8.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft goed nagedacht over de vraag welke straf en/of maatregel in de zaak van [verdachte] passend zou zijn. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder [verdachte] het feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank zal dit hieronder uitleggen.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd
[verdachte] heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op de [supermarkt] , waar hij zelf werkzaam was. Deze overval was van te voren met elkaar gepland. Op de avond van de overval was [verdachte] aanwezig in de winkel als werknemer en maakte hij de overval mogelijk door ervoor te zorgen dat de deur van het magazijn open stond, zodat de medeverdachten naar binnen konden komen en de overval konden uitvoeren. Na sluitingstijd betraden de medeverdachten de supermarkt onder bedreiging van een mes, waarbij zij onherkenbaar gekleed waren, met helmen en bivakmutsen op. Medeverdachte [medeverdachte 2] hield de telefoons van de medewerkers bij zich, terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] het mes in de richting van [verdachte] hield terwijl zij naar de kluis toe liepen. Door het mes in de richting van [verdachte] te houden, werd de overval geloofwaardiger voor de medewerkers. [verdachte] haalde vervolgens samen met de medeverdachten meerdere kassalades uit de kluis en stopten deze in de tas van de ‘overvallers’, waarna de medeverdachten rennend de winkel verlieten.
Het spreekt voor zich dat een overval op deze manier een traumatische en angstige ervaring voor de medewerkers van [supermarkt] moet zijn geweest. De gehele overval, en in het bijzonder de dreiging met het mes dat in de richting van [verdachte] werd gehouden – terwijl zij niet wisten dat [verdachte] zelf bij de overval betrokken was en dit onderdeel was van een vooraf afgesproken plan - heeft angst veroorzaakt bij de aanwezige medewerkers. Vooral de leidinggevende die op die avond werkzaam was, is heel erg geschrokken. Zij is tot op de dag van vandaag nog angstig. Zij heeft verklaard dat zij het liefst wilde vluchten tijdens de overval, maar zij voelde zich verantwoordelijk voor haar team en was bang dat de overvallers [verdachte] iets aan zouden doen. Zij heeft daarom geholpen om de kluis te openen toen zij zag dat dit [verdachte] niet lukte.
Dit soort feiten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, vooral wanneer zij plaatsvinden op een plek waar veel mensen dagelijks komen om boodschappen te doen en waar winkelpersoneel aanwezig is.
[verdachte] heeft niet stilgestaan bij deze gevolgen. Op zitting heeft hij verklaard dat hij dit alleen maar deed voor de status die hem dit naar verwachting zou opleveren en om indruk te maken op andere jongens. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit en rekent dat [verdachte] zwaar aan.
Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van [verdachte] van 23 december 2024, waaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel of nadeel van [verdachte] mee.
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook rekening gehouden met de rapporten die zijn opgesteld over [verdachte] en de toelichting hierop ter zitting.
In het rapport van SAVE van 22 januari 2025, opgemaakt door jeugdreclasseerder R. Top, wordt de kans op herhaling van het delict als laag inschat. Er zijn veel beschermende factoren in het leven van [verdachte] die bijdragen aan het verlagen van deze kans, zoals zijn afwijzende houding tegenover agressie, het (betrokken) gezin en zijn school/vrije tijd invulling. [verdachte] gaat naar school, heeft nu een bijbaan bij de [naam] en doet aan kickboksen. SAVE heeft sinds de schorsing van [verdachte] op 29 mei 2024 een goede samenwerking met hem en zijn ouders.
SAVE schrijft dat [verdachte] het afgelopen jaar zijn best heeft gedaan in de begeleiding en zich keurig aan alle voorwaarden en afspraken heeft gehouden. SAVE ziet gelet op het voorgaande geen meerwaarde meer in reclasseringstoezicht. Er zijn geen doelen (bijzondere voorwaarden) meer waarvoor jeugdreclassering opgelegd kan worden. SAVE adviseert de rechtbank om [verdachte] een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie met algemene voorwaarden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de Raad van 22 januari 2025, opgesteld door raadsonderzoeker R.J. Verhoek. Ook de Raad schat de kans op herhaling als laag in. De Raad schrijft dat [verdachte] positief heeft meegewerkt aan alle schorsingsvoorwaarden. De Raad ziet veel beschermende factoren en weinig tot geen veranderbare risicofactoren die nog aangepakt zouden moeten worden om de kans op herhaling nog verder te verlagen. Vanwege deze positieve ontwikkeling ziet de Raad geen noodzaak voor een gedragsinterventie of jeugdreclasseringsbegeleiding.
Het is de vraag hoe [verdachte] zal reageren op het moment dat het externe toezicht wegvalt, maar ter zitting heeft Verhoek aangegeven dat alle leefgebieden goed gaan en dat de Raad door de houding en de openheid van [verdachte] er vertrouwen in heeft dat [verdachte] zelf ervan overtuigd is dat hij in de toekomst geen (soortgelijke) strafbare feiten meer zal plegen, ook niet als hij daartoe verleid of overgehaald wordt.
Het advies van de Raad is dan ook om [verdachte] een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, in combinatie met een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij minderjarigen voor een
overval op een winkeluit van een jeugddetentie vanaf 4 maanden. De rechtbank heeft met dit oriëntatiepunt rekening gehouden bij het bepalen van de straf. Gelet op de ernst van het feit kan volgens de rechtbank niet worden volstaan met enkel een andere straf dan een jeugddetentie. Met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen is de rechtbank echter wel van oordeel dat het niet passend is om [verdachte] terug te sturen naar de jeugdgevangenis.
Daarbij weegt mee dat [verdachte] nog erg jong is en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis vanaf 29 mei 2024. [verdachte] heeft zich aan alle (strenge) schorsingsvoorwaarden gehouden en heeft goed meegewerkt aan alle hulp waardoor [verdachte] zijn leven op orde lijkt te hebben. Vanuit de betrokken instanties komen niets anders dan positieve berichten naar voren over hoe [verdachte] heeft gereageerd op de schorsingsvoorwaarden en de beperkingen van zijn vrijheden. Er wordt positief gerapporteerd over [verdachte] , het recidiverisico wordt op laag geschat en verdere hulp wordt niet meer nodig geacht. De positieve adviezen zijn mede te danken aan de inzet van [verdachte] zelf.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de algemene voorwaarde dat [verdachte] zich niet meer schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat [verdachte] op dit moment niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis, maar dat hij wel een stok achter de deur heeft om de huidige positieve lijn voort te zetten en op het rechte pad te blijven.
De rechtbank vindt het daarnaast van belang dat [verdachte] ook op dit moment nog voelt wat de (strafrechtelijke) gevolgen zijn van zijn gedrag. De rechtbank zal [verdachte] daarom ook nog een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. De ernst van het feit zou op zich een hogere werkstraf rechtvaardigen dan door de officier van justitie is gevorderd. Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat [verdachte] zich al een lange schorsingsperiode aan strenge voorwaarden heeft gehouden en vindt de rechtbank het belangrijk dat [verdachte] tijd overhoudt voor school. Daarom vindt de rechtbank, net als de officier van justitie, in dit geval een werkstraf voor de duur van 40 uur passend. Als [verdachte] de werkstraf niet of niet goed uitvoert, moet hij 20 dagen naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.