ECLI:NL:RBMNE:2025:4483

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/596963 / KG ZA 25-363
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over vervangende toestemming voor inschrijving kinderen op basisschool en vakantie naar Marokko

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, die eerder met elkaar getrouwd zijn geweest en samen vier kinderen hebben. De eiseres vorderde vervangende toestemming om haar kinderen in te schrijven op een andere basisschool en om met hen op vakantie naar Marokko te gaan. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de eiseres toestemming nodig heeft van de gedaagde om met de kinderen op vakantie te gaan of hen in te schrijven op een andere basisschool, aangezien zij gezamenlijk gezag hebben. De rechter concludeerde dat de gedaagde na de betekening van de dagvaarding zijn toestemming voor de vakantie had gegeven, waardoor de vordering met betrekking tot de vakantie geen belang meer had.

Wat betreft de inschrijving op de basisschool, oordeelde de voorzieningenrechter dat de eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die de noodzaak voor een schoolwisseling konden rechtvaardigen. De voorzieningenrechter merkte op dat de kinderen al op verschillende scholen zaten en dat de oudste binnenkort naar de middelbare school zou gaan. De eiseres had niet aangetoond dat de huidige school niet voldeed aan de behoeften van de kinderen. De rechter besloot dat er geen reden was om in te grijpen in de situatie, aangezien er nog geen inhoudelijk gesprek had plaatsgevonden tussen partijen over de schoolkeuze.

De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/596963 / KG ZA 25-363
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres] ,
wonend in [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. S. Karami,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. D. van Sas.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de dagvaarding van 23 juli 2025 met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord van 28 juli 2025 met bijlagen.
1.2.
De zitting vond plaats op 29 juli 2025. Aanwezig waren:
  • [eiseres] met mr. Azauiyat (als vervanger van mr. Karami );
  • mr. D. van Sas.
Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter besloten dat productie 14 van [eiseres] geen deel uitmaakt van de processtukken, omdat deze productie – bestaande uit brieven van februari 2023 – zodanig laat in het geding is gebracht dat mr. Van Sas deze niet meer met zijn cliënt heeft kunnen bespreken en geen verweer kan voeren.
1.3.
Na de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.Korte voorgeschiedenis

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij hebben vier kinderen, die bij [eiseres] wonen en over wie zij samen het gezag hebben: [minderjarige 1] (12 jaar), [minderjarige 2] (negen jaar), [minderjarige 3] (acht jaar) en [minderjarige 4] (drie jaar).
2.2.
In haar beschikking van 26 februari 2024 heeft deze rechtbank onder meer bepaald dat geen zorgregeling geldt tussen [gedaagde] en de kinderen.
2.3.
[minderjarige 1] zit op de basisschool het [basisschool 1] . [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zitten op de basisschool de [basisschool 2] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat – zo begrijpt de voorzieningenrechter – hij haar bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis vervangende toestemming verleent om:
I. [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op de basisschool het [basisschool 1] in te schrijven;
II. met de kinderen naar Marokko af te reizen en daar te verblijven van 28 juli 2025 tot en met 25 augustus 2025.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen. Dit leidt ertoe dat [eiseres] toestemming nodig heeft van [gedaagde] om met de kinderen op vakantie te gaan of hen in te schrijven op een basisschool. Bij het ontbreken van zodanige toestemming kan de rechter – ook in kort geding – vervangende toestemming geven.
4.2.
Hierbij geldt dat de voorzieningenrechter niet alleen moet beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij haar vorderingen een voldoende spoedeisend belang heeft, ook moet hij beoordelen of het in hoge mate aannemelijk is dat de bodemrechter de vorderingen in een bodemprocedure zal toewijzen.
Vakantie Marokko
4.3.
De voorzieningenrechter zal de vordering met betrekking tot de vakantie bij gebrek aan belang afwijzen. Het blijkt namelijk dat [gedaagde] , na betekening van de dagvaarding maar voordat de zitting plaatsvond, zijn toestemming voor deze vakantie heeft gegeven.
Inschrijving basisschool
4.4.
De voorzieningenrechter zal ook de vordering voor het geven van vervangende toestemming voor inschrijving op het [basisschool 1] afwijzen. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.5.
[eiseres] heeft gesteld dat zij het praktisch vindt als alle kinderen op dezelfde school zitten, zodat zij de kinderen slechts naar één school hoeft te brengen en daar weer op te halen. Dat moge zo zijn, maar dit is onvoldoende reden de kinderen op stel en sprong – en zonder dat er daarover tussen partijen overleg is geweest – van school te laten wisselen. Dat geldt temeer omdat, zoals [gedaagde] aanvoert, de kinderen bij een schoolwisseling slechts een jaar naar dezelfde basisschool zouden gaan. De oudste gaat namelijk volgend jaar naar de middelbare school. Als de middelste twee kinderen op de [basisschool 2] blijven en de jongste daar eveneens naartoe gaat, dan zijn alle kinderen vanaf volgend jaar gedurende hun basisschooltijd ook op dezelfde school.
4.6.
Daarnaast stelt [eiseres] dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] goed is, als zij naar het [basisschool 1] zouden gaan. Gelet op [gedaagde] ’s betwisting had het op [eiseres] ’s weg gelegen deze stelling nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Gesteld noch gebleken is dat deze kinderen een bijzondere ondersteuning nodig hebben die niet op hun huidige school, maar wel op het [basisschool 1] geboden kan worden. Sterker nog: uit hun rapporten blijkt dat het voldoende tot goed met hen gaat.
4.7.
Verder stelt [eiseres] dat zij het vertrouwen in de [basisschool 2] verloren is. In haar dagvaarding stelt zij dat [minderjarige 1] zonder overleg met haar van deze school is uitgeschreven en dat de plotselinge schoolwissel voor hem erg ingrijpend is geweest.
[gedaagde] betwist deze gestelde gang van zaken. De schoolwissel is volgens hem met partijen besproken en tijdig aangekondigd. Ter onderbouwing hiervan wijst hij op de brief van de [organisatie 1] aan partijen van 18 september 2019 (productie 2 van [gedaagde] ), waaruit blijkt dat [minderjarige 1] een taalontwikkelingsachterstand heeft en dat hij in aanmerking komt voor ondersteuning door [organisatie 1] .
Verder wijst hij erop dat het [organisatie 2] op 21 juni 2024 ten behoeve van [minderjarige 1] een toelaatbaarheidsverklaring heeft afgegeven, waaruit blijkt dat hij in aanmerking komt voor speciaal onderwijs of speciaal basisonderwijs (productie 3 van [gedaagde] ).
Tot slot wijst hij op de brief van [A] , directeur van de [basisschool 2] , van 26 juni 2024 aan partijen (productie 4 van [gedaagde] ). Daarin schrijft zij dat meermalen met hen is besproken dat de school niet langer de begeleiding en ondersteuning kan bieden die [minderjarige 1] nodig heeft. De school is daarom van plan een andere school voor hem te zoeken. Dat is het [basisschool 1] geworden, waar hij op 6 januari 2025 naartoe is gegaan.
Gelet op bovenstaande kan de voorzieningenrechter [eiseres] ’s stelling niet volgen dat haar zoon zonder overleg met haar door de school is uitgeschreven. Haar gestelde gebrek aan vertrouwen in de [basisschool 2] kan redelijkerwijs niet daarop gebaseerd zijn.
4.8.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] haar gebrek aan vertrouwen in die school niet langer gegrond op de overgang van [minderjarige 1] naar het [basisschool 1] , maar opeens gebaseerd op “incidenten”. Deze hebben volgens haar plaatsgevonden in of rondom de [basisschool 2] , waarbij [gedaagde] zijn kinderen heeft bezocht en zijn familie die kinderen lastig heeft gevallen. De school heeft de kinderen ook voorgelogen, waarmee zij (ook) hun vertrouwen verloren heeft, aldus [eiseres] .
Nog los van het feit dat die gestelde voorvallen in een zodanig laat stadium zijn opgeworpen dat [gedaagde] zich daar niet behoorlijk tegen kan verweren, zijn deze op geen enkele manier te verifiëren. Uit niets blijkt verder dat de [basisschool 2] de kinderen (de voorzieningenrechter vermoedt dat [eiseres] niet het oog heeft op [minderjarige 4] , want die zit nog niet op school) heeft voorgelogen en evenmin dat die kinderen – en kennelijk ook [eiseres] zelf – hun vertrouwen in de school kwijt zijn. Dat [eiseres] om haar moverende redenen kennelijk niet tevreden is over de [basisschool 2] , betekent niet dat er een noodzaak bestaat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] opeens van school te laten wisselen en [minderjarige 4] op het [basisschool 1] in te schrijven.
4.9.
Tot slot heeft tussen partijen nog geen inhoudelijk gesprek plaatsgevonden over welke school mogelijk het beste is voor de drie jongste kinderen (zie ook bij 4.5.). De voorzieningenrechter ziet geen reden in te grijpen in een nog niet tussen partijen gevoerde discussie.
4.10.
Uit al het voorgaande volgt dat [eiseres] te weinig feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de drie jongste kinderen komend schooljaar al op het [basisschool 1] naar school zouden moeten gaan.
Proceskosten
4.11.
De voorzieningenrechter ziet – op dit moment althans – geen reden af te wijken van het in familierechtelijke zaken geldende gebruik van compensatie van de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.