7.3.De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar niet heeft gereageerd op de bezwaargrond dat [adres 4] als referentiewoning gehanteerd had moeten worden en dit tot een lagere WOZ-waarde van de woning van eiser zou leiden. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit ook een motiveringsgebrek. De uitspraak op bezwaar is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen en komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is gegrond.
8. Nu de heffingsambtenaar de door hem in de beschikking vastgestelde waarde niet langer handhaaft, ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De rechtbank vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar. Omdat eiser ook de door de heffingsambtenaar in beroep verdedigde waarde van € 514.000,- bestrijdt, zal de rechtbank beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat deze waarde niet te hoog is.
4. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2023) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [plaats] , te weten:
- [adres 5] , verkocht op 18 november 2022 voor € 325.000,-;
- [adres 6] , verkocht op 22 september 2022 voor € 415.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 5 maart 2023 voor € 410.000,-;
- [adres 7] , verkocht op 4 augustus 2023 voor € 371.000,-.
Beoordeling van het geschil
Heeft de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk gemaakt?
9. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij allemaal in dezelfde buurt zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. De woningwaarde per m2 van de woning is lager dan de gemiddelde m2-prijs van de gehanteerde referentiewoningen. Volgens de rechtbank heeft de heffingsambtenaar hiermee aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
10. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De woning- en grondwaarde
11. Eiser stelt dat niet duidelijk uit de taxatiematrix blijkt hoe de onderverdeling van een (ver)koopprijs wordt bepaald van de waarden die onderscheidenlijk worden toegekend aan de woning en aan de grond.