ECLI:NL:RBMNE:2025:4267

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
UTR_24_5737
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van eiseres door het UWV wegens niet beoordeelde arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die voor het laatst werkte bij het Ministerie van Defensie, beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. De uitkering werd per 8 december 2023 beëindigd omdat eiseres niet op het spreekuur van de bedrijfsarts is verschenen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde de beëindiging van de uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 17 en 24 oktober 2024 wel op het spreekuur aanwezig was, maar dat de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat het aan eiseres zelf te wijten is dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet kon worden beoordeeld, omdat zij geen vragen heeft beantwoord tijdens het spreekuur. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de gemachtigde van eiseres zich onbeleefd en respectloos heeft gedragen tegenover de verzekeringsarts. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV terecht was. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Goedhart),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Ministerie van Defensieuit Utrecht (de werkgever)
(gemachtigde: M. Bockting).

Inleiding

1. Eiseres heeft voor het laatst bij het Ministerie van Defensie (de werkgever) gewerkt. Haar werkgever heeft haar op 23 november 2022 ziek naar huis gestuurd. Vervolgens is zij op 5 juni 2023 ontslagen. [bedrijf 1] trad namens werkgever op als
re-integratiebegeleider.
2. In een besluit van 16 januari 2024 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) geschorst, omdat zij niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 8 december 2023 en deze afspraak ook niet heeft afgezegd. Daarnaast is eiseres gewaarschuwd dat als zij niet binnen één maand contact opneemt met haar werkgever, mogelijk het recht op uitkering per 8 december 2023 eindigt.
3. In een tweede besluit van 16 januari 2024 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv de
ZW-uitkering van eiseres om dezelfde reden per 8 december 2023 beëindigd. De werkgever heeft eiseres opnieuw uitgenodigd voor een gesprek met de bedrijfsarts op
22 december 2023, maar eiseres is ook niet op die afspraak verschenen en heeft ook deze afspraak niet afgezegd.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.
5. In een besluit van 18 juli 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv de schorsingsbeslissing (het primaire besluit 1) gehandhaafd. Eiseres kon de schorsing van de ZW-uitkering ongedaan maken door binnen een maand contact op te nemen met haar bedrijfsarts/casemanager. Dit werd echter onmogelijk gemaakt door de beslissing tot beëindiging van de ZW-uitkering op dezelfde dag (het primaire besluit 2). Het Uwv heeft de beëindigingsbeslissing daarom ongedaan gemaakt. Het Uwv heeft eiseres verzocht om een nieuwe afspraak met een bedrijfsarts van [bedrijf 1] te maken.
6. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
7. [persoon 1] (verzekeringsarts onder supervisie van een bedrijfsarts) van [bedrijf 1] heeft eiseres uitgenodigd voor een digitaal spreekuur op 17 oktober 2024. Dit spreekuur heeft geen doorgang gevonden, waarna eiseres opnieuw is uitgenodigd voor een online spreekuur met [persoon 1] op 24 oktober 2024.
8. In een besluit van 1 november 2024 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij per 8 december 2023 geen ZW-uitkering meer krijgt, omdat [persoon 1] de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet heeft kunnen beoordelen. Eiseres heeft op het spreekuur van 24 oktober 2024 niet gereageerd op vragen van [persoon 1] , ondanks herhaaldelijk verzoek hiertoe vanuit [persoon 1] .
9. Het Uwv heeft op 6 november 2024 een verweerschrift ingediend. Daarin heeft het Uwv de rechtbank verzocht om het bestreden besluit 2 op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te betrekken bij de beoordeling van het beroep.
10. Op 9 december 2024 en 4 februari 2025 heeft eiseres gereageerd op het bestreden besluit 2. Het Uwv heeft hier op 14 maart 2025 schriftelijk op gereageerd. Ten slotte heeft eiseres op 17 maart 2025 een schriftelijke reactie met schriftelijke bijlagen en een usb-stick naar de rechtbank gestuurd.
11. De werkgever heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb doen toekomen aan de door de werkgever ingeschakelde gemachtigde mr. M. Bockting. Omdat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens via deze uitspraak alsnog openbaar worden.
12. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025. Eiseres en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens eiseres is ook haar partner [persoon 2] ( [persoon 2] ) verschenen. De derde-partij is, met vooraf bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Aanvullende stukken
13. De gemachtigde van eiseres heeft op 17 maart 2025 aanvullende schriftelijke stukken en een usb-stick naar de rechtbank gestuurd. Uit artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Het staat vast dat eiseres zich niet aan die termijn heeft gehouden. Als stukken niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat de desbetreffende stukken bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken.
14. De rechtbank heeft eiseres verzocht om ook een kopie van de usb-stick aan het Uwv en de werkgever te sturen. Het Uwv en de werkgever hebben geen kopie ontvangen. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat de inhoud van de
video- en geluidsopname van het spreekuur met [persoon 1] op de usb-stick overeenkomt met de inhoud van de transcriptie van dit spreekuur die de gemachtigde van eiseres reeds eerder bij zijn beroepschrift heeft overgelegd. Op zitting is daarom met partijen afgesproken de usb-stick niet toe te voegen aan het dossier en het beroep van eiseres te beoordelen met inachtneming van de transcriptie.
Het geschil
15. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van eiseres terecht per
8 december 2023 heeft beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per die datum niet kan worden beoordeeld. Het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat met het bestreden besluit 2 zowel de schorsing van de ZW-uitkering als het ongedaan maken van de beëindiging van die uitkering is herroepen.
16. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het gesprek tussen [persoon 1] en [persoon 2] op het spreekuur van 24 oktober 2024 moeizaam is verlopen. Ook staat niet ter discussie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres niet is beoordeeld. Volgens het Uwv is dit aan eiseres te wijten. Eiseres is het daar niet mee eens.
Beëindiging van de ZW-uitkering
17. Eiseres stelt dat het onjuist is dat door haar toedoen de mate van haar arbeidsongeschiktheid niet kan worden vastgesteld. Zij voert daartoe aan dat zij op
17 en 24 oktober 2024 op de online spreekuren met [persoon 1] is verschenen en op beide spreekuren bereid was om vragen over haar arbeidsongeschiktheid te beantwoorden.
18. Eiseres is op 17 oktober 2024 in de online omgeving voor het spreekuur verschenen. [persoon 1] is toen niet verschenen in verband met verbindingsproblemen. Op
18 oktober 2024 heeft eiseres een e-mailbericht van [bedrijf 1] ontvangen waarin wordt vermeld dat [persoon 1] eiseres niet in de wachtruimte heeft aangetroffen. Dit is volgens eiseres pertinent onjuist en heeft tot een vertrouwensbreuk tussen haar en de werkgever / [bedrijf 1] geleid. Volgens eiseres moet bij een dergelijke vertrouwensbreuk de bedrijfsarts worden geraadpleegd, hetgeen [persoon 1] niet is. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat eiseres door deze vertrouwensbreuk niet meer met [persoon 1] in gesprek wilde gaan. Eiseres wordt in hetzelfde e-mailbericht opnieuw uitgenodigd voor een online spreekuur met [persoon 1] op 24 oktober 2024.
19. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat eiseres na het ontstaan van de vertrouwensbreuk niet om een andere bedrijfsarts heeft gevraagd, omdat er behoefte bestond om [persoon 1] op het spreekuur van 24 oktober 2024 te confronteren met de onjuiste opgave van reden waarom het spreekuur van 17 oktober 2024 niet is doorgegaan.
20. Vervolgens heeft op 24 oktober 2024 gedurende ruim 38 minuten een online spreekuur plaatsgevonden, waarbij [persoon 1] , eiseres en [persoon 2] aanwezig waren. [persoon 2] was destijds de gemachtigde van eiseres. [persoon 1] heeft op dit spreekuur erkend dat hij anders had kunnen verwoorden waarom het spreekuur op 17 oktober 2024 niet is doorgegaan. Verder wil [persoon 1] de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op het spreekuur bespreken. Dat is de reden waarom eiseres is uitgenodigd voor een tweede spreekuur.
21. In de spreekuurrapportage van [bedrijf 2] staat over dit spreekuur dat [persoon 1] in aanwezigheid van eiseres alleen met [persoon 2] heeft gesproken en dat eiseres door toedoen van [persoon 2] geen enkele reactie op vragen van [persoon 1] heeft gegeven. Dit blijkt ook uit de transcriptie van dit gesprek tussen [persoon 2] (C) en [persoon 1] (S) die eiseres heeft ingebracht:
“(…)
S: Mag ik [eiseres] spreken?C: Ik heb een aantal vragen voor u.
S: Umh, wie bent u als ik vragen mag? Om mee te beginnen.
C: Nou dat heb ik net verteld, maar u staat onder supervisie dat klopt toch? (…)
S: Ik ben verzekeringsarts en werk onder supervisie van een bedrijfsarts.
C: Ja, kunt u mij de samenwerkingsovereenkomst tussen u en de bedrijfsarts laten zien?
(…)
S: Ik heb het niet bij de hand, het is wel getekend, maar kan nagestuurd of nagezonden worden.
(…)
C: Nou zijn we een stapje verder, kunt u nu uw samenwerkingsovereenkomst pakken?
S: Nee we zijn nog geen nu stap verder ik wil eerst zien [eiseres] .
C: Jawel kunt u uw samenwerkingsovereenkomst pakken?
S: Nou wil u [eiseres] legitimeren/geven?
C: Nou ik kan [eiseres] niet geven want het is geen bezit, kunt u uw
samenwerkingsovereenkomst even pakken?
S: Ja nou mag ik, mag ik [eiseres] spreken misschien. Dat ik weet dat ze ook
naast u zit.
C: Ze zit zeker naast me alleen ze is haar stem kwijt. Door alles wat er is gebeurd is,
ze haar stem kwijt. Dus mag ik even uw samenwerkingsovereenkomst zien?
S: Sorry wat is ze kwijt?
C: U bent echt Oost Indisch doof he.
S: Is ze haar stem kwijt?
C: Ah u hoort het wel, mag ik uw samenwerkingsovereenkomst? U speelt gewoon spelletjes.
Hallo?
S: Zo kan ik geen gesprek met u voeren. Ik wil graag het gesprek met [eiseres] voeren.
C: Oké u bent de Nederlandse taal niet machtig?
(…)
S: Ik wil graag [eiseres] als u mij dat toestaat.
C: [eiseres] heeft namelijk gerede twijfel bij uw deskundigheid, objectiviteit en
uw integriteit. Dus vandaar hebben we een aantal vragen aan u.
(…)C: (…) Maar goed snapt u dat [eiseres] dan een aantal vragen voor u heeft?
S: Ja maar ik hoor graag van haar.
C: Ja maar dat vraag ik niet.
S: U bent voortdurend aan het woord en ik heb geen niet eens gedag kunnen zeggen aan
[eiseres] .
C: Ja maar dat vraag ik niet.
S: Mijnheer, wat wilt u, wilt u dat we de beoordeling doen en dat we de documenten
achteraf nog kunt krijgen.
(…)
S: Ik ga los van het vertrouwensbreuk maakt van arbeidsongeschiktheid vaststellen (…)
(…)
S: Ik hoop dat u daaraan meewerkt en [eiseres] ook.
C: Aan wat meewerken?
S: Dat [eiseres] ook meewerkt aan het feit dat om de maat van haar
arbeidsongeschiktheid vast te laten stellen.
C: Oh ja zeker, zeker, maar daar komen we zo nog even op want u heeft namelijk leugens verspreidt.
(…)
C: Over de betaling? Nou vertel waar blijft de betaling?
S: Nou als het wel als het wacht wel op uitslag van deze beoordeling daarom is
belangrijk dat ik gesprek met [eiseres] begin.C: Nee hoor want er liggen gewoon uitspraken en die uitspraken worden gewoon genegeerd door [bedrijf 1] . Er zijn uitspraken gedaan door het UWV dat ze gewoon door moeten betalen. Er zijn uitspraken gedaan dat het dagloon niet klopt, [bedrijf 1] negeert dat gewoon.
(…)
C: Ja oké, helemaal top. Bent u op de hoogte van afspraken tussen cliënt en [bedrijf 1] ?
S: Mijnheer nogmaals, wij kunnen zo geen beoordeling doen als u vriendelijk [eiseres] ook wil aan het woord wil stellen.
C. Dus u weigert om de vraag te beantwoorden, oké dan ga ik naar de volgende vraag.
(…)
S: Heeft u nog andere vragen? Of mag ik [eiseres] spreken?
C: Nou een andere vraag is wanneer u uzelf gaat ophangen?
S: Ja nou dan beëindigen we hierbij het gesprek.”
22. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het aan eiseres zelf te wijten is dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is beoordeeld. De rechtbank leidt uit de transcriptie van het spreekuur en de toelichting van de gemachtigde op de zitting af dat het niet de bedoeling van [persoon 2] en eiseres was om op 24 oktober 2024 inhoudelijk over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres te gaan praten. Eiseres heeft op het spreekuur, ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe, geen enkele vraag beantwoord en is niet in beeld geweest.
23. De onjuiste reden die [bedrijf 1] heeft opgegeven voor het niet doorgaan van het spreekuur van 17 oktober 2024 rechtvaardigt deze opstelling van [persoon 2] en eiseres [persoon 3] heeft deze fout op het spreekuur van 24 oktober 2024 erkend en heeft los daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres willen bespreken. Als de fout van [persoon 3] al tot een vertrouwensbreuk zou hebben geleid, dan had het op weg van eiseres gelegen om gelijk om een beoordeling door een andere bedrijfsarts te vragen, zodat er op het spreekuur wel inhoudelijk zou kunnen worden gesproken over haar mate van arbeidsongeschiktheid. Eiseres en [persoon 2] hebben er echter voor gekozen om toch te verschijnen op het spreekuur van [persoon 3] met het doel om hem te confronteren met zijn fout. [persoon 3] heeft vervolgens op dit spreekuur negen keer gevraagd of hij eiseres mocht zien en spreken. Eiseres is in het geheel niet aan het woord gekomen door toedoen van [persoon 2] die dit steeds tegenhield met wedervragen. Dit komt voor risico en rekening van eiseres. Zij heeft deze gedragingen van [persoon 2] destijds kennelijk goedgekeurd en heeft hier in de beroepsfase ook geen afstand van genomen.
24. De beroepsgrond slaagt niet.
25. De rechtbank merkt daarbij op dat [persoon 2] zich als gemachtigde in de bezwaarfase tijdens het spreekuurcontact van 24 oktober 2024 discriminerend, dwingend, neerbuigend en onbeleefd tegenover [persoon 3] heeft uitgelaten. Zo stelt [persoon 2] dat [persoon 3] de Nederlandse taal niet machtig is en dat het hem “geen reet” interesseert waar [persoon 3] geboren is:
“(…)
C: Ja want u beheerst namelijk niet helemaal goed de Nederlandse taal. Dus daar twijfel ik zeker aan.
S: Maar dat is mijn accent, ik kom uit een ander land.
C: Dat is niet uw accent.
S: Ik ben hier niet geboren.
C: Ja ik vind het allemaal hartstikke leuk, maar het interesseert mij geen reet waar je geboren bent. Ik stel vast dat je de Nederlandse taal niet machtig bent.”
[persoon 2] stelt zich dwingend en discriminerend op tegenover [persoon 3] door te stellen dat [persoon 3] zich moet legitimeren, oogt als een berggeit uit Oezbekistan, de Nederlandse taal niet machtig is en niet weet waar hij het over heeft:
“(…)
C: Oh jawel, dus wilt u zich even legitimeren want ik weet niet met wie ik te maken
heb, want u oogt namelijk als een of andere berggeit die zo uit een of andere
Oezbekistan komt die totaal de Nederlandse taal niet machtig is die totaal niet weet
waar hij het over heeft. Dus wilt u zich even legitimeren en uw camera aanzetten? Het
wordt een beetje heet onder de voeten he?”
[persoon 2] maant [persoon 3] herhaaldelijk en op dwingende wijze om zich te legitimeren (“leg-i-ti-meren”), zegt tegen [persoon 3] op belerende wijze dat hij wel goed moet luisteren en dat hij Oost Indisch doof is:
“(…)
S: (…) Ik heb te maken met [eiseres] en zij heeft zich niet geïdentificeerd.
C: Ik heb het niet over mijn cliënt, ik heb het over u. U moet wel goed luisteren. Dus nogmaals. Kunt u zich legitimeren?
S: Wat wil je van mij weten?
C: Ja, ziet u, u bent de Nederlandse taal niet machtig.
S: Ik ben [persoon 3] , ik ben arbo-arts, geregistreerd verzekeringsarts.
C: Legitimeren, leg-i-ti-meren.
S: Nou ik legitimeer mij bij deze.
C: Nee dat doet u niet, nou u bent echt de Nederlandse taal niet machtig. Legitimeren, weet u wel wat dat is?
S: Ja ik kan legitimeren middels rijbewijs, paspoort, ID-kaart.
C: Ja nou doet dat is even dan.
S: Ja, maar ik draai de rollen om, ik zou graag eerst willen weten.
C: Nee u draait de rollen helemaal niet om, u moet zich eerst even legitimeren.
S: Ja als ik kijken.
C: Ja als kijken, maar u moet legitimeren, dus legitimeren moet. Dus pak uw paspoort,
rijbewijs of ID-kaart, pak het er maar even bij.
S: Wil u camera aanzetten.
C: Nou volgens mij bent u echt Oost Indisch doof.”
Als [persoon 3] een vraag van [persoon 2] met betrekking tot de vertrouwensbreuk niet begrijpt, reageert [persoon 2] met de ongepaste vraag of [persoon 3] drugs heeft gebruikt:
“(…)
S: Wat bedoelt u vertrouwensbreuk? Met mij? [eiseres] heeft mij niet eens
gesproken.
C: Ja ik heb het niet over u, ik heb het over met de ex-werkgever, dus met [bedrijf 1]
(…)
C: Dus wat is uw antwoord daarop?
S: Nogmaals u vraag herhalen alsjeblieft.
C: Nou er is sprake van een vertrouwensbreuk met de ex-werkgever en cliënt en dan dient altijd de bedrijfsarts te worden geraadpleegd, nou dat bent u niet, dus wat gaat u
doen?
S: Bedrijfsarts geraadpleegd door [eiseres] of door de ex-werkgever?
C: Heeft u iets van drugs gebruikt of iets?”
Verder vraagt [persoon 2] aan [persoon 3] hoe hij het in zijn “botte harses” haalt om te zeggen dat eiseres niet is verschenen op het spreekuur van 17 oktober 2024. Hierbij betitelt [persoon 1] nogmaals als berggeit:
“(…)
C: Nee u bent niet zo beleefd geweest, u bent zo onfatsoenlijk geweest om te zeggen dat
[eiseres] niet is verschenen. Hoe haalt u het in uw botte harses? Hoe durft u?
S: Ik zeg niet dat ze niet op, kijk ik kon haar niet bereiken daarom heb ik telefoon
gepakt.
C: Nee je moet het niet omdraaien.
S: Dat is werkafspraak.
C: Nee je moet het niet gaan omdraaien, want [eiseres] was online in het spreekuurportaal, u bent niet verschenen, u had verbindingsproblemen, dan had u moeten zeggen de afspraak heeft niet tot stand kunnen komen, want ik had verbindingsproblemen. In plaats van te lopen liegen dat [eiseres] niet is verschenen. Hoe haal je het in je botte harses berggeit?”
26. De rechtbank vindt de wijze waarop [persoon 2] dit gesprek met [persoon 1] is aangegaan stuitend, respectloos en ontoelaatbaar. Het draagt bovendien bij aan het oordeel dat het niet aan [persoon 1] , [bedrijf 1] of het Uwv heeft gelegen dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet vastgesteld kon worden, maar dat het volledig aan eiseres en, in het bijzonder, [persoon 2] te wijten is dat er geen inhoudelijk gesprek tot stand is gekomen op het spreekuur.

Conclusie en gevolgen

27. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van eiseres per 8 december 2023 heeft beëindigd, omdat de arbeidsongeschiktheid van eiseres per die datum niet kon worden beoordeeld. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.