ECLI:NL:RBMNE:2025:4481

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/595582 / KG ZA 25-291
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake nakoming zorgregeling met dwangsom in kort geding tussen ouders over omgang met kinderen

In deze zaak, die op 12 augustus 2025 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ouders, [eiseres] en [gedaagde], over de zorgregeling voor hun twee kinderen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiseres] afgewezen, waarbij zij toestemming vroeg om met de kinderen naar Spanje te reizen, en heeft de vordering van [gedaagde] toegewezen, die nakoming van de bestaande zorgregeling vorderde. De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] voldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, omdat [eiseres] recent de omgang tussen hem en de kinderen had stopgezet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen feiten zijn die de conclusie rechtvaardigen dat nakoming van de zorgregeling niet van [eiseres] gevergd kan worden. De voorzieningenrechter heeft [eiseres] veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling en een dwangsom opgelegd van € 500 per dag of dagdeel dat zij niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgang zo snel mogelijk kan worden hervat. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/595582 / KG ZA 25-291
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. J.I. Dierkx,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. C.H.G. van Riel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • de op 1 juli 2025 betekende dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van [gedaagde] met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] met producties;
  • het bericht van [eiseres] van 28 juli 2025 met een productie.
1.2.
De zitting vond plaats op 29 juli 2025. Aanwezig waren:
- [eiseres] met mrs. B. van der Wolf en M.T. Kumar (als waarnemers van
mr. Dierkx);
- [gedaagde] met mr. Van Riel.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.Korte voorgeschiedenis

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen twee kinderen: [minderjarige 1] (11 jaar) en [minderjarige 2] (zes jaar). Zij wonen bij [eiseres] . Beide partijen hebben het gezag over hen.
2.2.
Partijen hebben eerder een zorgregeling uitgevoerd, die inhoudt dat de
kinderen iedere vrijdag van 14.00 uur tot zondag 12.00 uur bij [gedaagde] verblijven, waarbij hij de kinderen haalt en brengt.
2.3.
[eiseres] heeft medio juni de omgang tussen [gedaagde] en de kinderen stopgezet.

3.Het geschil

In conventie en in reconventie
3.1.
[eiseres] vordert – kort gezegd – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. haar vervangende toestemming verleent om met de kinderen naar Spanje af te reizen (in en rond de omgeving [plaats 1] ) en daar te verblijven van 7 augustus 2025 tot en met 21 augustus 2025, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag of dagdeel dat [gedaagde] zich niet houdt aan het te wijzigen vonnis tot een maximum van € 5.000 is bereikt;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiseres] in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan. Hij vordert op zijn beurt samengevat:
I. de volgende voorlopige vakantieregeling vast te stellen:
o de kinderen verblijven van dinsdagmiddag 29 juli 2025 17.00 uur tot en met 6 augustus 2025 17.00 uur bij hem;
o de kinderen verblijven van 6 augustus 2025 om 17.00 uur tot en met 21 augustus 2025 bij [eiseres] ;
o de kinderen verblijven van vrijdag 22 augustus 2025 vanaf het middaguur tot en met maandag 25 augustus 2025 17.00 uur weer bij hem;
II. als voorlopige zorgregeling vast te stellen dat de kinderen met ingang van 29 augustus 2025 elk weekend van vrijdagmiddag na school (14.00 uur (hij haalt) tot en met maandag naar school (08.30 uur) bij hem doorbrengen (hij brengt) en van maandagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school bij [eiseres] verblijven;
III. te bepalen dat de kinderen iedere dinsdag en donderdag om 19.00 uur met hem een videobelmoment zullen hebben, waarbij de kinderen in gelegenheid worden gesteld om zelfstandig en buiten het gehoor van hun moeder contact met hem te hebben;
IV. dat (school)vakanties en feestdagen en studiedagen tussen partijen 50/50 worden verdeeld en de kinderen vanwege de verloren zomervakantie met hem in 2025 de gehele herfstvakantie van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij hem zullen verblijven en voorts de eerste week van de kerstvakantie, van vrijdagmiddag 19 december 2025 na school tot en met maandagochtend 29 december 2025 om 10.00 uur;
V. de Raad voor de Kinderbescherming in [plaats 2] de opdracht te geven om een onderzoek in te stellen naar de situatie van de kinderen;
VI. [eiseres] te veroordelen in de kosten van deze procedure conform het liquidatietarief en de overige kosten die [gedaagde] in verband met deze procedure heeft gemaakt en nog zal moeten maken, daaronder begrepen de buitengerechtelijke kosten en de nakosten, te betalen binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis en voor het geval voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover;
VII. te bepalen dat [eiseres] aan [gedaagde] een dwangsom dient te betalen van
€ 1.000 voor iedere keer dat zij de vastgestelde zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van € 100.000 is bereikt.
3.3.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [gedaagde] in zijn reconventionele vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
De voorzieningenrechter zal de vordering bij gebrek aan belang afwijzen. Tijdens de zitting is gebleken dat [gedaagde] op 9 juli jl. al toestemming heeft verleend voor de gevraagde vakantie.
In reconventie
4.2.
De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of [gedaagde] ten tijde van dit vonnis voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Dat wil zeggen dat hij nu een beslissing van de voorzieningenrechter nodig heeft en de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten. Verder geldt dat de voorzieningenrechter moet beoordelen of het in hoge mate aannemelijk is dat de bodemrechter die vorderingen zal toewijzen.
Nakoming zorgregeling
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat zij eerder uitvoering hebben gegeven aan een zorgregeling op grond waarvan de kinderen iedere vrijdag van 14.00 uur tot zondag 12.00 uur bij [gedaagde] verblijven en hij hen haalt en brengt. De voorzieningenrechter begrijpt [gedaagde] petitum sub II. aldus, dat hij nakoming van deze regeling vordert.
4.4.
[gedaagde] heeft een voldoende spoedeisend belang bij deze vordering, omdat [eiseres] recent de omgang heeft stopgezet (door haar ten onrechte opschorting genoemd) en de kinderen hun vader al weken niet meer (fysiek) hebben gezien.
4.5.
Uitgangspunt is dat partijen een overeenkomst (hier: de zorgregeling) moeten nakomen. Dat betekent dat een der partijen de regeling niet zomaar mag wijzigen, stopzetten of daar voorwaarden aan mag verbinden die niet zijn overeengekomen. Dat kan anders zijn als die partij feiten en omstandigheden stelt, die de conclusie rechtvaardigen dat (onverkorte) nakoming in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden, bijvoorbeeld doordat de zwaarwegende belangen van de betrokken kinderen zich tegen die nakoming verzetten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van zulke feiten of omstandigheden niet is gebleken en overweegt daartoe als volgt.
4.6.
[eiseres] stelt dat het voor de kinderen bij [gedaagde] onveilig is en dat zij daarom de omgang heeft stopgezet en – zo begrijpt de voorzieningenrechter – mocht stopzetten. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar meldingen bij Veilig Thuis en naar door de kinderen gedane uitspraken bij de huisarts. Voor [eiseres] was de spreekwoordelijke druppel een “incident” op 14 juni 2025 bij [persoon 1] – een gemeenschappelijk vriendin van partijen – thuis, waar [minderjarige 1 (voornaam)] volgens haar blauwe plekken heeft opgelopen door toedoen van [gedaagde] . Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar een schriftelijke verklaring van [persoon 1] en naar foto’s die zij naar eigen zeggen op 15 juni 2025 heeft gemaakt.
[gedaagde] betwist de stellingen van [eiseres] en voert aan dat het juist veilig is bij hem thuis. Hij verwijst hiervoor naar stukken van het Centrum voor Jeugd en Gezin van de gemeente [gemeente] (hierna: CJG) en de politie. Het CJG is volgens hem op de hoogte van alle meldingen en de gang van zaken en ziet geen gevaar. Sterker, het CJG vindt juist dat de omgang met hem hervat moet worden.
4.7.
Op 12 januari 2024 heeft de school een melding bij Veilig Thuis gedaan, waarna het CJG in beeld is gekomen. In het aanmeldformulier van het CJG van 23 januari 2024 staat onder meer:
“De grootste zorg van Veilig Thuis is dat door de huidige opvoeding bij vader de belevingen van [minderjarige 1 (voornaam)] (9) betreft fysieke mishandeling doorzet waarbij er een verstoorde ouder-kind relatie op de loer ligt.”
4.8.
In het plan van aanpak dat het CJG op 16 april 2025 heeft opgesteld, is onder meer vermeld:
“Ouders hebben beide (
sic) een andere opvoedstijl waarbij [minderjarige 1 (voornaam)] zich prettiger voelt bij de opvoedstijl van moeder. Moeder heeft een meer democratische opvoedstijl en vader past meer de autoritaire stijl toe. (…) Uit het gesprek met [minderjarige 1 (voornaam)] komt naar voren dat hij klem zit in zijn loyaliteit naar zijn ouders.
(…)
De indruk bestaat dat [minderjarige 1 (voornaam)] een gevoelige jongen is waardoor de wat strengere opvoeding van vader niet aansluit bij [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] zich daardoor op sommige momenten onveilig voelt.”
4.9.
In het huisbezoekverslag van [persoon 2] van het CJG van 30 juni 2025 staat onder andere:
“Belangrijkste is nu dat er contact en omgang wordt hersteld waarbij vader weer in zijn positie van vader kan zijn, en contact heeft met zijn kinderen.”
4.10.
Wat er precies op 14 juni jl. is voorgevallen, is onduidelijk gebleven. Volgens [persoon 1] heeft [gedaagde] zijn zoon bij haar thuis van de stoel af getrokken. Volgens [gedaagde] wilde hij zijn zoon pakken, maar stribbelde die tegen waarna hij het volgens eigen zeggen opgaf. Volgens [gedaagde] heeft hij zelf de politie gebeld, die gekomen is en, zoals gebruikelijk, een melding bij Veilig Thuis heeft gedaan.
Uit die melding (gedateerd 15 juni 2025) blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de politiemensen bijzonderheden hebben opgemerkt, zoals sporen van mishandeling of verwondingen. Het is niet uitgesloten dat [gedaagde] zijn zoon stevig heeft beetgepakt en dat die daardoor een enkele blauwe of rode plek heeft gekregen (de gevoeligheid daarvoor is afhankelijk van de dikte en kwetsbaarheid van de huid), maar dat leidt niet zonder meer tot onveiligheid die uitsluiting van de omgang rechtvaardigt.
4.11.
Verder blijkt uit de informatie van het CJG dat die zicht heeft op de situatie – ook van het voorval op 14 juni – en van mening is dat het contact tussen [gedaagde] en zijn kinderen weer op gang moet komen. Anders gezegd: de verifieerbare informatie waarover de voorzieningenrechter beschikt, geeft geen aanleiding tot de veronderstelling dat het bij [gedaagde] onveilig is voor de kinderen, althans voor [minderjarige 1 (voornaam)] . Dat [eiseres] van mening is dat het CJG zijn werk niet goed doet en daarom op 24 juli jl. een klacht heeft ingediend, maakt dit oordeel niet anders.
4.12.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat nakoming van de tussen partijen bestaande regeling niet van haar gevergd kan worden. Dat betekent dat [gedaagde] vordering sub II. in die zin zal worden toegewezen, dat de voorzieningenrechter [eiseres] zal veroordelen tot nakoming.
4.13.
Aan die veroordeling zal de voorzieningenrechter een dwangsom verbinden. Hij voorzieningenrechter acht het namelijk belangrijk dat de kinderen zo snel mogelijk weer contact hebben met hun vader. [eiseres] heeft de zorgregeling zonder rechtens te respecteren belang stopgezet en uit haar houding op zitting leidt de voorzieningenrechter af dat een prikkel tot nakoming gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter ziet evenwel aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen tot de in het dictum genoemde bedragen.
Vorderingen over vakanties, feestdagen, studiedagen en videobelmomenten
4.14.
Volgens [gedaagde] hebben partijen ook afspraken gemaakt over vakanties, feestdagen, studiedagen en videobelmomenten. Gelet op [eiseres] betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen het bestaan van deze afspraken nader te onderbouwen. Dat heeft hij nagelaten, zodat het er voorshands voor moet worden gehouden dat partijen hierover geen afspraken hebben gemaakt.
4.15.
Gelet hierop begrijpt de voorzieningenrechter dat [gedaagde] zijn vorderingen baseert op het bepaalde in artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat zijn vorderingen in het belang van de kinderen zijn. Bovendien ontbreekt het spoedeisend belang bij een vakantie- en een videobelregeling, omdat de kinderen op grond van de overeengekomen zorgregeling al ieder weekend bij [gedaagde] verblijven. De voorzieningenrechter zal deze vorderingen dan ook afwijzen.
Onderzoek Raad voor de kinderbescherming
4.16.
De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen bij gebrek aan belang. Tussen partijen is bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een bodemprocedure aanhangig over een zorgregeling. Als een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming nodig is, dan zal dat in die procedure blijken. Er is geen enkele reden waarom de voorzieningenrechter daarop vooruit moet lopen en opdracht tot een dergelijk onderzoek zou moeten geven.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.17.
De voorzieningenrechter zal zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hij is namelijk van oordeel dat het – gelet op alle betrokken belangen – belangrijk is dat de omgang zo spoedig mogelijk wordt hervat. Het instellen van hoger beroep mag deze omgang niet doorkruisen.
In conventie en in reconventie
4.18.
De voorzieningenrechter zal de proceskosten compenseren. In afwijking van de hoofdregel van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het in familierechtelijke zaken gebruikelijk de proceskosten te compenseren. De voorzieningenrechter ziet – op dit moment althans – geen aanleiding van dit gebruik af te wijken. Bovendien heeft te gelden dat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld.
Wat betreft [eiseres] stelling dat [gedaagde] misbruik van gezag maakt: dat standpunt deelt de voorzieningenrechter niet. Partijen hebben een geschil over de zorgregeling en [eiseres] heeft de omgang stopgezet. Dat [gedaagde] niet direct toestemming heeft verleend voor de vakantie, is onder deze omstandigheden niet ongerechtvaardigd. [gedaagde] heeft vervolgens ruim voor de zitting alsnog zijn toestemming verleend. Van misbruik van gezag is dan ook geen sprake.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vordering af,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot nakoming van de bij 4.3. genoemde zorgregeling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500 voor iedere dag of dagdeel dat zij niet aan de bij 5.2. genoemde veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000 is bereikt,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af dat wat meer of anders is gevorderd,
in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.