ECLI:NL:RBMNE:2025:4237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
C/16/593886 / FO RK 25-623
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over een minderjarige na perspectiefbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2025 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden, omdat het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder heeft een verleden van trauma en verslavingsproblematiek, wat haar opvoedcapaciteiten negatief beïnvloedt. Het kind, dat sinds 2019 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI), heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt sinds zijn plaatsing in een gezinshuis. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben verschillende visies over de noodzaak van gezagsbeëindiging, maar de rechtbank heeft besloten het gezag te beëindigen en de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSG) te belasten met de voogdij. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de GI om verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, nu deze niet meer relevant zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat het kind snel duidelijkheid krijgt over zijn situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en jeugdrecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/591835 / JE RK 25-563 (verlenging OTS en MUHP),
C/16/593886 / FO RK 25-623 (gezagsbeëindiging),
C/16/593932 / JE RK 25-782 (wijziging GI)
Beschikking van de meervoudige kamer van 24 juli 2025
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, hierna: de GI,
gevestigd in [.] ,
over het kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige (voornaam)] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1] ,hierna: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S.L. Prass,
[belanghebbende 2] ,hierna: de gezinshuisouder,
wonende in [plaats 1] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 11 juni 2025 een eerdere beschikking in deze zaak gegeven. Voor de goede orde herhaalt de rechtbank hier het procesverloop.
1.2.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
in de zaak met zaaknummer C/16/591835 / JE RK 25-563:
  • het verzoekschrift van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing (met bijlagen), binnengekomen op 14 april 2025;
  • het bericht van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) van 15 april 2025 (met bijlagen), waarin de Raad het oordeel van de rechtbank vraagt of een beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is;
  • het bericht van de GI van 22 mei 2025 met bijlagen;
  • het bericht van de GI van 27 mei 2025 met bijlage;
in de zaak met zaaknummer C/16/593886 / FO RK 25-623:
- het bericht van de Raad van 15 april 2025 (met bijlagen), waarin de Raad het oordeel van de rechtbank vraagt of een beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is;
in de zaak met zaaknummer C/16/593932 / JE RK 25-782:
  • het verzoekschrift van de GI tot vervanging van de gecertificeerde instelling van 22 mei 2025 met bijlagen;
  • het bericht van de GI met bijlage van 27 mei 2025.
1.3.
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 28 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de gezinshuisouder;
  • [A] namens de Raad via een Teams-verbinding;
  • [B] en [C] namens de GI;
  • [D] namens de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSG).
1.4.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd is, omdat de moeder in [plaats 2] woont. In dat geval is eigenlijk de rechtbank Amsterdam bevoegd. De moeder en de GI hebben uitdrukkelijk bevestigd dat zij ermee instemmen dat de zaken worden behandeld door de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank zal de zaken daarom niet verwijzen naar de rechtbank Amsterdam, maar zelf een beslissing nemen.
1.5.
De rechtbank heeft aan [minderjarige (voornaam)] gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. [minderjarige (voornaam)] heeft op 28 mei 2025 met de voorzitter van de meervoudige kamer gesproken en hij heeft een brief geschreven. De rechtbank heeft deze brief toegevoegd aan het dossier.
1.6.
In de beschikking van 11 juni 2025 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] verlengd voor de duur van twee maanden, tot 12 augustus 2025. De rechtbank heeft de overige beslissingen aangehouden tot een nader te bepalen uitspraakdatum gelegen vóór 12 augustus 2025. De reden daarvoor is dat de rechtbank meer tijd nodig had om tot een goede, afgewogen beslissing te kunnen komen.
In deze beschikking volgt de beslissing op de aangehouden verzoeken.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige (voornaam)] .
2.2.
[minderjarige (voornaam)] staat sinds 12 juni 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling
is daarna steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 11 juni 2025 tot 12 augustus 2025.
2.3.
Sinds 6 oktober 2020 is [minderjarige (voornaam)] met een machtiging van de kinderrechter uit huis
geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 11 juni 2025 tot 12 augustus 2025.
2.4.
[minderjarige (voornaam)] woont sinds 6 mei 2022 in een gezinshuis in [plaats 1] .
[minderjarige (voornaam)] verblijft ieder weekend van zaterdag (na voetbal of tijdens de zomerstop vanaf
vrijdag) tot zondagavond bij de moeder en ook gedurende een deel van de vakanties.
2.5.
De Raad en de GI hebben een verschillende visie op de vraag of beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige (voornaam)] noodzakelijk is.
De Raad vindt het nog niet nodig dat het gezag van de moeder over [minderjarige (voornaam)] wordt beëindigd. De GI vindt dit nu wel nodig. De GI verzoekt daarbij om de WSG te belasten met de voogdij over [minderjarige (voornaam)] als de rechtbank het gezag van de moeder beëindigt.
2.6.
Als de rechtbank het verzoek om een gezagsbeëindiging afwijst, moet de rechtbank nog beslissen op de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] te verlengen voor de duur van tien maanden, tot 12 juni 2026.
2.7.
De moeder wil graag haar gezag behouden. Verder vindt de moeder dat nog onderzocht moet worden of [minderjarige (voornaam)] weer volledig thuis kan wonen.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal het gezag van de moeder beëindigen en de WSG belasten met de voogdij over [minderjarige (voornaam)] . Die beslissing zal de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Verder zal de rechtbank het resterende deel van de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] te verlengen, afwijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dit beslist.
Gezagsbeëindiging
Het juridische kader
3.2.
Op grond van artikel 1:267, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de Raad – na het schriftelijke verzoek van de GI om daartoe over te gaan – het oordeel van de rechtbank vragen of de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is, indien de Raad heeft besloten om niet tot het indienen van een verzoek tot gezagsbeëindiging over te gaan. Indien de rechtbank van oordeel is dat de beëindiging van het ouderlijk gezag noodzakelijk is, kan zij dit ambtshalve uitspreken.
3.3.
Artikel 1:266 lid 1 BW bepaalt dat het gezag van een ouder beëindigd kan worden, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. De ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor dit kind duidelijk moet zijn waar het zal opgroeien.
3.4.
Een gezagsbeëindiging is een ingrijpende maatregel, die een inmenging in het gezinsleven van ouder en kind betekent. Ook als aan de wettelijke vereisten voor een gezagsbeëindiging is voldaan, kunnen er redenen zijn om het gezag niet te beëindigen.
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat een zorgvuldige afweging van de belangen van de ouders en de belangen van de kinderen moet worden gemaakt.
De rechtbank moet onderzoeken of het doel van de maatregel met een lichtere maatregel bereikt kan worden. Bij een lichtere maatregel kan gedacht worden aan het voortzetten van de huidige situatie in het vrijwillige kader of het voorzetten van het gedwongen kader via een ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.5.
Op grond van de stukken en het gesprek op de zitting is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium voor een gezagsbeëindiging is voldaan. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging
3.6.
[minderjarige (voornaam)] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Bij [minderjarige (voornaam)] is sprake van (vroegkinderlijk) trauma. Tijdens het onderzoek door de Raad is onvoldoende duidelijk geworden van welke specifieke gebeurtenis(sen) [minderjarige (voornaam)] dit trauma heeft opgelopen. Wat wel bekend is, is dat de moeder als gevolg van eigen trauma’s uit haar jeugd, lange tijd verminderd emotioneel en fysiek beschikbaar is geweest voor [minderjarige (voornaam)] . Ook was er sprake van verslavingsproblematiek (softdrugs).
[minderjarige (voornaam)] woont sinds 2020 niet meer bij zijn moeder, omdat het toen niet goed met haar ging. Bij [minderjarige (voornaam)] was sprake van een slechte persoonlijke hygiëne, weinig vaardigheden om zaken uit te praten en snel bozig gedrag.
Sinds [minderjarige (voornaam)] bij de gezinshuismoeder verblijft, heeft hij een positieve ontwikkeling doorgemaakt. [minderjarige (voornaam)] is vooruitgegaan in het praten over wat hem bezighoudt: hij kan zijn gevoelens en gedachten onder woorden brengen en weet bij wie hij terecht kan wanneer hij zich niet goed voelt of ergens mee zit. Hij is door de structuur en goede zorg meer toegekomen aan het leren, heeft een mooie sprong gemaakt naar vmbo-kader en er zijn geen zorgen meer over zijn persoonlijke hygiëne. [minderjarige (voornaam)] ontwikkelt zich momenteel op vrijwel alle ontwikkelingsgebieden conform zijn leeftijd. De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige (voornaam)] deze positieve ontwikkeling te danken heeft aan zijn verblijf bij de gezinshuismoeder. Daar heeft hij de stabiliteit en continuïteit gekregen die hij nodig heeft.
De moeder is niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige (voornaam)] volledig te dragen
3.7.
In de beschikking van 6 juni 2024 heeft een meervoudige kamer van de rechtbank al vastgesteld dat de moeder onvoldoende kan voldoen aan de ontwikkelings- en zorg-behoeften van [minderjarige (voornaam)] . Haar opvoedcapaciteiten zijn ontoereikend en ze heeft moeite met het reguleren van haar emoties, waardoor zij moeilijk kan afstemmen in de communicatie met [minderjarige (voornaam)] . Daarom heeft de rechtbank het perspectiefbesluit dat toen door de GI was genomen, onderschreven, wat betekende dat [minderjarige (voornaam)] verder in het gezinshuis zou blijven wonen.
3.8.
De rechtbank ziet dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt na de beslissing over het perspectief van [minderjarige (voornaam)] . Ze heeft gewerkt aan haar persoonlijke ontwikkeling. De verhuizing van de moeder eind 2023 naar [plaats 2] heeft gezorgd voor een nieuwe start met meer mogelijkheden. Er is meer netwerk in de buurt en de moeder heeft (twee dagdelen per week) vrijwilligerswerk/dagbesteding en ze volgt diverse therapieën. De rechtbank vindt het positief dat de moeder zich hiervoor heeft ingezet.
3.9.
Tegelijkertijd ziet de rechtbank nog steeds veel kwetsbaarheden bij de moeder
In 2023 is door [instelling 1] vastgesteld dat er bij de moeder sprake is van zwakbegaafdheid. De moeder heeft een disharmonisch intelligentieprofiel en haar scores liggen tussen een licht verstandelijke beperking en beneden gemiddeld niveau. Haar sterke punt in dit profiel is haar verwerkingssnelheid. Haar minst goede punt is het perceptueel redeneren. Dit betekent dat zij moeite heeft met visueel motorische taken waarbij overzicht houden en non-verbaal redeneren belangrijk zijn. In het dagelijks leven kan dit zich uiten in problemen met overzicht behouden over afspraken of uitvoeren van complexe taken (zoals verhuizen of complexe problemen oplossen).
Mensen met zo'n intelligentieprofiel hebben doorgaans enige ondersteuning nodig in het dagelijks leven, vooral als het gaat om overzicht bewaren en plannen. Echter kunnen de cognitieve vaardigheden verder onder druk komen te staan bij (langdurige) stress. En bij langdurige spanning kan dit zelfs leiden tot psychische klachten. Het is aan te raden om in zulke situaties de praktische ondersteuning te intensiveren, zodat er voldoende ruimte en energie overblijft, zo blijkt uit het raadsrapport.
De moeder wordt ondersteund door een begeleider van [instelling 2] en heeft therapieën gevolgd bij [instelling 3] , een behandelcentrum gespecialiseerd in het behandelen van mensen met LVB/zwakbegaafdheid en psychiatrische klachten.
Daarnaast heeft de moeder PTSS (posttraumatische stressstoornis). De traumatherapie hiervoor is in april 2025 gestart. Na de traumabehandeling wordt geëvalueerd of er een indicatie is voor de VERS training, of dat de klachten voldoende onder controle zijn na het verminderen van de PTSS klachten. De verwachte termijn voor afronding van de behandeling zal tussen 12 en 24 maanden liggen, zo blijkt uit het raadsrapport.
3.10.
De rechtbank zal, anders dan de moeder en [minderjarige (voornaam)] graag willen, niet bepalen dat [minderjarige (voornaam)] weer bij de moeder kan komen wonen. Er is nu geen aanleiding om anders te denken over het perspectief van [minderjarige (voornaam)] dan de rechtbank eerder heeft gedaan in haar beschikking van 6 juni 2024. De rechtbank heeft onvoldoende vertrouwen dat het de moeder, met haar problematiek en het langdurige behandeltraject dat zij nog voor de boeg heeft, gaat lukken om [minderjarige (voornaam)] langdurig de structuur te bieden die hij nodig heeft en dat zij hem voldoende kan ondersteunen in zijn ontwikkeling.
Geen minder ingrijpende alternatieven mogelijk
3.11.
De Raad heeft in zijn advies aangegeven het nog te vroeg te vinden voor een gezagsbeëindiging. De Raad is van mening dat de komende periode goed duidelijk gemaakt zal moeten worden aan [minderjarige (voornaam)] en de moeder dat zijn perspectief in het gezinshuis is en niet meer bij de moeder thuis ligt en dat hij daarnaast een (uitgebreide) zorgregeling met de moeder heeft. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat er zicht komt op het verblijf van [minderjarige (voornaam)] bij de moeder, met name in de vakanties en wat dit vervolgens betekent voor de zorgregeling met de moeder.
Daarna kan worden bezien of continuering van de plaatsing van [minderjarige (voornaam)] in het gezinshuis in het vrijwillig kader mogelijk is of dat een gezagsbeëindigende maatregel nodig en in [minderjarige (voornaam)] zijn belang is. Dat is afhankelijk van de uiteindelijk vast te stellen zorgregeling en de wijze waarop de moeder hiermee om zal gaan en of het de moeder lukt [minderjarige (voornaam)] niet langer te belasten met haar wens om volledig voor [minderjarige (voornaam)] te zorgen. Voor een plaatsing in het vrijwillig kader is wel noodzakelijk dat de moeder laat zien dat zij beter bereikbaar zal zijn voor de hulpverlening.
3.12.
Anders dan de Raad is de rechtbank echter van oordeel dat – naast dat voldaan is aan het criterium voor gezagsbeëindiging – er op dit moment ook voldoende reden is om het gezag te beëindigen en dat geen minder ingrijpende alternatieven zijn.
3.13.
Uit de stukken blijkt dat [minderjarige (voornaam)] doordeweeks bij de gezinshuismoeder en in de weekenden en tijdens de vakanties bij de moeder verblijft. De rechtbank acht deze verdeling van zorg het hoogst haalbare. Dat het nu goed gaat met [minderjarige (voornaam)] komt mede door de stabiele situatie die hij heeft bij de gezinshuisouder. In de weekenden en in de vakanties heeft hij uitgebreid en liefdevol contact met zijn moeder. Ook dat is heel belangrijk voor zijn identiteitsontwikkeling.
3.14.
De situatie, waarin [minderjarige (voornaam)] objectief gezien veel tijd bij zijn moeder doorbrengt, pleit in beginsel niet voor een gezagsbeëindiging. De moeder vervult immers een grote rol in het leven van [minderjarige (voornaam)] . De rechtbank vindt het desondanks niet in het belang van [minderjarige (voornaam)] om het gezag van de moeder te laten voortduren.
3.15.
De rechtbank ziet ten eerste geen mogelijkheden om de uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] voort te zetten op basis van vrijwilligheid en met behoud van het gezag van de moeder.
De rechtbank heeft met de GI de indruk dat het verloop van het behandeltraject van de moeder tot nu toe ervoor zorgt dat bij de moeder hoop is ontstaan dat [minderjarige (voornaam)] toch weer volledig bij haar kan komen wonen en dat zij [minderjarige (voornaam)] hiermee belast. De moeder heeft onder meer de voortgang van haar traumabehandeling gekoppeld aan de terugkeer van [minderjarige (voornaam)] en dit met hem gedeeld, wat het voor [minderjarige (voornaam)] moeilijker maakt om het wonen in het gezinshuis fijn te vinden. Uit het rapport van de Raad blijkt dat [minderjarige (voornaam)] de laatste weken regelmatig verdrietig is en moet huilen omdat hij niet bij zijn moeder woont. Om die reden zegt de moeder dat zij [minderjarige (voornaam)] iedere avond belt. De rechtbank vindt dit zorgelijk, omdat [minderjarige (voornaam)] hierdoor emotioneel belast wordt en zijn loyaliteit onder druk komt te staan.
Ondanks dat er een beslissing genomen is over het perspectief van [minderjarige (voornaam)] , houden de procedures bij de rechtbank en de opstelling van de moeder de hoop levend dat [minderjarige (voornaam)] weer volledig bij de moeder kan wonen. Het lukt de moeder (mogelijk onbedoeld en ongewild) onvoldoende om haar gevoelens bij [minderjarige (voornaam)] weg te houden.
3.16.
De rechtbank ziet dat [minderjarige (voornaam)] graag bij de moeder wil wonen, in de plaats waar hij ook naar school gaat en waar zijn vrienden wonen. Tegelijkertijd geeft hij aan dat hij het ook prima zou vinden als de moeder en de gezinshuisouder samen het gezag gaan delen. [minderjarige (voornaam)] woont al vijf jaar in het gezinshuis en hij heeft een goede band met de gezinshuisouder. Hij vindt de plek van het gezinshuis wel ongelukkig. Dat is iets wat de rechtbank niet kan oplossen.
De rechtbank maakt zich ook zorgen dat [minderjarige (voornaam)] door de sterke wens van de moeder dat hij weer thuis komt wonen, onvoldoende ruimte heeft om zijn eigen visie te vormen en om zijn eigen gevoelens te uiten. Omdat de moeder nog steeds de wens heeft dat [minderjarige (voornaam)] weer bij haar komt wonen, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat [minderjarige (voornaam)] doordeweeks bij de gezinshuismoeder zal blijven zodra er geen gedwongen kader meer is.
3.17.
Anders dan de Raad, vindt de rechtbank het in deze omstandigheden ook niet in het belang van [minderjarige (voornaam)] om de huidige situatie, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing steeds verlengd moeten worden, door te laten lopen.
De rechtbank vreest dat als de moeder haar gezag behoudt en er jaarlijks zittingen zijn voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, de moeder en [minderjarige (voornaam)] steeds opnieuw te maken krijgen met stress en teleurstellingen. Dat vindt de rechtbank niet in het belang van [minderjarige (voornaam)] .
3.18.
Met de beëindiging van het gezag van de moeder wil de rechtbank bereiken dat voor iedereen definitief duidelijkheid ontstaat dat [minderjarige (voornaam)] niet meer volledig bij de moeder kan wonen.
Daar komt bij dat de moeder op dit moment niet op een juiste wijze invulling geeft aan haar gezag. De moeder is uit het contact met de GI en wenst niet met hen samen te werken. Ook voor de Raad is de moeder gedurende het onderzoek zeer moeizaam tot niet bereikbaar gebleken. En ook de behandelaar heeft de Raad laten weten moeizaam tot geen contact met de moeder te kunnen krijgen. Hier is dus sprake van een patroon. De rechtbank vindt dit geen werkbare situatie. Een gezagsbeëindiging is daarom noodzakelijk.
Het contact tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)]
3.19.
De rechtbank merkt tot slot op dat de beëindiging van het gezag van de moeder in beginsel geen gevolgen heeft voor de huidige contactregeling.
De Raad heeft in zijn rapport wel zijn zorgen geuit over het contact tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] . De rechtbank deelt deze zorgen.
Een van de zorgen is dat [minderjarige (voornaam)] veel tijd bij de moeder verblijft, terwijl de GI onvoldoende zicht heeft op de opvoedsituatie bij de moeder thuis op de momenten dat [minderjarige (voornaam)] daar een langere tijd verblijft.
Een andere zorg is dat de moeder [minderjarige (voornaam)] emotioneel belast met haar verdriet over de situatie. Dit zorgt ervoor dat [minderjarige (voornaam)] in een loyaliteitsconflict terecht komt en er kan een rolomkering ontstaan, wat in het verleden ook is gebeurd. Uit het rapport van de Raad blijkt bijvoorbeeld dat de moeder en [minderjarige (voornaam)] bijna iedere avond bellen en dat [minderjarige (voornaam)] daar emotioneel van wordt.
Het is belangrijk dat de voogd hiermee aan de slag gaat en dat de moeder en [minderjarige (voornaam)] begeleid worden in het proces om de huidige situatie te accepteren en het verdriet daarover een plek te kunnen geven. De rechtbank kan zich namelijk goed voorstellen dat de moeder en [minderjarige (voornaam)] verdrietig zullen zijn over de uitkomst van deze procedure.
Voogdij
3.20.
Omdat het gezag van de moeder over [minderjarige (voornaam)] wordt beëindigd, is de vraag wie de voogdij over hem moet uitoefenen.
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het belangrijk is dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij over [minderjarige (voornaam)] . Een neutrale persoon zal in het belang van [minderjarige (voornaam)] handelen en niet met conflicterende belangen te maken hebben. Hoewel de verstandhouding tussen de moeder en de gezinshuismoeder nu goed is, wil de rechtbank niet dat deze goede relatie onder druk komt te staan.
3.21.
De rechtbank is het met de GI eens dat het beter is als de WSG de voogdij gaat uitvoeren. De verstandhouding tussen de huidige GI en de moeder is verstoord. Er is geen direct contact tussen hen, alle communicatie verloopt via de gezinshuismoeder. De WSG kan met de moeder een nieuwe start maken. Daar komt bij dat de WSG beter kan aansluiten bij de moeder gelet op haar verstandelijke beperking. De WSG heeft zich ook bereid verklaard om de voogdij uit te oefenen.
Overige verzoeken worden afgewezen
3.22.
Nu de rechtbank het gezag van de moeder beëindigt, zullen de verzoeken van de GI om een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing worden afgewezen. De GI heeft geen belang meer bij die verzoeken.
Brief aan [minderjarige (voornaam)]
3.23.
De rechtbank heeft een brief gestuurd aan [minderjarige (voornaam)] om hem op de hoogte te stellen van deze beslissing. In die brief is het volgende opgenomen:

Beste [minderjarige (voornaam)] ,
Het is alweer een tijd geleden dat wij elkaar gesproken hebben op de rechtbank. In mijn laatste brief aan jou heb ik uitgelegd dat ik, samen met de twee andere rechters, nog meer tijd nodig had om een goede beslissing te kunnen nemen. Inmiddels hebben wij een beslissing genomen. In deze brief ga ik je uitleggen wat wij hebben besloten en waarom.
Onze beslissing is dat het gezag van je moeder over jou vanaf 23 juli 2025 wordt beëindigd. Om die reden krijg je een voogd. Dat is iemand die vanaf dat moment de beslissingen over jou mag nemen. De nieuwe voogd is iemand van de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. Dat is een organisatie met veel verstand van mensen met een beperking, zoals jouw moeder heeft. Zij kunnen jouw moeder beter begrijpen en daardoor beter met jouw moeder omgaan. En je woonsituatie blijft zoals die nu is. Ik zal hierna uitleggen waarom wij die beslissing nemen.
Vorig jaar heeft de rechtbank al beslist dat jij verder bij [belanghebbende 2 (voornaam)] gaat opgroeien. Daarover gaat de rechtbank nu niet iets anders beslissen. Net als jij vinden wij dat je moeder de afgelopen maanden goede stappen heeft gezet. Wij vinden het ook fijn voor jou dat je nu zoveel tijd bij haar kan doorbrengen. Wij hebben duidelijk van je moeder en van jou gehoord dat jullie allebei graag willen dat jij weer bij je moeder komt wonen.Toch vindt de rechtbank nog steeds dat jij niet meer volledig bij je moeder kan wonen. Dat ligt niet aan jou, maar aan het feit dat het je moeder niet lukt om jou dezelfde stabiliteit en structuur te bieden die je bij [belanghebbende 2 (voornaam)] wel krijgt. Dat je moeder nu goede stappen heeft gezet, maakt dat niet anders.
Daarnaast zien we dat jij je veel zorgen maakt over je moeder en dat je regelmatig verdrietig bent omdat zij graag wil dat jij weer thuis komt wonen. Je hebt ons geschreven dat jij ook graag in [plaats 2] bent, omdat je daar naar school gaat en ook jouw vrienden daar wonen. Tegelijk vond je het ook prima als jouw moeder en [belanghebbende 2 (voornaam)] samen het gezag gingen uitoefenen. De jaarlijkse procedures over de plek waar je woont, geven jouw moeder en jou veel onrust. Wij hebben de indruk dat jij het gevoel hebt dat je moet kiezen tussen je moeder en [belanghebbende 2 (voornaam)] . Daarom nemen wij deze beslissing, zodat jij niet hoeft te kiezen. Bij die lange uithuisplaatsing past dat niet jouw moeder, maar de voogd de belangrijke beslissingen over jou zal nemen. Zo staat dat in de wet.
Maar jouw moeder blijft jouw moeder. Dat jouw moeder geen gezag meer heeft, brengt daar geen enkele verandering in. Als het goed is merk je er dus niet zoveel van.
Ik begrijp dat dit niet de beslissing is die je had gehoopt. Maar dit is wel de beslissing die de rechtbank het beste vindt voor jou. Ik hoop dat deze beslissing jou en je moeder rust en duidelijkheid zal geven en dat je op deze manier kunt profiteren van het beste van twee werelden: doordeweeks bij [belanghebbende 2 (voornaam)] en in de weekenden en in de vakanties bij je moeder.Ik wens je veel succes met alles.”
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.24.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige (voornaam)] nu duidelijkheid krijgt over wie vanaf nu de beslissingen over hem mag nemen en over waar hij verder opgroeit.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezag van de moeder over [minderjarige (voornaam)] ;
4.2.
belast de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met de voogdij over [minderjarige (voornaam)] ;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het overige of anders verzochte af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.R. Everaars-Katerberg (voorzitter), mr. H.E. Spruit en mr. F. Rethmeier, kinderrechters, in samenwerking met mr. S. Clement, de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.