ECLI:NL:RBMNE:2025:43

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
10863064 MC EXPL 24-62
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van btw afgewezen; bevoegdheid gedaagde om btw-nultarief toe te passen

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Iran, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een besloten vennootschap, met het verzoek om terugbetaling van btw die zij heeft betaald bij een aankoop in Nederland. Eiseres heeft op 8 september 2023 voor € 397,56 producten gekocht, waarvan € 69,01 aan btw. Na haar vertrek uit Nederland heeft zij gedaagde verzocht om terugbetaling van de btw, maar gedaagde heeft dit geweigerd. Eiseres stelt dat zij recht heeft op terugbetaling op basis van de btw-richtlijn en de Wet op de omzetbelasting 1968, omdat zij aan de voorwaarden voor vrijstelling van btw zou hebben voldaan.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij geen verplichting heeft om mee te werken aan een btw-vrije levering. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, o.a. omdat gedaagde de bevoegdheid heeft om het btw-nultarief toe te passen, maar niet verplicht is dit te doen. De kantonrechter oordeelt dat eiseres niet kan stellen dat er sprake is van onverschuldigde betaling, omdat de rechtsgrond voor de betaling van de btw op het moment van aankoop niet is komen te vervallen. Ook het beroep op oneerlijke handelspraktijken en schending van het recht op volmacht wordt afgewezen. Eiseres is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10863064 \ MC EXPL 24-62
Vonnis van 8 januari 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (Iran),
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Credit Retrieve Company B.V.,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigden: mr. E.C. Netten en mr. Y Boekhout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
- de conclusie van repliek, ook akte vermeerdering van eis, met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van dupliek;
- de akte overlegging nadere producties 3 tot en met 6 van [gedaagde] ;
- de nagekomen producties 11, 12 en 13 van [eiseres] ;
- het verzoek van [eiseres] van 17 oktober 2024 tot het stellen van prejudiciële vragen;
- de reactie van [gedaagde] van 14 november 2024 op dat verzoek;
- de pleitnota van [eiseres] ;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Op 26 november 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] zijn verschenen R.J. de Haan en S. Meijers, verbonden aan Credit Retrieve Company B.V. Namens [gedaagde] zijn verschenen mr. Netten en mr. Boekhout. [eiseres] en de vertegenwoordiger van [gedaagde] zijn niet aanwezig. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres] woont in het buitenland. Zij heeft tijdens een verblijf in Nederland op
8 september 2023 voor € 397,56 aankopen gedaan in de winkel van [gedaagde] in Muiden. Dat bedrag bestaat voor € 69,01 uit btw. Op 15 september 2023 heeft [eiseres] Nederland verlaten om met de door haar gekochte producten terug te keren naar het land waar zij woont. Op Schiphol heeft [eiseres] de aankoopbon laten valideren bij het douanekantoor. Vervolgens heeft zij aan [gedaagde] gevraagd om de door haar betaalde btw terug te storten. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. In geschil tussen partijen is de vraag of [eiseres] aanspraak kan maken op terugbetaling van de btw door [gedaagde] .
Wat vordert [eiseres] en wat vindt [gedaagde] van die vordering?
2.2.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat zij met het voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 146 en 147 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van
28 november 2006 (hierna: de btw-richtlijn) de btw onverschuldigd heeft betaald en veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van € 69,01 aan btw, met kosten en rente. [eiseres] vordert dit, omdat zij meent dat zij op grond van het bepaalde in de artikelen
146 en 147 van de btw-richtlijn en de Wet op de omzetbelasting 1968 is vrijgesteld van de verplichting tot betaling van de btw. Voor [gedaagde] bestaat de verplichting om aan de teruggave van die door haar betaalde btw mee te werken. De rechtsgrond die op het moment van de aankoop aanwezig was, omdat toen nog niet aan alle voorwaarden was voldaan, is met het voldoen aan de voorwaarden komen te vervallen. [eiseres] heeft daarom de btw onverschuldigd aan [gedaagde] betaald. Bij conclusie van repliek heeft [eiseres] ook een beroep gedaan op een oneerlijke en agressieve handelspraktijk (artikel 6:193h lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)), schending van haar recht op volmacht (artikel 3:60 BW) en schuldeisersverzuim. [eiseres] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met [eiseres] . [gedaagde] meent dat voor haar geen verplichting bestaat om mee te werken aan een btw-vrije levering. [gedaagde] biedt wel een mogelijkheid aan reizigers van buiten de EU om de btw via haar
tax refund partnerGlobal Blue terug te vragen. Omdat [eiseres] heeft nagelaten om de door haar betaalde btw via Global Blue terug te vragen, kan zij geen aanspraak maken op terugbetaling van die btw. De rechtsgronden waar [eiseres] zich op beroept missen een feitelijke en juridische grondslag. [gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] tot betaling van de proceskosten en nakosten.
Wat vindt de kantonrechter?
2.4.
De kantonrechter stelt [gedaagde] in het gelijk. Dat betekent dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en [eiseres] de proceskosten en nakosten moet betalen. Hierna wordt dit uitgelegd.
Nederlandse rechter bevoegd
2.5.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [eiseres] haar woonplaats in het buitenland heeft. De kantonrechter moet daarom eerst ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen en welk recht op dit geschil van toepassing is. De zaak valt onder het bereik van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, hierna: EEX-Vo. Volgens de hoofdregel van artikel 4 EEX-Vo is de rechter van de lidstaat waar de gedaagde ( [gedaagde] ) is gevestigd bevoegd. Een grondslag voor afwijking van deze regel is niet gesteld of gebleken. [gedaagde] is gevestigd in [vestigingsplaats] . De Nederlandse rechter, in dit geval de kantonrechter in Almere, is dus bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
Nederlands recht van toepassing
2.6.
Partijen hebben niet gesteld welk recht op de tussen hen bestaande rechtsverhouding van toepassing is. De vordering is op Nederlands recht gebaseerd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat partijen een stilzwijgende rechtskeuze hebben gemaakt voor de toepasselijkheid van Nederlands recht.
Geen verplichting voor [gedaagde]
2.7.
Partijen verschillen van mening over de vraag of voor [gedaagde] een verplichting bestaat om mee te werken aan een btw-vrije levering van producten. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij die verplichting niet heeft. [eiseres] meent dat [gedaagde] die verplichting wel heeft, omdat zij voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 146 en 147 van de btw-richtlijn. Met het beroep op de artikelen 146 en 147 van de btw-richtlijn miskent [eiseres] dat zij als particulier niet rechtstreeks een beroep kan doen op de bepalingen van een Europese richtlijn. Het beroep op die artikelen kan dan ook niet slagen.
2.8.
De artikelen 146 en 147 van de btw-richtlijn zijn door de Nederlandse wetgever geïmplementeerd in artikel 24 lid 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) en artikel 23a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: UB). Artikel 23a UB bepaalt dat de ondernemer
gerechtigdis om bij het in rekening brengen van de btw in afwijking van het wettelijke geldende tarief een tarief van nihil toe te passen bij de levering van goederen als de totale waarde van die goederen inclusief de btw tenminste
€ 50,-- bedraagt en de reiziger die goederen uiterlijk het einde van de derde maand na de maand van aankoop van de goederen bij het verlaten van Nederland in zijn of haar persoonlijke bagage meevoert naar een land buiten de Europese Unie. Uit dit artikel volgt dat de ondernemer (hier: [gedaagde] )
gerechtigdis om het nihiltarief toe te passen als aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van de wettekst de bevoegdheid heeft om het nihiltarief toe te passen. Voor [gedaagde] kan, anders dan [eiseres] stelt, uit artikel 23a UB niet worden afgeleid dat op haar de verplichting rust om het nihiltarief daadwerkelijk toe te passen. Dat de bedoeling van de wetgever is geweest om de ondernemer een bevoegdheid te geven blijkt ook uit de beantwoording van Kamervragen door de staatssecretaris van Financiën (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, aanhangsel). De staatssecretaris benoemt dat als aan de voorwaarden voor toepassing van het btw-nultarief is voldaan de ondernemer degene is die de afgedragen btw via zijn aangifte van de Belastingdienst kan terugvragen en die btw aan de niet-EU reiziger kan teruggeven en dat dit proces van het (achteraf) toepassen van het nihiltarief en de teruggaaf van de btw aan de niet-EU reiziger van de ondernemer een aanzienlijke administratieve inspanning vraagt, waartoe de ondernemer niet kan worden verplicht.
2.9.
[eiseres] stelt dat artikel 23a UB richtlijnconform moet worden geïnterpreteerd en dit ertoe moet leiden dat zij recht heeft op een btw-teruggave van [gedaagde] , maar ook dat slaagt niet. Voor zover uit de btw-richtlijn een verplichting tot btw-vrijstelling zou zijn af te leiden, is de kantonrechter van oordeel dat deze richtlijnconforme uitleg niet mogelijk is. Dit zou namelijk leiden tot een uitleg in strijd met de bewoording en strekking van artikel 23a UB, namelijk dat de ondernemer
verplichtis om onder voorwaarden het nihiltarief toe te passen in plaats van dat de ondernemer daartoe
gerechtigdis. Richtlijnconforme uitleg kan niet dienen als grondslag voor een uitleg die in strijd is met het nationale recht (contra legem).
2.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] geen verplichting, maar een bevoegdheid heeft om het nihiltarief toe te passen.
Geen onverschuldigde betaling
2.11.
[eiseres] vordert terugbetaling van de door haar betaalde btw op grond van onverschuldigde betaling. Zij stelt dat zij heeft voldaan aan alle voorwaarden om vrijstelling van de btw te krijgen. De rechtsgrond om btw te betalen, die er was op het moment van aankoop toen nog niet aan alle voorwaarden was voldaan, is daardoor komen te vervallen. [gedaagde] betwist dat sprake is van onverschuldigde betaling.
2.12.
Op grond van artikel 6:203 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. De betaling is dus onverschuldigd gedaan als deze zonder rechtsgrond is verricht. Daarvan is sprake als op het moment van betalen geen rechtsverhouding bestond die de betaling rechtvaardigde. Een betaling kan met terugwerkende kracht onverschuldigd worden.
2.13.
Zoals hiervoor onder 2.8. overwogen heeft [gedaagde] op grond van artikel 24 Wet OB en artikel 23a UB de bevoegdheid om het btw-nultarief toe te passen. [gedaagde] is niet verplicht om dat te doen. Dit betekent dat, anders dan [eiseres] stelt, de grondslag voor de betaling van de btw bij aankoop van de goederen niet achteraf komt te vervallen. [gedaagde] mag bij aankoop van de goederen immers de btw in rekening brengen, zoals [gedaagde] dat ook heeft gedaan. Bovendien kan de klant op het moment van de aankoop van de goederen nog niet aan alle voorwaarden voor toepassing van het btw-nultarief voldoen, omdat de goederen op dat moment nog niet zijn of worden uitgevoerd. Ook daarom mocht [gedaagde] bij de verkoop op reguliere wijze de btw berekenen. Na aankoop en het voldoen aan de voorwaarden bestaat de mogelijkheid om de btw via Global Blue terug te vragen. De klant sluit daarvoor een overeenkomst met Global Blue en heeft daarmee een vordering op Global Blue voor de teruggave van de btw. De grondslag voor de betaling van de btw aan [gedaagde] komt dus niet te vervallen, zodat in deze zaak geen sprake is van onverschuldigde betaling.
Geen oneerlijke handelspraktijk (artikel 6:193h BW)
2.14.
[eiseres] stelt voorts dat [gedaagde] onrechtmatig handelt, omdat zij een handelspraktijk verricht die oneerlijk en agressief is. [eiseres] beroept zich daarbij op artikel 6:193h BW en de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt. De Europese Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt is geïmplementeerd in afdeling 3A van boek 6 BW. Dat betekent dat [eiseres] geen rechtstreeks beroep kan doen op die richtlijn. De kantonrechter zal daarom beoordelen of [gedaagde] zich schuldig maakt aan een oneerlijke, agressieve handelspraktijk zoals bedoeld in artikel 6:193h BW.
2.15.
[eiseres] meent dat [gedaagde] een oneerlijke, agressieve handelspraktijk verricht door de teruggave van de btw via slechts één
tax refund partneraan te bieden, namelijk Global Blue. Zij wijst er daarbij op dat in de winkel met bordjes en stickers alleen naar Global Blue wordt verwezen en de medewerkers in de winkel aangeven dat de teruggave van de btw alleen via Global Blue kan verlopen. [eiseres] wordt door deze handelswijze gedwongen tegen hogere kosten via Global Blue te werken, terwijl een alternatief niet voorhanden is. [gedaagde] moet de consument correct en volledig informeren over haar rechten en mogelijkheden voor wat betreft de btw-teruggave en de consument faciliteren, maar doet dat niet. De weg om zelf of via een ander
refundbedrijf de btw terug te vragen wordt door [gedaagde] afgesneden. [gedaagde] beïnvloedt met deze handelswijze de keuzevrijheid van [eiseres] . [gedaagde] handelt daardoor onrechtmatig en door dat handelen lijdt [eiseres] schade, die bestaat uit de niet-terugbetaalde btw en de kosten die zij heeft moeten maken om haar btw alsnog terug te krijgen. Dat sprake is van een handelspraktijk en die handelspraktijk oneerlijk of agressief is wordt door [gedaagde] betwist.
2.16.
Een handelspraktijk verwijst naar alle activiteiten die rechtstreeks te maken hebben met de promotie, verkoop of levering van een product of dienst aan de consument. Het bieden van de mogelijkheid aan de klant om na aankoop van een product de btw terug te vragen, raakt de verkoop van dat product. Door het aanbieden van de btw-teruggave maakt [gedaagde] haar product namelijk aantrekkelijker voor de klant. De teruggave van de btw heeft dan ook rechtsreeks te maken met de verkoop van haar producten. De kantonrechter is daarom, anders dan [gedaagde] stelt, van oordeel dat sprake is van een handelspraktijk.
2.17.
Op grond van artikel 6:193h BW is sprake van een oneerlijke, agressieve handelspraktijk als, alle kenmerken en omstandigheden in aanmerking genomen, door intimidatie, dwang, waaronder het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk wordt beperkt of kan worden beperkt, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. De kantonrechter maakt uit de toelichting van [gedaagde] op dit punt het volgende op. [gedaagde] biedt haar klanten de mogelijkheid om een verzoek tot teruggave van de btw in te dienen. Het bieden van deze mogelijkheid brengt voor [gedaagde] de nodige administratieve handelingen en daarmee kosten mee. [gedaagde] heeft er daarom voor gekozen de behandeling van verzoeken tot teruggave van de btw uit te besteden aan een intermediair, in dit geval Global Blue. [gedaagde] maakt in de winkel voor de klant duidelijk dat de aanvraag voor teruggave van de btw alleen via Global Blue kan worden gedaan. In de winkel van [gedaagde] waar [eiseres] de producten heeft gekocht, staat op bordjes en stickers aangegeven dat klanten bij de kassa kunnen aangeven dat zij aanspraak willen maken op teruggave van de btw. Klanten ontvangen dan een formulier, waarmee zij hun btw via Global Blue kunnen terugvragen.
2.18.
Uit deze handelwijze volgt dat voor de klant duidelijk wordt gemaakt welke route gevolgd moet worden wil een klant aanspraak maken op teruggave van de btw. Het staat de klant daarbij vrij om de producten bij de [gedaagde] winkel te kopen en al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid om de btw via Global Blue terug te vragen of om de producten bij een andere winkel te kopen die de teruggave van de btw op een wijze heeft geregeld die de klant meer aanspreekt. Op geen enkele wijze blijkt dat [gedaagde] de klant intimideert, dwingt of op ongepaste wijze beïnvloedt bij het maken van een keuze ten aanzien van de koop van het product en dat door haar handelswijze de gemiddelde consument een besluit neemt dat hij of zij anders niet zou hebben genomen en [gedaagde] zich dus schuldig maakt aan het verrichten van een oneerlijke, agressieve handelspraktijk. [eiseres] heeft niet aangetoond dat dit anders zou zijn. De kantonrechter wijst het beroep van [eiseres] op artikel 6:193h BW dan ook af.
Geen schending recht op volmacht (artikel 3:60 BW)
2.19.
[eiseres] stelt tot slot dat door de handelswijze van [gedaagde] haar recht op volmacht zoals bepaald in artikel 3:60 BW wordt geschonden. [eiseres] meent dat zij zelf een derde partij naar keuze moet kunnen inschakelen die voor haar de btw kan terugvragen en [gedaagde] dat recht miskent, omdat [gedaagde] alleen de btw terugbetaalt als verzoeken via Global Blue worden ingediend. De kantonrechter kan [eiseres] op dit punt niet volgen. Dat [gedaagde] de teruggave van de btw heeft uitbesteed aan Global Blue, betekent niet dat [eiseres] niet iemand of een
tax refund partnermag volmachtigen om de btw voor haar terug te vragen. Ook de persoon of het bedrijf dat zij daarvoor een volmacht geeft, kan dat via Global Blue doen. Dat [eiseres] niet in haar recht op volmacht wordt beperkt, blijkt ook uit het feit dat [eiseres]
tax refundbedrijf Vatfree.com heeft ingeschakeld om het teruggaveverzoek voor haar te doen. Het beroep op artikel 3:60 BW houdt daarom geen stand.
Schuldeisersverzuim niet meer aan de orde
2.20.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiseres] aangegeven dat zij geen beroep meer doet op schuldeisersverzuim. Deze grond zal daarom verder buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
2.21.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiseres] tot het geven van een verklaring voor recht dat [eiseres] de btw onverschuldigd heeft betaald en tot teruggave van de betaalde btw, zullen worden afgewezen. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten behoeft daarom verder geen bespreking.
Afwijzing verzoek stellen prejudiciële vragen
2.22.
[eiseres] heeft verzocht om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) op grond van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. [eiseres] is van mening dat Nederland de EU-wetgeving mogelijk op onjuiste wijze heeft geïmplementeerd in nationale regelgeving en daardoor sprake is van uiteenlopende interpretaties tussen nationale regelgeving en Europese richtlijnen die leiden tot rechtsonzekerheid voor consumenten en ondernemers. [gedaagde] heeft verzocht dat verzoek af te wijzen.
2.23.
De kantonrechter overweegt dat de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof openstaat als het antwoord op die vragen nodig is voor het nemen van een beslissing in een zaak. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de kantonrechter een beslissing in deze zaak kunnen nemen. De kantonrechter acht het stellen van prejudiciële vragen dan ook niet geïndiceerd. Het verzoek van [eiseres] wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
2.24.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op € 160,00 (4 x tarief € 40,00) aan salaris gemachtigde en € 20,00 aan nakosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 180,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekent, dan moet [eiseres] ook de kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.