ECLI:NL:RBMNE:2025:430

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
16/174719-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Overval op supermarkt door minderjarige verdachte

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met twee anderen een overval op een supermarkt heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 2008, werd beschuldigd van het stelen van ongeveer 6000 euro onder bedreiging van geweld, waarbij hij een groot vleesmes toonde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastelegging en legde een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 40 uur opgelegd. De behandeling van de zaak vond plaats achter gesloten deuren, gezien de minderjarigheid van de verdachte. De rechtbank nam de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten in overweging, evenals de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de details van de overval en dat hij opzet had op de bedreiging met geweld. De rechtbank hechtte waarde aan de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis en de adviezen van de betrokken instanties, die de kans op herhaling als laag inschatten. De rechtbank besloot tot een combinatie van jeugddetentie en een taakstraf, waarbij de verdachte niet terug naar de jeugdgevangenis hoeft, maar wel onder toezicht blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/174719-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2008] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2025. De behandeling van de zaak heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [verdachte] minderjarig is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M.L. Kalsbeek en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat in Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Verder waren aanwezig en zijn gehoord: de heer R. Top namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE), de heer R.J. Verhoek namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de ouders van [verdachte] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat [verdachte] :
op 26 mei 2024 in Utrecht samen met anderen de [supermarkt] heeft overvallen en ongeveer 6000 euro heeft gestolen onder bedreiging van geweld, door een groot (vlees)mes te tonen en in de richting van het hoofd en/of op/tegen de keel van [verdachte] te houden.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak gevraagd voor het tenlastegelegde onderdeel: “
en/of dit mes meermalen in de richting van het hoofd en/of op/tegen de keel van een collega-medewerker van [supermarkt] , te weten [verdachte] , te houden”.De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [verdachte] geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het houden van het mes door medeverdachte richting zijn hoofd of keel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
[verdachte] heeft het tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft, anders dan de betwisting dat het opzet van [verdachte] ook gericht was op het houden van het mes in zijn richting, geen (integrale) vrijspraak voor dit feit bepleit. Omdat het feit niet betwist wordt, volstaat de rechtbank onder deze omstandigheden met een opsomming van de bewijsmiddelen die zij voor haar bewezenverklaring gebruikt met aanvulling van een bewijsoverweging over het opzet:
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 31 januari 2025;
  • een proces-verbaal van aangifte door [aangever]
- een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] op 2 juli 2024 [3] ;
- een proces-verbaal van onderzoek aan de telefoon van [verdachte] , inclusief bijlagen, inhoudende de Snapchatgesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en [verdachte] [4] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] [5] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] [6] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] [7] ;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] . [8]
4.3.2
Bewijsoverweging
Opzet op alle bedreigende (gewelds)handelingen?
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] opzet had op het houden van het mes in de richting van zijn hoofd of zijn keel door medeverdachte [medeverdachte 1] nu [verdachte] niet van te voren wist dat medeverdachten een mes zouden meenemen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij niet wist dat de medeverdachten een mes zouden meenemen en dat hij verder ook niet wist hoe de overval uitgevoerd zou worden. Uit de bewijsmiddelen kan echter worden afgeleid dat [verdachte] nauw betrokken was bij de (voorbereiding van de) overval, samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Enige weken voor de overval op de [supermarkt] , waar [verdachte] werkte, heeft [verdachte] al met medeverdachten over de overval gesproken. De [supermarkt] is gekozen omdat [verdachte] daar werkte en het tijdstip van de overval is gekozen, omdat [verdachte] op dat moment aan het werk was en de magazijndeur open zou doen. De medeverdachten, die de overval hebben uitgevoerd, wisten dat en wisten ook dat [verdachte] zou meewerken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] ook op de hoogte was van het plan om een mes mee te nemen. Volgens [medeverdachte 1] was [verdachte] zelf degene die het idee had voorgesteld om een mes mee te nemen om zo de overval geloofwaardiger te maken. Hij zou ook gezegd hebben “bedreig maar met een mes”. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] , vooral omdat hij met zijn verklaring niet alleen [verdachte] maar ook zichzelf belast en hij daarbij zijn eigen aandeel en rol in het geheel niet kleiner maakt. Dat [verdachte] , anders dan hij zelf zegt, wel degelijk op de hoogte was van de details over de uitvoering van de overval, blijkt ook uit de aangetroffen Snapchat-gesprekken op de telefoon van [verdachte] tussen hem en medeverdachte [medeverdachte 2] . In deze chats wordt in de dagen voorafgaand aan de overval gesproken over het tijdstip van de overval, het openen van de deur en over het gebruik van een bivakmuts. Dit alles maakt dat de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] wist van het mes geloofwaardiger vindt dan de verklaring van [verdachte] dat hij hier niet van wist.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat [verdachte] wist dat de medeverdachten een mes mee zouden nemen en dat hij ermee heeft ingestemd dat met dit mes zou worden gedreigd. Dit betekent dat hij opzet heeft gehad op het dreigen met geweld.
De rechtbank merkt daarbij op dat voor de vaststelling van opzet bij dreiging met geweld het voldoende is dat het opzet gericht is op de dreiging zelf. Het is niet noodzakelijk dat het opzet gericht is op de specifieke wijze waarop die dreiging wordt uitgevoerd. Dit betekent dat, ook al zou [verdachte] niet hebben geweten dat het mes op hem gericht zou worden, dit onderdeel toch bewezen kan worden als zijn opzet gericht was op de dreiging met geweld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 26 mei 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid geld (ongeveer 6000 euro), dat aan [supermarkt] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen medewerkers van [supermarkt] , te weten [getuige 1] en [getuige 4] en [getuige 3] en [getuige 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een groot (vlees)mes te tonen en dit mes in de richting van het hoofd en tegen de keel van een collega-medewerker van [supermarkt] , te weten [verdachte] , te houden;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door [verdachte] gepleegde feit bestond. Het door [verdachte] gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door [verdachte] gepleegde feit:
diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kan doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] te veroordelen tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 86 dagen voorwaardelijk; nadat ter zitting was gebleken [verdachte] drie dagen in voorlopige hechtenis heeft verbleven, heeft de officier van justitie in de schriftelijke vordering gevorderd een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- een taakstraf van 40 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie redelijk en passend is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft goed nagedacht over de vraag welke straf en/of maatregel in de zaak van [verdachte] passend zou zijn. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder [verdachte] het feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank zal dit hieronder uitleggen.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd
[verdachte] heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op de [supermarkt] , waar hij zelf werkzaam was. Deze overval was van te voren met elkaar gepland. Op de avond van de overval was [verdachte] aanwezig in de winkel als werknemer en maakte hij de overval mogelijk door ervoor te zorgen dat de deur van het magazijn open stond, zodat de medeverdachten naar binnen konden komen en de overval konden uitvoeren. Na sluitingstijd betraden de medeverdachten de supermarkt onder bedreiging van een mes, waarbij zij onherkenbaar gekleed waren, met helmen en bivakmutsen op. Medeverdachte [medeverdachte 2] hield de telefoons van de medewerkers bij zich, terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] het mes in de richting van [verdachte] hield terwijl zij naar de kluis toe liepen. Door het mes in de richting van [verdachte] te houden, werd de overval geloofwaardiger voor de medewerkers. [verdachte] haalde vervolgens samen met de medeverdachten meerdere kassalades uit de kluis en stopten deze in de tas van de ‘overvallers’, waarna de medeverdachten rennend de winkel verlieten.
Het spreekt voor zich dat een overval op deze manier een traumatische en angstige ervaring voor de medewerkers van [supermarkt] moet zijn geweest. De gehele overval, en in het bijzonder de dreiging met het mes dat in de richting van [verdachte] werd gehouden – terwijl zij niet wisten dat [verdachte] zelf bij de overval betrokken was en dit onderdeel was van een vooraf afgesproken plan - heeft angst veroorzaakt bij de aanwezige medewerkers. Vooral de leidinggevende die op die avond werkzaam was, is heel erg geschrokken. Zij is tot op de dag van vandaag nog angstig. Zij heeft verklaard dat zij het liefst wilde vluchten tijdens de overval, maar zij voelde zich verantwoordelijk voor haar team en was bang dat de overvallers [verdachte] iets aan zouden doen. Zij heeft daarom geholpen om de kluis te openen toen zij zag dat dit [verdachte] niet lukte.
Dit soort feiten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, vooral wanneer zij plaatsvinden op een plek waar veel mensen dagelijks komen om boodschappen te doen en waar winkelpersoneel aanwezig is.
[verdachte] heeft niet stilgestaan bij deze gevolgen. Op zitting heeft hij verklaard dat hij dit alleen maar deed voor de status die hem dit naar verwachting zou opleveren en om indruk te maken op andere jongens. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit en rekent dat [verdachte] zwaar aan.
Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van [verdachte] van 23 december 2024, waaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel of nadeel van [verdachte] mee.
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook rekening gehouden met de rapporten die zijn opgesteld over [verdachte] en de toelichting hierop ter zitting.
In het rapport van SAVE van 22 januari 2025, opgemaakt door jeugdreclasseerder R. Top, wordt de kans op herhaling van het delict als laag inschat. Er zijn veel beschermende factoren in het leven van [verdachte] die bijdragen aan het verlagen van deze kans, zoals zijn afwijzende houding tegenover agressie, het (betrokken) gezin en zijn school/vrije tijd invulling. [verdachte] gaat naar school, heeft nu een bijbaan bij de [naam] en doet aan kickboksen. SAVE heeft sinds de schorsing van [verdachte] op 29 mei 2024 een goede samenwerking met hem en zijn ouders.
SAVE schrijft dat [verdachte] het afgelopen jaar zijn best heeft gedaan in de begeleiding en zich keurig aan alle voorwaarden en afspraken heeft gehouden. SAVE ziet gelet op het voorgaande geen meerwaarde meer in reclasseringstoezicht. Er zijn geen doelen (bijzondere voorwaarden) meer waarvoor jeugdreclassering opgelegd kan worden. SAVE adviseert de rechtbank om [verdachte] een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie met algemene voorwaarden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van de Raad van 22 januari 2025, opgesteld door raadsonderzoeker R.J. Verhoek. Ook de Raad schat de kans op herhaling als laag in. De Raad schrijft dat [verdachte] positief heeft meegewerkt aan alle schorsingsvoorwaarden. De Raad ziet veel beschermende factoren en weinig tot geen veranderbare risicofactoren die nog aangepakt zouden moeten worden om de kans op herhaling nog verder te verlagen. Vanwege deze positieve ontwikkeling ziet de Raad geen noodzaak voor een gedragsinterventie of jeugdreclasseringsbegeleiding.
Het is de vraag hoe [verdachte] zal reageren op het moment dat het externe toezicht wegvalt, maar ter zitting heeft Verhoek aangegeven dat alle leefgebieden goed gaan en dat de Raad door de houding en de openheid van [verdachte] er vertrouwen in heeft dat [verdachte] zelf ervan overtuigd is dat hij in de toekomst geen (soortgelijke) strafbare feiten meer zal plegen, ook niet als hij daartoe verleid of overgehaald wordt.
Het advies van de Raad is dan ook om [verdachte] een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, in combinatie met een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
De straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij minderjarigen voor een
overval op een winkeluit van een jeugddetentie vanaf 4 maanden. De rechtbank heeft met dit oriëntatiepunt rekening gehouden bij het bepalen van de straf. Gelet op de ernst van het feit kan volgens de rechtbank niet worden volstaan met enkel een andere straf dan een jeugddetentie. Met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen is de rechtbank echter wel van oordeel dat het niet passend is om [verdachte] terug te sturen naar de jeugdgevangenis.
Daarbij weegt mee dat [verdachte] nog erg jong is en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis vanaf 29 mei 2024. [verdachte] heeft zich aan alle (strenge) schorsingsvoorwaarden gehouden en heeft goed meegewerkt aan alle hulp waardoor [verdachte] zijn leven op orde lijkt te hebben. Vanuit de betrokken instanties komen niets anders dan positieve berichten naar voren over hoe [verdachte] heeft gereageerd op de schorsingsvoorwaarden en de beperkingen van zijn vrijheden. Er wordt positief gerapporteerd over [verdachte] , het recidiverisico wordt op laag geschat en verdere hulp wordt niet meer nodig geacht. De positieve adviezen zijn mede te danken aan de inzet van [verdachte] zelf.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de algemene voorwaarde dat [verdachte] zich niet meer schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Dit betekent dat [verdachte] op dit moment niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis, maar dat hij wel een stok achter de deur heeft om de huidige positieve lijn voort te zetten en op het rechte pad te blijven.
De rechtbank vindt het daarnaast van belang dat [verdachte] ook op dit moment nog voelt wat de (strafrechtelijke) gevolgen zijn van zijn gedrag. De rechtbank zal [verdachte] daarom ook nog een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. De ernst van het feit zou op zich een hogere werkstraf rechtvaardigen dan door de officier van justitie is gevorderd. Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat [verdachte] zich al een lange schorsingsperiode aan strenge voorwaarden heeft gehouden en vindt de rechtbank het belangrijk dat [verdachte] tijd overhoudt voor school. Daarom vindt de rechtbank, net als de officier van justitie, in dit geval een werkstraf voor de duur van 40 uur passend. Als [verdachte] de werkstraf niet of niet goed uitvoert, moet hij 20 dagen naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentie van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 87 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee (2) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt [verdachte] tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet naar behoren verricht
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. N.P.J. Janssens en mr. B.A. Nijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 februari 2025.
mr. S.M. Schothorst en mr. B.A. Nijs zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid geld (ongeveer 6000 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (een) medewerker(s) van [supermarkt] , te weten [getuige 1] en/of [getuige 4] en/of [getuige 3] en/of [getuige 2] en/of [A] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een groot (vlees)mes te tonen en/of dit mes meermalen in de richting van het hoofd en/of op/tegen de keel van een collega-medewerker van [supermarkt] , te weten [verdachte] , te houden;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 juli 2024 met documentcode 240614.0922.15530 (Einddossier), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 399. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 17 tot en met 21.
3.Pagina 337 tot en met 345.
4.Pagina 181 tot en met 197.
5.Pagina 27 tot en met 31.
6.Pagina 35 tot en met 36.
7.Pagina 40 tot en met 41.
8.Pagina 43 tot en met 45.