In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee B.V.'s die in de schoonmaak-uitzendbranche samenwerken. De eiseres, [eiseres] B.V., heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde] B.V., naar aanleiding van een samenwerkingsovereenkomst die al snel problemen vertoonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen partijen is ontstaan op 1 mei 2024, maar dat deze is beëindigd door [gedaagde] op 19 juli 2024, na het faillissement van een eerdere partner van [eiseres]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] de samenwerking op een juiste manier heeft beëindigd en dat de meeste vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen. Wel is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bemiddelingsmarge van € 12.244,51 aan [eiseres]. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag van € 48.709,76 moet betalen, wat bestaat uit dubbel betaalde loonkosten en accountantskosten. De rechtbank heeft ook bepaald dat [gedaagde] mag verrekenen wat zij aan [eiseres] moet betalen met wat [eiseres] aan haar verschuldigd is. De proceskosten zijn voor [eiseres].