ECLI:NL:RBMNE:2025:432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
16/174759-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Overval op supermarkt door minderjarige verdachte

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009, die samen met twee anderen een overval op een supermarkt in Utrecht heeft gepleegd op 26 mei 2024. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 40 uur. De behandeling van de zaak vond plaats achter gesloten deuren, gezien de minderjarigheid van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. M.M.L. Kalsbeek, heeft de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij de verdachte een groot mes heeft getoond en medewerkers van de supermarkt heeft bedreigd. De rechtbank heeft de bekentenis van de verdachte als bewijs gebruikt, evenals verklaringen van getuigen en aangiften. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis, en de adviezen van de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming, die de kans op herhaling als laag inschatten. De rechtbank heeft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en gelast dat het in beslag genomen geld aan de supermarkt wordt teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/174759-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [plaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2025. De behandeling van de zaak heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [verdachte] minderjarig is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M.L. Kalsbeek en van hetgeen [medeverdachte 1] en zijn raadsman, mr. B. van Elst, advocaat in Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Verder waren aanwezig en zijn gehoord: de heer [A] namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE), de heer [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de moeder van [verdachte] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat [verdachte] :
op 26 mei 2024 in Utrecht samen met anderen de [supermarkt] supermarkt heeft overvallen en ongeveer 6000 euro heeft gestolen onder bedreiging van geweld, door een groot (vlees)mes te tonen en in de richting van het hoofd en/of op/tegen de keel van [medeverdachte 1] te houden.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu [verdachte] het feit heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
[verdachte] heeft het tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen die zij voor haar bewezenverklaring gebruikt:
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 31 januari 2025;
  • een proces-verbaal van aangifte door [aangever]
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] [3] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] [4] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] [5] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] . [6]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 26 mei 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid geld (ongeveer 6000 euro), dat geheel aan [supermarkt] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen medewerkers van [supermarkt] , te weten [getuige 1] en [getuige 4] en [getuige 3] en [getuige 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een groot (vlees)mes te tonen en dit mes in de richting van het hoofd en tegen de keel van een collega-medewerker van [supermarkt] , te weten [medeverdachte 1] , te houden;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door [verdachte] gepleegde feit bestond. Het door [verdachte] gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door [verdachte] gepleegde feit:
diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen..

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kan doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] te veroordelen tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 87 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar;
- een werkstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie bij het niet of niet goed uitvoeren daarvan.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft goed nagedacht over de vraag welke straf en/of maatregel in de zaak van [verdachte] passend zou zijn. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder [verdachte] het feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank zal dit hieronder uitleggen.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd.
[verdachte] heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op de [supermarkt] supermarkt. Deze overval was van te voren met elkaar gepland. Medeverdachte [medeverdachte 1] , die werkzaam was bij de [supermarkt] en ook werkte op de avond van de overval, zou de magazijndeur open laten zodat [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] de [supermarkt] binnen konden komen. Na sluitingstijd betraden [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] de supermarkt onder bedreiging van een mes, waarbij zij onherkenbaar gekleed waren met helmen en bivakmutsen op. Medeverdachte [medeverdachte 2] droeg het mes bij zich.
[verdachte] hield de telefoons van de medewerkers bij zich, terwijl medeverdachte [medeverdachte 2] het mes in de richting van [medeverdachte 1] hield terwijl zij naar de kluis toe liepen. Door het mes in de richting van [medeverdachte 1] te houden, werd de overval geloofwaardiger voor de medewerkers. Uit de kluis werden vervolgens meerdere kassalades gehaald door medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en in een tas gestopt. Nadat zij daar klaar mee waren, verlieten [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] al rennend de winkel.
Het spreekt voor zich dat een overval op deze manier een traumatische en angstige ervaring voor de medewerkers van [supermarkt] moet zijn geweest. De gehele overval, en in het bijzonder de dreiging met het mes dat in de richting van [medeverdachte 1] werd gehouden – terwijl zij niet wisten dat [medeverdachte 1] zelf bij de overval betrokken was en dit onderdeel was van een vooraf afgesproken plan - heeft angst veroorzaakt bij de aanwezige medewerkers. Vooral de leidinggevende die op die avond werkzaam was, is heel erg geschrokken. Zij is tot op de dag van vandaag nog angstig. Zij heeft verklaard dat zij het liefst wilde vluchten tijdens de overval, maar zij voelde zich verantwoordelijk voor haar team en was bang dat de overvallers [medeverdachte 1] iets aan zouden doen. Zij heeft daarom geholpen om de kluis te openen toen zij zag dat dit [medeverdachte 1] niet lukte.
Dit soort feiten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, vooral wanneer zij plaatsvinden op een plek waar veel mensen dagelijks komen om boodschappen te doen en waar winkelpersoneel aanwezig is.
[verdachte] heeft niet stilgestaan bij deze gevolgen. Op zitting heeft hij verklaard dat het hem een goed idee leek om veel geld te hebben. Na de overval zijn [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] met de buit naar de schuur van [verdachte] gegaan. Het geld zouden zij samen verdelen.
De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit en rekent dat [verdachte] zwaar aan
Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van [verdachte] van 23 december 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel of nadeel van [verdachte] mee.
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook rekening gehouden met de rapporten die zijn opgesteld over [verdachte] en de toelichting hierop ter zitting.
In het advies van SAVE van 20 januari 2025, opgemaakt door jeugdreclasseerder [A] , wordt de kans op herhaling als laag inschat. Zij zien veel beschermende factoren in het leven van [verdachte] die bijdragen aan het verlagen van de recidive, zoals zijn afwijzende houding tegen agressie, het gezin, en zijn school/vrije tijd invulling. In de periode voor het strafbare feit was [verdachte] veel buiten en hadden zijn ouders minder zicht op hem. In het weekend van de overval was zijn moeder in Marokko en was zijn vader veel aan het werk. Er was toen weinig tot geen toezicht op [verdachte] . SAVE schrijft dat toen de moeder van [verdachte] weer terug in Nederland was, de teugels zijn aangetrokken met de kaders van de jeugdreclassering en dit heeft een positieve ontwikkeling teweeg gebracht. SAVE is van mening dat [verdachte] het afgelopen jaar zijn best heeft gedaan in de begeleiding bij de jeugdreclassering met als uitkomst dat er geen doelen (bijzondere voorwaarden) meer zijn waarvoor reclasseringstoezicht kan worden opgelegd. De jeugdreclassering heeft sinds de schorsing van [verdachte] op 29 mei 2024 een goede samenwerking met [verdachte] en zijn ouders gehad. [verdachte] heeft zich keurig aan de voorwaarden en afspraken gehouden. Hij gaat naar school volgens het rooster, gaat naar kickboksen en besteedt veel tijd met zijn ouders en familie. De jeugdreclassering ziet daarom geen meerwaarde in reclasseringstoezicht.
Gelet op het voorgaande adviseert SAVE de rechtbank om aan [verdachte] een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met algemene voorwaarden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de Raad van 22 januari 2025, opgesteld door raadsonderzoeker [B] . Ook de Raad schat de kans op herhaling als laag in. Waar ten tijde van de inverzekeringstelling van [verdachte] nog risicofactoren werden gezien op het gebied van werk, vrije tijd, houding, agressie en vaardigheden – en dus de kans op herhaling hoger werd geschat -, ziet de Raad dat in de afgelopen schorsingsperiode is gebleken dat meerdere risicofactoren niet (meer) van toepassing zijn. Dat is mede het gevolg geweest van de toezicht en controle in het kader van de ITB Harde Kern-maatregel die vanaf de schorsing van de voorlopige hechtenis van kracht is geweest. In samenwerking met de jeugdreclassering hebben de ouders van [verdachte] het toezicht op hem aangescherpt en gecontroleerd. [verdachte] heeft hier op een positieve manier op gereageerd door zich aan de voorwaarden en afspraken te houden. [verdachte] is ook niet meer in beeld geweest bij de politie, is overgegaan naar de derde klas van de havo, is gaan sporten en er zijn geen zorgen meer naar voren gekomen over de contacten van [verdachte] . [verdachte] heeft de verstandelijke capaciteiten en vaardigheden om in de toekomst verleidingen te weerstaan en verstandige keuzes te maken.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden vindt ook de Raad een gedragsinterventie of jeugdreclasseringsbegeleiding niet (meer) nodig en adviseert om [verdachte] een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, in combinatie met een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij minderjarigen voor een
overval op een winkeluit van een jeugddetentie vanaf 4 maanden. De rechtbank heeft met dit oriëntatiepunt rekening gehouden bij het bepalen van de straf. Gelet op de ernst van het feit kan volgens de rechtbank niet worden volstaan met enkel een andere straf dan een jeugddetentie. Met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen is de rechtbank echter wel van oordeel dat het niet passend is om [verdachte] terug te sturen naar de jeugdgevangenis.
Daarbij weegt mee dat [verdachte] nog erg jong is, dat hij vanaf het eerste verhoor tot en met de terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven over zijn rol bij de overval, overal aan heeft meegewerkt en dat hij spijt heeft betuigd.
Daarnaast heeft de rechtbank oog voor de positieve ontwikkeling die [verdachte] sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 29 mei 2024 heeft doorgemaakt. [verdachte] is geschorst onder strenge voorwaarden en heeft onder andere de ITB Harde Kern-maatregel opgelegd gekregen. Ondanks deze zware maatregel heeft [verdachte] zich aan alle (strenge) schorsingsvoorwaarden gehouden en heeft hij goed meegewerkt aan alle hulp waardoor hij zijn leven op orde lijkt te hebben. Vanuit de betrokken instanties komen alleen maar positieve berichten over hoe [verdachte] heeft gereageerd op de schorsingsvoorwaarden en de beperkingen van zijn vrijheden. Er wordt positief gerapporteerd over [verdachte] , het recidiverisico wordt op laag geschat en verdere hulp wordt niet meer nodig geacht. De positieve adviezen zijn mede te danken aan de inzet van [verdachte] zelf.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de algemene voorwaarde dat [verdachte] zich niet meer schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat [verdachte] op dit moment niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis, maar dat hij wel een stok achter de deur heeft om de huidige positieve lijn voort te zetten en op het rechte pad te blijven.
De rechtbank vindt het daarnaast van belang dat [verdachte] ook op dit moment nog voelt wat de (strafrechtelijke) gevolgen zijn van zijn gedrag. De rechtbank zal [verdachte] daarom ook nog een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. De ernst van het feit zou op zich een hogere werkstraf rechtvaardigen dan door de officier van justitie is gevorderd. Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat [verdachte] zich al een lange schorsingsperiode aan strenge voorwaarden heeft gehouden en vindt de rechtbank het belangrijk dat [verdachte] tijd overhoudt voor school. Daarom vindt de rechtbank, net als de officier van justitie, een werkstraf voor de duur van 40 uur passend en geboden. Als [verdachte] de werkstraf niet of niet goed uitvoert, moet hij 20 dagen naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat het in beslag genomen geld (G3350603 en G3350513) teruggegeven wordt aan de rechthebbende, te weten [supermarkt] supermarkt. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het geld is aangetroffen in de schuur van [verdachte] , waar de buit van de overval werd opgeslagen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 16,20 EUR (G3350603);
- 3880 EUR (G3350513);
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit geld kan worden aangemerkt, te weten [supermarkt] ( [adres 2] , [postcode 2] [plaats] ).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentie van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 87 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt [verdachte] tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet naar behoren verricht
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [supermarkt] ( [adres 2] , [postcode 2] [plaats] ) van de volgende voorwerpen:
  • 16,20 EUR (G3350603);
  • 3880 EUR (G3350513).
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mr. S.M. Schothorst, kinderrechter en mr. B.A. Nijs, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2025.
mr. S.M. Schothorst en mr. B.A. Nijs zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid geld (ongeveer 6000 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (een) medewerker(s) van [supermarkt] , te weten [getuige 1] en/of [getuige 4] en/of [getuige 3] en/of [getuige 2] en/of [medewerker] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een groot (vlees)mes te tonen en/of dit mes meermalen in de richting van het hoofd en/of op/tegen de keel van een collega-medewerker van [supermarkt] , te weten [medeverdachte 1]
[medeverdachte 1] , te houden;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 juli 2024 met documentcode 240614.0922.15530 (Einddossier), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 399. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 17 tot en met 21.
3.Pagina 27 tot en met 31.
4.Pagina 35 tot en met 36.
5.Pagina 40 tot en met 41.
6.Pagina 43 tot en met 45.