In deze zaak heeft mr. [eiser] beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, welke uitspraak dateert van 5 april 2022. De zitting vond plaats op 23 juni 2025, waarbij [eiser] aanwezig was en vertegenwoordigd werd door mr. D.J. Koopmans namens de verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting gesloten, maar [eiser] verzocht om heropening van het onderzoek, wat door de rechtbank werd afgewezen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat [eiser] geen toereikende machtiging heeft overgelegd om namens [onderneming] V.O.F. beroep in te stellen. Ondanks meerdere verzoeken van de rechtbank om een geldige machtiging in te dienen, heeft [eiser] niet voldaan aan deze vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgelegde machtigingen niet aan de wettelijke eisen voldoen en dat [eiser] voldoende tijd heeft gehad om het verzuim te herstellen.
Daarnaast heeft [eiser] verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat [onderneming] V.O.F. daadwerkelijk beroep wenste in te stellen, waardoor ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing op 30 juli 2025 openbaar uitgesproken, waarbij het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.