende ingezet voor schorsende voorwaarden. De psycholoog heeft een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) overwogen, maar plaatst kanttekeningen bij de haalbaarheid daarvan. Er dient voldoende bereidheid te zijn om zich te conformeren aan de inhoud hiervan, waar het bij [verdachte] aan lijkt te ontbreken. De maatregel die de behandeling het meeste waarborgt is een (on)voorwaardelijke PIJ-maatregel. Contra-indicatief is dat bij [verdachte] niet gesproken kan worden van een laatste kans om beter in de maatschappij terecht te komen (domein: noodzaak gedwongen kader). Niet vastgesteld kan worden dat eerdere ambulante behandeling niet geholpen heeft en dat een noodzakelijk behandeling niet op een andere manier te organiseren is (domein: geen alternatief meer). De psycholoog adviseert [verdachte] een straf op te leggen met een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel, dat door [verdachte] mogelijkerwijs als stok achter de deur ervaren wordt, waarin de genoemde interventies als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering, zo mogelijk op basis van de maatregel ITB-Harde Kern, is aangewezen.
Op zitting heeft zij het standpunt bevestigt en nogmaals uitgelegd waarom zij een PIJ-maatregel niet aangewezen vindt. Volgens de psycholoog kan [verdachte] het beste thuis wonen en zou het goed zijn als ouders ondersteuning krijgen in de opvoeding.
In het rapport van SAVE van 24 januari 2025 staat dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel het best past bij [verdachte] . Deze maatregel komt het meest tegemoet aan de noodzaak voor behandeling om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken. Het enkele opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie biedt onvoldoende waarborg op het volgen van de behandeling en begeleiding. [verdachte] heeft al eerder laten zien dat hij zich niet aan de voorwaarden heeft kunnen houden, terwijl er toen ook terugkeer naar detentie tegenover stond. SAVE adviseert de rechtbank daarom om [verdachte] te schorsen met een ITB Harde Kern-maatregel in afwachting van het rapport van de psychiater.
In het advies van de Raad van 29 januari 2025 staat dat het recidiverisico op hoog wordt geschat. Op bijna alle domeinen komen risicofactoren naar voren. De belangrijkste zijn dat [verdachte] beïnvloedbaar is en meegaat in negatief gedrag van anderen, terwijl hij juist omgaat met antisociale jongeren. Daarnaast is een risicofactor dat er binnen de JJI meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waarbij [verdachte] verbale en fysieke agressie heeft gebruikt. Het ontbreekt [verdachte] tevens aan een reëel beeld van de wereld om hem heen en zijn eigen handelen hierin. Op basis van het onderzoek komt naar voren dat [verdachte] anderen (en externe sturing met strikt toezicht) nodig heeft om de kans op herhaling te verminderen en pro sociaal gedrag te laten zien. De Raad onderschrijft het standpunt van SAVE dat [verdachte] na detentie niet terug kan keren naar huis maar elders (begeleid) moet gaan worden omdat er zorgen zijn over de thuissituatie en het ontbreken van toezicht op [verdachte] . Gelet hierop acht de Raad een voorwaardelijke PIJ-maatregel de meest passende en wenselijke afdoening voor [verdachte] . Aan de voorwaarden voor de PIJ-maatregel is volgens de Raad ook voldaan. Ondanks het ontbreken van het rapport van de psychiater kiest de Raad er nadrukkelijk voor om, op basis van het enkel PO, de informatie van de jeugdreclasseerder en de uitkomsten van het huidige raadonderzoek, ook zonder het aanvullend PO dit te adviseren omdat dit, vanuit pedagogisch oogpunt, het meest tegemoet komt aan wat [verdachte] nodig heeft.
Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is nodig omdat het [verdachte] ontbreekt aan intrinsieke motivatie om mee te gaan en blijven werken, wat noodzakelijk is om de kans op herhaling te verminderen. De Raad verwacht dat zonder voorwaardelijke PIJ-maatregel de kans zeer groot is dat [verdachte] zich niet zal houden aan de voorwaarden, wat uiteindelijk tot een terugmelding vanuit de jeugdreclassering zal leiden. Wanneer dat gebeurt zou [verdachte] hiervoor weliswaar afgestraft kunnen worden, maar daarmee wordt voorbij gegaan aan zijn recht dat ingezet wordt op wat hij nodig heeft om de kans te krijgen/hebben zijn leven pro sociaal vorm te kunnen gaan geven. In het geval van [verdachte] is dat een verplichte behandeling en toezicht.
Op zitting heeft de Raad dit standpunt bevestigd. De visie van de psycholoog heeft het standpunt van de Raad niet veranderd.
Heropening
De rechtbank is van oordeel dat zij momenteel onvoldoende informatie heeft om tot een juiste en passende beslissing in het kader van de straftoemeting te kunnen komen. De psycholoog heeft gerapporteerd en op zitting toegelicht dat zij een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel niet aan de orde vindt en dat bovendien niet aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Zij adviseert om een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden. Daar staat tegenover dat de Raad, maar ook SAVE, een voorwaardelijke PIJ-maatregel het meest tegemoet vinden komen komt aan wat [verdachte] nodig heeft.
In het licht van deze discussie wil de rechtbank zich laten voorlichten door de psychiater. Voor de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel voor [verdachte] passend en geboden is, en om tot een volledig en weloverwogen beslissing te kunnen komen, is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat zij beschikt over het rapport van de psychiater.
De rechtbank ziet zich genoodzaakt het onderzoek ter terechtzitting in verband met het voorgaande te heropenen en het rapport van de psychiater af te wachten. Op grond van de geldende schorsingsvoorwaarden moet [verdachte] meewerken aan dit onderzoek. Daarnaast draagt de rechtbank de officier van justitie op om een reclasseringsrapport uit te laten brengen over hoe de schorsing van [verdachte] in de tussentijd verloopt.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft op de zitting van 31 januari 2025 al beslist dat de voorlopige hechtenis van [verdachte] per 4 februari 2025 geschorst dient te worden onder de voorwaarden zoals geadviseerd door SAVE.