ECLI:NL:RBMNE:2025:4265

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/597646 / KG ZA 25-401
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de licentie van Vitesse door de KNVB en de gevolgen voor de betaald voetbalcompetitie

In deze zaak vordert Vitesse, een voetbalclub uit Arnhem, schorsing van de besluiten van de KNVB die haar licentie voor deelname aan de betaald voetbalcompetitie hebben ingetrokken. De licentiecommissie van de KNVB heeft op 10 juli 2025 de licentie van Vitesse ingetrokken, een besluit dat op 31 juli 2025 door de beroepscommissie is bevestigd. Vitesse stelt dat deze besluiten in strijd zijn met het licentiereglement en de redelijkheid en billijkheid, zoals vereist door artikel 2:8 BW. De voorzieningenrechter heeft op 8 augustus 2025 geoordeeld dat er geen strijd met het licentiereglement is aangetoond en dat de besluiten van de KNVB in redelijkheid zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de maatschappelijke belangen van de supporters en de regio Arnhem meegewogen, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om de besluiten van de KNVB te schorsen. De vorderingen van Vitesse zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de KNVB.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/597646 / KG ZA 25-401
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2025
in de zaak van
B.V. VITESSE,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
advocaten: mr. N. Entzinger en mr. B.L.A. van Drunen,
tegen
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde partij,
advocaat: mr. M.I. van Dijk,
met als voegende partijen aan de zijde van eiseres

1.STICHTING VITESSE BETROKKEN,

gevestigd te Arnhem,

2. SUPPORTERSVERENIGING VITESSE,

gevestigd te Arnhem,

3. PLAYING FOR SUCCESS ARNHEM,

gevestigd te Arnhem,

4. STICHTING QUADRAAM, VESTIGING BEEKDAL LYCEUM EN VESTIGING VMBO ’T VENSTER,

gevestigd te Arnhem,

5. BUSINESS CLUB VITESSE GELREDOME,

gevestigd te Heteren,
voegende partijen,
advocaat mr. C. Snelders – van de Kamp.
Partijen zullen hierna Vitesse, en KNVB en Voegende Partijen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de conceptdagvaarding van Vitesse naar aanleiding waarvan de KNVB
vrijwillig is verschenen, met producties;
- de definitieve dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de incidentele vordering tot voeging met producties;
- de brief van 6 augustus 2025 van de KNVB met een reactie op de vordering tot voeging;
- de brief van 6 augustus 2025 van Vitesse met een reactie op de vordering tot voeging;
- de akte wijziging eis van Vitesse;
- de nagekomen producties van Vitesse;
- de pleitnota van Vitesse;
- de pleitnota van KNVB.
1.2.
Bij beslissing van 7 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter voorgaand aan de zitting het verzoek van de Voegende Partijen om zich te mogen voegen aan de zijde van Vitesse toegewezen. De rechtbank heeft overwogen dat voor het aannemen van een belang bij voeging voldoende is dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan de zijde waarvan de derde zich voegt. Onder deze nadelige gevolgen verstaat de Hoge Raad onder andere de feitelijke gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering die de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert. Niet ter discussie staat dat de Voegende Partijen de hiervoor bedoelde nadelige feitelijke gevolgen kunnen ondervinden van de uitkomst van de procedure tussen Vitesse en de KNVB. Het verzoek om zich te mogen voegen aan de zijde van Vitesse is daarom toegewezen.
1.3.
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 augustus 2025. Door en namens partijen zijn de standpunten verder toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de voorzieningenrechter. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4.
Daarna volgt dit vonnis.

2.De kern

2.1.
Vitesse is een voetbalclub uit Arnhem en opgericht in 1892. Zij neemt deel aan de door de KNVB georganiseerde betaald voetbalcompetitie. Bij besluit van 10 juli 2025 heeft de licentiecommissie van de KNVB (hierna: Licentiecommissie) de licentie van Vitesse om deel te nemen aan het betaald voetbal ingetrokken. Vitesse is tegen dit besluit van de Licentiecommissie in beroep gegaan bij de beroepscommissie licentiezaken van de KNVB (hierna: Beroepscommissie). Op 31 juli 2025 heeft de Beroepscommissie het beroep van Vitesse ongegrond verklaard.
2.2.
In deze procedure vordert Vitesse schorsing van voornoemde besluiten van de Licentiecommissie en van de Beroepscommissie en vordert zij toegelaten te worden tot de betaald voetbalcompetitie in het seizoen 2025-2026. De vorderingen van Vitesse worden afgewezen omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat zowel de Licentiecommissie als de Beroepscommissie bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen, zoals hierna in dit vonnis zal worden toegelicht.

3.De achtergrond

3.1.
Vitesse is lid van de KNVB en zij neemt op basis van een door de KNVB verstrekte licentie deel aan de door de KNVB georganiseerde betaald voetbalcompetitie, momenteel de Keuken Kampioen Divisie.
3.2.
De Licentiecommissie ziet als orgaan van de KNVB toe op de naleving van de licentie-eisen en verplichtingen door de licentiehouders en dat doet zij op basis van het licentiereglement betaald voetbal (hierna: Licentiereglement). De Beroepscommissie is een orgaan van de KNVB dat besluit over voor beroep vatbare beslissingen
van de Licentiecommissie.
3.3.
Op 10 juli 2025 heeft de Licentiecommissie besloten tot intrekking van de licentie van Vitesse (hierna: het Besluit Licentiecommissie). Op 17 juli 2025 is Vitesse daartegen in beroep gegaan. Op 31 juli 2025 heeft de Beroepscommissie het beroep van Vitesse ongegrond verklaard en het Besluit Licentiecommissie in stand gelaten (hierna: het Besluit Beroepscommissie).
3.4.
Uit het Besluit Licentiecommissie volgt dat Vitesse over een periode van een aantal jaren in ernstige en structurele mate (de doelstelling van) het licentiesysteem heeft overtreden en niet bereid was en/of in staat zou zijn gebleken om zich te voegen naar (de regels van) het licentiesysteem. In het Besluit Beroepscommissie heeft de Beroepscommissie vervolgens geoordeeld dat er sprake was van een patroon van misleiding, omzeiling, ondermijning van het licentiesysteem en een gebrek aan transparantie door Vitesse. Dit patroon is naar het oordeel van de Beroepscommissie structureel, ernstig en persistent en daarom is zij van oordeel dat Vitesse haar licentie niet kan behouden.
Standpunt en vordering van Vitesse
3.5.
Na de besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie betwist Vitesse dat er sprake is van een situatie waarin zij in ernstige en structurele mate (de doelstelling van) het licentiesysteem heeft overtreden. Vitesse stelt zich op het standpunt dat er in het verleden fouten zijn gemaakt maar dat dit niet tot gevolg mag hebben dat tot intrekking van haar proflicentie wordt overgegaan.
3.6.
Vitesse stelt dat zij zich de afgelopen periode structureel heeft ingespannen om met de Licentiecommissie in dialoog te komen en heeft gewerkt aan haar meest recente plan voor een gezonde toekomst van de club, te weten het zogenaamde Herinrichtingsplan 2025. Volgens Vitesse heeft de Beroepscommissie bij de behandeling van het beroep daar ten onrechte niet of nauwelijks aandacht aan besteed terwijl zij dit conform het Licentiereglement wel had moeten doen. Voorts stelt Vitesse dat de besluiten van de Licentiecommissie en Beroepscommissie vernietigbaar zijn omdat ze in strijd zijn genomen met het Licentiereglement en in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. De voorgaande omstandigheden leiden ertoe dat de Licentiecommissie en de Beroepscommissie niet in redelijkheid tot haar besluiten konden komen en die besluiten dus geen stand kunnen houden, aldus Vitesse.
3.7.
Tot het moment dat in een bodemprocedure is beslist over de vernietiging van de besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie, vordert Vitesse gezien het voorgaande en na wijziging van haar eis – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de KNVB veroordeelt:
  • het besluit van de Licentiecommissie van 10 juli 2025 en het besluit van de Beroepscommissie van 31 juli 2025 te schorsen;
  • Vitesse toe te laten en toegelaten te houden tot de door de KNVB georganiseerde competitie betaald voetbal, in ieder geval voor het seizoen 2025/2026;
  • tot betaling van een dwangsom van € 500.000,- voor iedere wedstrijd in de competitie betaald voetbal waartoe de KNVB Vitesse niet toelaat;
  • een rectificatie te publiceren op haar website inhoudende schorsing van de besluiten van de Licentiecommissie en Beroepscommissie; en
  • tot betaling van de proceskosten.
Standpunt en verweer van de KNVB
3.8.
De KNVB stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de Licentiecommissie als orgaan van de KNVB een besluit heeft genomen met inachtneming van het Licentiereglement. Voormeld besluit en de uitspraak van de Beroepscommissie zijn volgens de KNVB in lijn met de in acht te nemen procesbeginselen, waarbij deze op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Van strijd met Licentiereglement of de toepasselijke eisen die voortvloeien uit de redelijkheid en billijkheid, die door artikel 2:8 BW worden geëist is geen sprake, aldus de KNVB. Zij concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van Vitesse met veroordeling van Vitesse in de proceskosten,
Standpunt van Voegende Partijen
3.9.
In aanvulling op de stellingen van Vitesse hebben de Voegende Partijen nog het volgende naar voren gebracht. De Voegende Partijen stellen dat zij gezamenlijk een groot en breed maatschappelijk belang vertegenwoordigen. De supportersvereniging benadrukt het persoonlijke belang van allen die via hun clubliefde voor Vitesse opkomen voor het behoud van de club als betaaldvoetbalorganisatie. Een wezenlijk belang van de overige Voegende Partijen is de samenwerking met Vitesse. Het behoud van de proflicentie van Vitesse raakt daarom direct aan essentiële maatschappelijke, educatieve, culturele en economische belangen van de regio. De Voegende Partijen stellen dat zij daarom een eigen en rechtstreeks belang bij de onderhavige procedure hebben.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Vanwege de start van de competitie 2025/2026 in de Keuken Kampioen Divisie op vrijdag 8 augustus 2025, waarbij Vitesse haar eerste wedstrijd op zaterdag 9 augustus 2025 uit tegen Almere City moet spelen, en het feit dat het aanhangig maken van dit kort geding het besluit van de Beroepscommissie niet schorst, heeft Vitesse een spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorzieningen.
Het toetsingskader: vernietiging besluiten van een orgaan van een rechtspersoon op grond van artikel 2:15 BW
4.2.
In kort geding kan een voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen. Met betrekking tot een besluit van een orgaan van een rechtspersoon kan alleen een voorlopige voorziening getroffen worden, als het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter het betreffende besluit zal vernietigen.
4.3.
Partijen zijn het er terecht over eens zijn dat de besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie moeten worden gezien als besluiten van een orgaan van de rechtspersoon de KNVB. Op grond van artikel 2:15 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met, onder meer:
- een reglement (artikel 2:15 lid 1 sub c BW);
- de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist (artikel 2:15 lid 1 sub b BW).
4.4.
Of een vernietigingsgrond aanwezig is, zal in kort geding slechts marginaal (beperkt) getoetst kunnen worden. Met andere woorden: in deze procedure gaat de voorzieningenrechter niet op de stoel van het orgaan zitten dat het betreffende besluit heeft genomen. De besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie worden dus niet opnieuw genomen. Er moet worden beoordeeld of de Licentiecommissie en de Beroepscommissie met toepassing van het Licentiereglement in redelijkheid tot het besluit om de proflicentie van Vitesse in te trekken hebben kunnen komen.
De te beantwoorden vragen en opbouw van dit vonnis
4.5.
De onderhavige procedure kan worden opgesplitst in twee (hoofd)vragen.
Het eerste vraag is of de besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie in strijd met de toepasselijke artikelen uit het Licentiereglement zijn genomen. Beoordeeld moet worden of deze besluiten op grond van artikel 12 lid 2 van het Licentiereglement voldoende zijn gemotiveerd en of deze motivering het besluit kan dragen. Verder moet worden beoordeeld of op grond van artikel 7 lid 3 van het Licentiereglement gelijke gevallen gelijk zijn behandeld. Indien dat het niet het geval blijkt, zijn deze besluiten vernietigbaar (dat kan alleen de rechter in een bodemzaak) op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vitesse grondt haar vorderingen onder andere op dit artikel.
4.6.
De tweede vraag die beantwoord moet worden is de vraag of de besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie in strijd met de redelijkheid en billijkheid die volgt uit artikel 2:8 BW zijn genomen. Als dat het geval is dan zijn deze besluiten vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid b BW. Vitesse grondt haar vorderingen ook op dit onderdeel van artikel 2:15 BW.
4.7.
Hierna zullen deze vraagstukken in de bovengenoemde volgorde puntsgewijs worden besproken.
I.)
Besluiten Licentiecommissie en Beroepscommissie in strijd met het Licentiereglement?
4.8.
Volgens Vitesse zijn het Besluit Licentiecommissie en het Besluit Beroepscommissie in strijd met artikel 12 lid 2 en artikel 7 lid 3 van het Licentiereglement. Om die reden zouden de besluiten vernietigbaar zijn op grond van artikel 2:15 lid 1 sub c BW.
4.9.
Vooropgesteld wordt dat de rechtsverhoudingen binnen de rechtspersoon niet alleen door wet en statuten worden beheerst, maar onder meer ook door reglementen. De wet geeft niet aan wat onder een reglement moet worden verstaan. Het kan worden omschreven als een stelsel van normen dat nadere voorschriften geeft over het functioneren van een orgaan. Het in deze zaak van belang zijnde Licentiereglement is een dergelijk reglement. Daarin zijn immers licentie-eisen en verplichtingen van de licentiehouders vastgelegd. Over de totstandkoming van dit reglement heeft de voorzieningenrechter begrepen dat dit een samenwerking is geweest tussen de KNVB en alle betaaldvoetbalorganisaties.
Artikel 12 lid 2 Licentiereglement
4.10.
Van belang in dit kader is hetgeen in artikel 12 lid 2 van het Licentiereglement is opgenomen. Lid 2 van dit artikel luidt:
“2. Elk besluit wordt schriftelijk vastgelegd en is met redenen omkleed. De betrokken licentiehouder ontvangt het besluit zo spoedig mogelijk door middel van een mededeling die per e-mailbericht wordt verzonden.”
4.11.
Vitesse stelt zich op het standpunt dat er sprake is van strijd met artikel 12 lid 2 van het Licentiereglement omdat de besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie feitelijk onjuist, althans ondeugdelijk zijn gemotiveerd. Volgens Vitesse geldt dit temeer nu de zwaarste sanctie, te weten intrekking van de proflicentie, is opgelegd.
Vitesse stelt dat er in die situatie strenge eisen aan de motivering van een intrekkingsbesluit dienen te worden gesteld. Dat geldt volgens haar met name in een situatie wanneer verwijten in de strafrechtelijke sfeer door de Licentiecommissie worden gemaakt, inhoudende het willens en wetens achterhouden van informatie, omzeiling van het licentiereglement en door haar veronderstelde witwasrisco’s bij Vitesse. Vitesse stelt dat op grond van het motiveringsbeginsel van artikel 12 lid 2 van het Licentiereglement van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie had mogen worden verwacht dat
zou worden toegelicht waarom de zwaarste straf in de gegeven omstandigheden passend is, bij een beoordeling ex nunc (dat betekent naar de stand van zaken op het moment van behandeling door de Beroepscommissie) en in de wetenschap dat Vitesse maximale transparantie probeert na te streven, overleg voorstelt en behoefte heeft aan begeleiding bij het naleven van haar informatieverplichtingen. Daarbij had ook van hen mogen worden verwacht dat zij zouden motiveren waarom enige andere, mildere, sanctie niet zou volstaan en waarom een afweging van alle relevante belangen in het nadeel van Vitesse uitviel. Het voorgaande is volgens Vitesse ten onrechte niet gebeurd.
4.12.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat als norm voor de motivering heeft te geleden dat de motivering voldoende inzicht moet geven in de aan een besluit ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing voor zowel de licentiehouder controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Het voorgaande volgt ook als zodanig uit artikel 12 lid 2 van het Licentiereglement.
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de besluiten van zowel de Licentiecommissie als de Beroepscommissie kwantitatief en kwalitatief, zeer uitgebreid zijn gemotiveerd. Dat Vitesse het niet eens is met deze motivering, brengt niet mee dat sprake is van onvoldoende motivering. Alle door Vitesse in deze procedure gestelde aspecten die onvoldoende gemotiveerd zouden zijn komen terug in het besluit van de Beroepscommissie, zijn beoordeeld, onderwerp van debat geweest en meegewogen in een uiteindelijk oordeel. Dit heeft ook en met name te gelden voor het opleggen van de zwaarste sanctie, te weten het intrekken van de proflicentie.
4.14.
Met Vitesse is de voorzieningenrechter van oordeel dat gekeken moet worden naar de situatie zoals die na 3 augustus 2024, toen de eerdere intrekking van de licentie door de Licentiecommissie door de Beroepscommissie ongedaan is gemaakt, is ontstaan. Immers op dat moment voldeed Vitesse volgens de Beroepscommissie aan de eisen voor het behoud van de licentie. In de periode vanaf 3 augustus 2024 zijn de volgende sancties/straffen opgelegd aan Vitesse, zoals opgenomen in nummer 130 van het Besluit Licentiecommissie en luidt:
“(…)
 Niet voldoen aan de informatie-en meldplicht met betrekking tot het Bureau Toezicht en Investeringen;
  • Niet tijdig conform licentie-eis F.01 overleggen van de jaarstukken 202/’2 (inclusief controleverklaring) en de prognose 2023/’24 (inclusief onderzoeksrapport);
  • Niet voldoen aan de informatie-en meldplicht met betrekking tot een sideletter tussen Common Sport, LLC en Vitesse Arnhem Investments B.V.;
  • Niet tijdig conform licentie-eis F.01 overleggen van de jaarstukken 2022/’23 (inclusief controleverklaring) en de prognose 2023/’24 (inclusief onderzoeksrapport);
  • Niet tijdig conform licentie-eis F.02 overleggen van de halfjaarcijfers 2023’/24;
  • Niet tijdig conform licentie-eis F.01 overleggen van de jaarstukken 2023/’24 en prognose 2024/’25 (licentie-eis F.01);
  • Het feit dat de samenstelling van het bestuur van uw BVO niet in lijn is met kwaliteitseis 6 van de Richtlijn waarborgen onafhankelijkheid en continuïteit licentiehouder en de statuten van uw BVO;
  • Niet voldoen aan de informatie-en meldplicht teneinde volledige inzage in het overnameproces en de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van uw BVO te verkrijgen;
  • Niet voldoen aan de informatie-en meldplicht teneinde volledige inzage in het
overnameproces en de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van uw BVO te
verkrijgen. (…)”
4.15.
Deze sancties zijn opgelegd in de periode 23 september 2024 - 17 april 2025. Daarbij zijn in totaal 39 wedstrijdpunten in mindering gebracht en is een geldboete van
€ 22.500,- opgelegd. Tegen een deel van deze sancties heeft Vitesse beroep ingesteld en die beroepen zijn de door de Beroepscommissie ongegrond verklaard.
4.16.
Door de Beroepscommissie is in de randnummers 5.103 en 5.104 uitgebreid en duidelijk gemotiveerd waarom de Licentiecommissie geen andere mogelijkheid zag dan het intrekken van de licentie. De relevante passages uit het oordeel van de Beroepscommissie luiden als volgt:
“5.103 De beroepscommissie concludeert op basis van het voorgaande dat bij appellante sprake is van een meerjarig patroon van misleiding van de licentiecommissie, omzeiling en ondermijning van het licentiesysteem en een gebrek aan transparantie. Dit patroon is naar het oordeel van de beroepscommissie structureel, ernstig en persistent. Dat patroon blijkt onmiskenbaar uit de overtredingen in randnummer 191 en de omstandigheden in randnummer 203 van het Besluit. Appellante heeft daar onvoldoende tegenin ingebracht en heeft meer dan eens het risico op de koop toegenomen dat de belangrijkste doelstelling van het licentiesysteem, namelijk het waarborgen van de integriteit en continuïteit van de competities betaald voetbal en het ongestoorde verloop van de competitie (conform artikel 2 lid 1 sub a van het Licentiereglement), ernstig in gevaar kwam. De beroepscommissie heeft naast de in het Besluit genoemde overtredingen en omstandigheden nog enkele andere (ernstige) feiten geconstateerd die duiden op een gebrek aan inzicht in de op haar rustende verplichtingen. De beroepscommissie stelt vast dat het door de licentiecommissie geschetste patroon zich ook na het Besluit heeft voorgezet.
5.104 De beroepscommissie stelt in dit verband vast dat de licentiecommissie veelvuldig heeft ingegrepen door aanhoudende informatieverzoeken en het opleggen van sancties en
maatregelen (zie voor een overzicht randnummer 130 van het Besluit), waarbij tweemaal
(LZK/LC/2324-183 de dato 19 april 2024 en LZK/LC/2425-059 de dato 23 september 2024) is aangegeven dat intrekking van de licentie (in beginsel) een passende en proportionele sanctie zou zijn, maar dat deze (nog) niet zou worden opgelegd. De licentiecommissie heeft hierbij telkens rekening gehouden met het feit dat veranderingen in het gedrag en de samenstelling van het bestuur naar zij verwachtte zouden kunnen leiden tot een doorbreking van het negatieve patroon. Appellante heeft derhalve meer dan eens de kans gekregen het geschetste langdurige en structurele patroon definitief te doorbreken. Desondanks moet de beroepscommissie, met de licentiecommissie, vaststellen dat de veranderingen in het patroon waarop telkens werd gerekend, zich niet hebben gerealiseerd en dat het negatieve patroon zich heeft voortgezet.”
4.17.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze motivering voldoet aan de daaraan te stellen eisen die volgen uit artikel 12 lid 2 van het Licentiereglement, namelijk dat de motivering voldoende inzicht geeft in de aan het Besluit Beroepscommissie ten grondslag liggende gedachtegang. Deze beslissing is daarmee voor Vitesse controleerbaar. Ook de door de voorzienrechter aangebrachte beperking van de relevante overtredingen tot het seizoen 2024/2025 maakt dit niet anders.
4.18.
De vaststaande overtredingen en de duur daarvan zijn dermate ernstig te noemen dat de Beroepscommissie in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat er geen andere sanctie dan de zwaarste (intrekking van de licentie) meer mogelijk was. Ook is niet gebleken dat de Beroepscommissie omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode tussen het besluit van de Licentiecommissie en de behandeling van het door Vitesse bij de Beroepscommissie ingestelde beroep niet heeft meegewogen. Zo heeft de Beroepscommissie aandacht besteed aan de plannen van de beoogde nieuwe aandeelhouders (de Sterkhouders) en daarover geoordeeld dat de toetsing van de wijziging zeggenschap zoals geregeld binnen de KNVB reglementen niet op tijd zou kunnen plaatsvinden en dat de daartoe ingediende aanvraag onvolledig was.
Artikel 7 lid 3 Licentiereglement
4.19.
Vitesse heeft verder het standpunt ingenomen dat de besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie in strijd zijn met artikel 7 lid 3 van het Licentiereglement. Dat als volgt luidt:
“3. Licentiehouders worden in gelijke gevallen gelijk behandeld met dien verstande dat bij financiële straffen rekening kan worden gehouden met de grootte en omvang van de licentiehouder en/of BVA-entiteit.”
4.20.
Vitesse stelt in dit verband dat in een vergelijkbare situatie onder vergelijkbare omstandigheden bij voetbalclub FC Twente de Licentiecommissie op grond van een belangenafweging anders heeft besloten (te weten dat het intrekken van de proflicentie onder de gestelde omstandigheden disproportioneel zou zijn) dan zij nu bij Vitesse heeft gedaan. Om die reden is er strijd met het in artikel 7 lid 3 van het Licentiereglement vastgelegde gelijkheidsbeginsel en kunnen de besluiten niet in stand blijven, aldus Vitesse.
4.21.
De voorzieningenrechter stelt in dat kader voorop dat de Beroepscommissie onder 5.37 van het Besluit Beroepscommissie het volgende heeft opgenomen:
“5.37 De beroepscommissie overweegt in dit verband dat het bij een beroep op het
gelijkheidsbeginsel aan komt op het antwoord op de vraag of sprake is van gelijke gevallen.
Hierbij is in de eerste plaats de ernst van de geconstateerde feiten van belang. In de door
appellante genoemde casus betroffen deze feiten dat inzake de transfer van twee spelers in
strijd met de reglementering documenten zijn opgesteld en verstrekt aan de licentiecommissie
met als doel het misleiden van de licentiecommissie. Ten aanzien van een andere kwestie kon gesteld worden dat er sprake was van toezeggingen/verplichtingen die destijds niet, althans niet correct, verwerkt waren in de boekhouding. In de onderhavige zaak is echter, zoals blijkt uit de randnummers 5.63-5.70 van dit vonnis, sprake van een patroon van overtredingen van appellante over een beduidend langer tijdsbestek en met een structureel karakter, waaronder een aantal gevallen van misleiding en onwilligheid om aan de verplichtingen te voldoen. De overtredingen betroffen bovendien in meerderheid overtreding van de informatie- en meldplicht, die blijkens artikel 15 lid 2 aanhef en sub a Licentiereglement grond zijn voor intrekking van de licentie.”
4.22.
Daarmee heeft de Beroepscommissie, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gemotiveerd aangegeven waarom er naar haar opvatting geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en heeft er daarbij onder meer op gewezen dat het aan Vitesse te maken verwijt ziet op een langjarige frustratie van de het licentiesysteem, terwijl dat in de casus van FC Twente niet aan de orde was. Daarmee is een begrijpelijke motivering gegeven waarom er geen sprake is van gelijke gevallen die aanvaardbaar is binnen de aan te leggen marginale toetsing, zoals opgenomen onder 4.2-4.4 van dit vonnis. Er is in dit kader gezien het voorgaande tevens geen sprake van strijd met de in artikel 2:8 BW vereiste (intern werkende) redelijkheid en billijkheid.
II.)
Besluiten Licentiecommissie en Beroepscommissie in strijd met de redelijkheid en billijkheid?
4.23.
Volgens Vitesse zijn het Besluit Licentiecommissie en het Besluit Beroepscommissie in strijd met de redelijkheid en billijkheid uit artikel 2:8 BW. Om die reden zouden de besluiten vernietigbaar zijn op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW.
4.24.
Vitesse stelt dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid bij het nemen van de besluiten door de Licentiecommissie en de Beroepscommissie i.) het ne bis in idem-beginsel is geschonden door haar voor dezelfde verwijten meerdere malen te straffen, ii.) niet is gemotiveerd welk belang de KNVB bij de besluiten heeft en iii.) de maatschappelijke belangen onvoldoende zijn meegewogen.
4.25.
Vooropgesteld wordt dat de toetsingsmaatstaf is de vraag of het orgaan bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van de in art. 2:8 BW bedoelde personen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen (zie o.a. MvA, Kamerstukken II 1984/85, 17725, 7, p. 16). De norm laat een zodanige marge dat de rechter niet al te snel — zeker niet wanneer het betrokken orgaan tegenstrijdige belangen heeft moeten afwegen — tot overschrijding daarvan kan concluderen. Het gaat hier om interne verhoudingen binnen de rechtspersoon, hier de KNVB. Het interne karakter van de verhoudingen waarvoor art. 2:8 BW geldt, dient anderzijds niet te strikt te worden opgevat. Bij de vaststelling van wat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen, dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Er zijn onder die omstandigheden situaties denkbaar waarin de rechtspersoon ook rekening moet houden met de toepasselijke externe belangen.
Ne bis in idem-beginsel (je mag niet twee keer bestraft worden voor hetzelfde verwijt)
4.26.
De KNVB heeft aan de intrekking van de licentie ten grondslag gelegd dat er sprake is van een patroon van ondermijning of niet naleving van het licentiereglement. In het voorgenomen besluit tot intrekking van de licentie van 23 mei 2025 heeft de licentiecommissie onder nummer 164 de volgende omstandigheden opgesomd waarop het voorgenomen besluit is gebaseerd. Deze opsomming luidt als volgt:
“- Het patroon van gebrekkige transparantie en structurele omzeiling en ondermijning
van (de doelstellingen van) het licentiesysteem van uw BVO waardoor de integriteit
en continuïteit van de competities ernstig is gevaar is gebracht. Dit patroon heeft zich onder meer heeft geuit doordat:
o (Voormalige) aandeelhouders van uw BVO/uw BVO vanaf 2010 meermaals
niet hebben/heeft voldaan aan de op uw BVO rustende informatieplicht ex
art. 6 lid 2 Licentiereglement door aan de licentiecommissie onjuiste en
onvolledige informatie te verstrekken met betrekking tot de financiering van
en zeggenschap over uw BVO, met name in relatie tot de betrokkenheid van
Abramovich bij uw BVO, terwijl er sprake was van serieuze witwas- en
Sanctierisico’s;
o Uw BVO tot tweemaal toe in strijd met haar informatieplicht ex art. 6 lid 2 Licentiereglement heeft nagelaten de opzegging van een bankrelatie met uw BVO, door respectievelijk ING en Revolut, onverwijld aan de
licentiecommissie te melden; en
o Uw BVO in strijd met haar informatieplicht ex art. 6 lid 2 Licentiereglement heeft nagelaten de licentiecommissie (onverwijld) op de hoogte te brengen van de voorgenomen mededeling van BTI d.d. 27 februari 2024.
- Dat de licentiecommissie uw BVO op 19 april 2024 een laatste kans heeft gegeven
om haar licentie te behouden, mits bovengenoemd patroon blijvend zou worden
doorbroken en uw BVO de nodige beheersmaatregelen zou treffen om nieuwe
inbreuken op (de doelstellingen van) het licentiesysteem te voorkomen en uw BVO
hiertoe niet in staat is gebleken (zie hierna);
- Dat het in strijd met de informatieplicht ex art. 6 lid 2 Licentiereglement door uw BVO
verzwijgen van de sideletter van 1 juli 2024 in het kader van de destijds beoogde
aandelenoverdracht aan VAI/ [A] en de beroepsprocedure tegen de intrekking van de licentie, waarmee uw BVO zowel de licentiecommissie als de beroepscommissie heeft misleid, aantoont dat de Veiligheidskleppen uit het Herstructureringsplan nieuwe, ernstige inbreuken op (de doelstellingen van) het licentiesysteem door uw BVO niet hebben kunnen voorkomen;
- Dat uw BVO op eigen initiatief belangrijke Veiligheidskleppen uit het
Herstructureringsplan heeft afgebroken door enkele maanden nadat de
Ondernemingskamer onafhankelijke commissarissen bij uw BVO had benoemd, te
verzoeken hen uit hun functie te ontheffen, aan welk verzoek de
Ondernemingskamer op 2 december 2024 tegemoet is gekomen. Uw BVO had
vervolgens per 2 december 2024 geen RvC meer en heeft nagelaten (op korte
termijn) nieuwe commissarissen te benoemen;
- Dat de licentiecommissie naar aanleiding van de overname middels Conversie d.d.
24 januari 2025 informatie heeft opgevraagd bij uw BVO en uw BVO niet (volledig) bleek te beschikken over de gevraagde informatie, terwijl dat wel van haar kon worden verwacht, en uw BVO in strijd met haar informatieplicht ex art. 6 lid 2 Licentiereglement aan de licentiecommissie geen volledige inzage heeft verstrekt in de overnameconstructie en de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van uw BVO, ondanks het feit dat uw BVO op 16 april 2025 een LSA, waarvan op vele punten de
essentiële informatie is zwartgelakt, heeft verstrekt;
- Dat uw BVO op 28 april 2025 een (nieuwe) poging heeft gedaan om (de
doelstellingen van) het licentiesysteem te omzeilen door een
geheimhoudingsafspraak met de voorzitter van de licentiecommissie voor te stellen,
waarbij de volledige LSA alleen met de voorzitter kan worden gedeeld, die
vervolgens schriftelijk zal moeten verklaren dat zij de (informatie uit) de
overeenkomst op geen enkele wijze zal delen met enig andere persoon;
- Dat op basis van de door uw BVO aangeleverde informatie blijkt dat de
Veiligheidskleppen uit het Herstructureringsplan niet zijn geëffectueerd dan wel zijn
afgebroken, namelijk doordat:
o Er geen RvC is betrokken bij de zoektocht naar de Kopers voorafgaand aan de Leningverkoop en er evenmin goedkeuring is verleend aan de Conversie door een RvC, welk gebrek niet is gecompenseerd in de vorm van aanvullende waarborgen;
o Uw BVO niet tijdig is betrokken bij de Leningverkoop en uw BVO
voorafgaand aan de Leningverkoop geen onderzoek naar de Kopers heeft
kunnen (laten) verrichten;
o Niet is gebleken dat door uw BVO voorafgaand aan de goedkeuring van de Conversie grondig onderzoek is verricht naar de Kopers en de
overnameconstructie ondanks dat daartoe nadrukkelijk aanleiding bestond;
o De SVVA voorafgaand aan de Leningverkoop niet betrokken is geweest bij de zoektocht naar de Kopers en de SVVA voorafgaand aan de
Leningverkoop evenmin KYC-informatie over de Kopers heeft ontvangen; en
o Er door de bestuurders van de SVVA kritische vragen zijn gesteld over de
Kopers en de overnameconstructie, maar niet blijkt dat de SVVA grondig
onderzoek heeft verricht alvorens de Conversie goed te keuren, hetgeen
eveneens in strijd is met haar statutaire taken.
- Dat uw BVO verder afbreuk heeft gedaan aan de governance structuur met gezonde checks & balances door op 13 februari 2025 één van de aandeelhouders, [B] , te benoemen als bestuurder, hetgeen voorafgaand aan de benoeming van een derde bestuurder in strijd is met de licentieregelgeving en de statuten van uw BVO, en door een andere aandeelhouder, [C] , te benoemen als commissaris;
- Dat op basis van de LSA, waarvan op vele punten de essentiële informatie is
zwartgelakt, niet kan worden uitgesloten dat [D] en/of Common Sport nog
zeggenschap over uw BVO uitoefent/kan uitoefenen;
- Dat de licentiecommissie wederom is misleid doordat uw BVO meermaals, met
verwijzing naar een verklaring van de Kopers in een notariële akte, c.q. de
Conversieakte, heeft getracht aan te tonen dat er geen zeggenschap over uw BVO
(meer) wordt uitgeoefend door Common Sport, terwijl uit de overlegging van de LSA, waarvan op vele punten de essentiële informatie is zwartgelakt, kan worden
opgemaakt dat deze verklaring op zijn minst onvolledig is, dan wel is gebaseerd op
onvolledige informatie en de licentiecommissie zich, na het achterhouden van de
sideletter, met het herhaaldelijk verwijzen van uw BVO naar de onvolledige/onjuiste verklaring in de Conversieakte, voor de tweede maal binnen een jaar door uw BVO ernstig misleid acht en de Leidraad voor het misleiden van de licentiecommissie bij stap 2 het intrekken van de licentie voorschrijft;
- Dat uw BVO tot op heden jegens de licentiecommissie geen volledige transparantie
heeft betracht omtrent het overnameproces en de eigendoms-, zeggenschaps- en
financieringsstructuur van uw BVO en uw BVO daarmee nog steeds niet heeft
voldaan aan haar informatieplicht, nadat de licentiecommissie deze schending reeds
in vier opeenvolgende brieven aan uw BVO38 heeft geconstateerd;
- Dat uw BVO het Herstructureringsplan met voeten heeft getreden, dan wel is
gebleken dat het Herstructureringsplan niet het beoogde effect heeft gehad, ondanks
het feit dat de licentiecommissie op grond daarvan is overgegaan tot de goedkeuring
van een aandelenoverdracht in deelstappen en uw BVO zich aan de daadwerkelijke
uitvoering/naleving van het Herstructureringsplan heeft gecommitteerd en het feit dat
BTI op grond van het Herstructureringsplan het sanctieonderzoek naar uw BVO heeft
gestaakt;
- Dat uw BVO geen inzicht heeft getoond in de nalatigheid van haar handelen in
verband met het voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit (de
doelstellingen van) het licentiesysteem;
- Dat uw BVO anno 2025 niet in staat is gebleken met behulp van haar herziene
governance-structuur de geconstateerde witwas- en sanctierisico’s, c.q. het risico op
overtreding van de Nederlandse strafwet, voldoende te mitigeren;
- Dat het patroon van structurele omzeiling en ondermijning van (de doelstellingen van)
het licentiesysteem door uw BVO tevens volgt uit de 17 overtredingen van het
Licentiereglement die uw BVO heeft gepleegd sinds oktober 2022 zoals vermeld in
randnummer 161, alsmede uit de ernst daarvan, afzonderlijk en tezamen;
- Dat door het handelen en nalaten van uw BVO de continuïteit en integriteit van de
competities betaald voetbal niet meer kan worden gewaarborgd en (daardoor) het
(ongestoorde) verloop van de competitie niet meer kan worden gegarandeerd, zoals
vermeld in art. 2 lid 1 aanhef en sub a Licentiereglement; en
- Dat uw BVO tot op heden niet heeft aangetoond dat zij de beschikking heeft over een
controlerend accountant, zodat zij kan voldoen aan de licentie-eisen.”
4.27.
Uit artikel 15 lid 2 sub a van het Licentiereglement volgt onder meer dat wanneer een licentiehouder niet of niet tijdig voldoet aan de uit het reglement voortvloeiende verplichtingen tot het verstrekken van informatie en gegevens als bedoeld in artikel 6 van het reglement de licentie kan worden ingetrokken. Na het opleggen van de laatste sanctie op 17 april 2025 heeft Vitesse nog steeds niet direct voldaan aan de op haar rustende informatieplicht, terwijl zij al twee keer daarvoor was bestraft in het kader van het niet willen overleggen van de overeenkomst tussen Common Group/Sport en de groep [B] . In die zin is er geen sprake van het bestraffen van iets dat als eerder is gesanctioneerd en daarnaast blijkt hieruit, ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter, het door de KNVB geschetste patroon van tegenwerking of niet voldoen aan het Licentiereglement. Het is voor de voorzieningenrechter ook niet goed begrijpelijk dat Vitesse er tot en met dit kort geding in is blijven volharden dat zij juridisch niet gehouden zou zijn om deze overeenkomst te delen met de Licentiecommissie. Het voorgaande is op zichzelf op basis van artikel 15 lid 2 van het Licentiereglement voldoende om tot intrekking van de licentie over te gaan. Dit maakt dat er dus geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel.
Belang KNVB
4.28.
De voorzieningenrechter is met de KNVB van oordeel dat de KNVB niet hoeft te stellen en te bewijzen welk belang zij heeft bij intrekking van de licentie. Overigens blijkt dit belang duidelijk uit de doelstelling van het Licentiereglement, namelijk het waarborgen van de integriteit en de continuïteit van de competities betaald voetbal en het waarborgen van de continuïteit van de betaaldvoetbalorganisaties.
Maatschappelijke belangen
4.29.
Het gaat in deze zaak om een geschil tussen een vereniging (KNVB) en een lid (Vitesse). Die verhouding wordt beheerst door de KNVB-reglementen en dan met name het Licentiereglement. Onder omstandigheden kunnen buiten die verhouding gelegen factoren, zoals de grote maatschappelijke belangen die spelen rond de intrekking van de licentie van Vitesse een rol spelen. Die rol kan alleen niet doorslaggevend zijn omdat dan het licentiesysteem buiten werking wordt gesteld en geen enkele overtreding van de licentieregels zou kunnen leiden tot het intrekken van een licentie.
4.30.
Het is duidelijk en begrijpelijk dat het intrekken van de licentie van Vitesse grote gevolgen heeft voor de supporters, ondernemers en betrokken maatschappelijke organisaties, en voor de regio Arnhem als geheel. De supporters geven ook in hun steunbetuigingen aan zelf de dupe te zijn geworden van het door Vitesse gevoerde beleid en dat is een juiste constatering. Opvolgende bestuurders, aandeelhouders en beleidsbepalers hebben de club in deze situatie gebracht. Voor iedereen die zich verbonden voelt met Vitesse moet het vanaf de zijlijn moeten toekijken hoe de club in de gevarenzone terecht is gekomen zeer moeilijk zijn. Vitesse is namelijk veel meer dan alleen een betaaldvoetbalorganisatie. Zij is verbonden met de stad Arnhem als geheel en maakt deel uit van de sociale structuur van die stad. Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling treffend naar voren is gebracht dor de advocaat van de Voegende Partijen zijn vele generaties met de club opgegroeid.
4.31.
Het is bijzonder spijtig te noemen dat het zover heeft moeten komen maar de maatschappelijke belangen die naar voren zijn gebracht kunnen gelet op de ernst en duur van de inbreuken op het licentiesysteem door Vitesse niet meebrengen dat de besluiten van de Licentiecommissie en de Beroepscommissie niet in stand kunnen blijven.
Slotsom en proceskosten in het incident en in de hoofdzaak
4.32.
Resumerend wordt geconcludeerd dat bij het nemen van de besluiten door de Licentiecommissie en de Beroepscommissie van strijd met het Licentiereglement niet is gebleken. Ook is niet gebleken dat de Licentiecommissie en Beroepscommissie bij het nemen van de besluiten in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist hebben gehandeld.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het gezien deze omstandigheden – en mede omdat niet is gebleken van formele gebreken in de besluitvorming – niet in hoge mate aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de Licentiecommissie en de Beroepscommissie van de KNVB niet in redelijkheid tot haar besluiten heeft kunnen komen. Om die reden kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de vorderingen van Vitesse moeten worden afgewezen.
Proceskosten in de hoofdzaak
4.33.
Vitesse zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de KNVB worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
4.34.
Voegende Partijen moeten in hun verhouding tot de KNVB als voegende partij aan de zijde van Vitesse eveneens als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt, zodat Voegende Partijen in de proceskosten van KNVB ten gevolge van de voeging zullen worden veroordeeld. Nu niet is gebleken dat de KNVB ten gevolge van deze voeging extra kosten heeft moeten maken, worden deze kosten begroot op nul.
Proceskosten in het incident
4.35.
Omdat een voeging niet anders dan na het instellen van een incident kan plaatsvinden en niet is gebleken dat de KNVB ten gevolge van deze voeging extra kosten heeft moeten maken en Vitesse verder geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen het incident, zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In het incident
5.1.
wijst de incidentele vordering tot voeging toe;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen;
In de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
veroordeelt Voegende Partijen voor wat betreft de voeging tegen KNVB in de kosten van KNVB, tot dusver begroot op nul;
5.5.
veroordeelt Vitesse in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van de KNVB begroot op € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Vitesse niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2025.