ECLI:NL:RBMNE:2025:4166

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
16.310934-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met mes in Lelystad met langdurige gevolgen voor slachtoffer

Op 6 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 september 2024 in Lelystad een slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken. Het slachtoffer liep hierdoor een perforatie van de dunne darm op, wat leidde tot een operatie en een langdurige herstelperiode. De rechtbank oordeelde dat er geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer was, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling, omdat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces) van de verdachte, omdat het handelen van het slachtoffer niet als wederrechtelijk werd beschouwd. De verdachte, die kampt met psychische stoornissen en alcoholproblemen, kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, met de noodzaak tot begeleiding en behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.310934-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Boon en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.G. Peerik, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van wat mr. L. Noordanus, advocaat te Lelystad, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
1
primair
op 29 september 2024 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem met een mes in de buik te steken;
subsidiair
op 29 september 2024 in Lelystad [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een mes in de buik te steken;
meer subsidiair
op 29 september 2024 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in de buik te steken;
2
op 29 september 2024 in Lelystad [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in de nek en/of het gezicht te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft ook bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft in een
proces-verbaal aangiftevan 30 september 2024 verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 29 september 2024 bevond ik mij in [café] aan [straat] in Lelystad. [2]
Ik heb de man die zo vervelend was aangesproken en gezegd dat hij uit de kroeg zou worden gezet. Ik heb hem vastgepakt en hem lopend naar buiten gedirigeerd. Vlak voordat ik hem buiten zou zetten voelde ik een enorme pijnscheut onder in mijn buik. Op het moment dat ik hem losliet zag ik een mes. Hij had zijn rechterarm nog vrij dus hij heeft de kans gezien om een mes te pakken en mij te steken. Nadat ik hem naar buiten had gezet zag ik dat de man weer opstond. Hij kwam wederom op mij afgelopen en ik zag wederom het mes.
Eenmaal binnen heb ik gevoeld en gekeken naar de plek waar ik pijn had. Ik voelde dat het warm was. Ik zag bloed en een flinke wond in mijn buik. Ik had ontzettend veel pijn. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 29 september 2024 geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
Op 29 september 2024 kregen wij een melding van een steekpartij aan [straat] te Lelystad. Ter plaatse zag ik een man. Omstanders riepen “Hij heeft iemand gestoken.” Ik merkte de man aan als verdachte. Hij bleek te zijn: [verdachte] . [4]
In de rechterjaszak van verdachte trof ik een keukenmes met een rood handvat en een lemmet van ca. 8 cm. Ik zag dat er rode vlekken als van bloed op het lemmet zaten. Ik zag dat op de jas van verdachte ter hoogte van de rechterjaszak en op de trui en de broek van verdachte, aan de voor- en rechterzijde van de kleding, rode vlekken als van bloed zaten. [5]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 29 september 2024 geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
Op 29 september 2024 kwam de melding dat een steekpartij had plaatsgevonden aan
Het slachtoffer was in zijn buik gestoken. Verdachte werd gefouilleerd en er kwam een bebloed mes uit zijn jaszak. Ook zag ik dat de verdachte bebloede handen had en hoorde ik hem zeggen dat hij iets stoms had gedaan en het niet had moeten doen. [6]
Getuige [getuige] heeft in een
proces-verbaal van verhoor getuigevan 29 september 2024 verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat mensen bang waren voor een man die in het café was, omdat hij raar aan
het dansen was tegen vrouwen aan. [slachtoffer] duwde de man naar de ingang van het terras. De man haalde een mes tevoorschijn en stak [slachtoffer] in zijn buik. Volgens mij stak die man 1 keer. [slachtoffer] liep toen naar binnen, want hij bloedde. [7]
Een
geschrift: een geneeskundige verklaringvan 30 september 2024, houdende medische informatie betreffende [slachtoffer] .
Uitwendig waargenomen letsel: steekwond buik
Uitwendig bloedverlies: ja
Vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: ja
Vermoeden van inwendig bloedverlies: ja
Overige informatie: Resectie dunne darmsegment.
Dunne darm perforatie. [8]
Een
geschrift: een schrijvenvan 4 oktober 2024 van [arts] , arts chirurgie van Ziekenhuis [ziekenhuis] in [plaats] , houdende medische informatie betreffende [slachtoffer] :
Opname van 29-9-2024 t/m 4-10-2024.
Opgenomen voor resectie dunne darmsegment en anastomose vanwege steekwond rechter onderbuik. Post-operatief pijnlijk bij mobiliseren, pijnstilling werd hierop aangepast.
Afspraken: poliklinische controle chirurg en hechtingen verwijderen 12 dagen na operatie. [9]
Bewijsoverwegingen
Onder 1 primair is aan verdachte ten laste gelegd poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer] door [slachtoffer] met een mes in de buik te steken. Dit stelt de rechtbank voor de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , al dan niet in voorwaardelijke zin.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat verdachte (vol) opzet, ofwel de uitdrukkelijke bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] te doden.
Voorwaardelijk opzet op de dood is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. Daartoe dient te worden vastgesteld dat verdachtes handelen de aanmerkelijke kans met zich meebracht op de dood van het slachtoffer en dat verdachte door aldus te handelen deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dan wel op de koop heeft toegenomen.
Onder bepaalde omstandigheden kan het steken met een mes de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor zijn onder meer van belang wat voor mes is gebruikt, op welke plaats van het lichaam is gericht, of het slachtoffer daadwerkelijk is geraakt en met welke kracht is gestoken.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken. Uit tot het dossier behorende beelden blijkt dat [slachtoffer] met zijn beide handen verdachte bij zijn jas had vastgepakt om hem van het terras van [café] te verwijderen. Terwijl [slachtoffer] verdachte vasthield en beide mannen in dezelfde richting liepen, heeft verdachte [slachtoffer] gestoken. Dit steken moet hebben plaatsgevonden met enige kracht, aangezien het mes door de kleding en de huid van [slachtoffer] is gegaan en een darm heeft geperforeerd. Echter blijkt uit het dossier niet op welke wijze het steken heeft plaatsgevonden; of sprake is geweest van gericht steken en indien dit het geval was, op welk deel van het lichaam van [slachtoffer] dit was gericht, of dat sprake is geweest van een ongecontroleerde steekbeweging. Ook kan niet worden vastgesteld of verdachte bewust met kracht heeft gestoken of dat de diepte van de verwonding (mede) een gevolg was van de korte afstand tot elkaar en de (loop)bewegingen van beide mannen.
Onder voornoemde onduidelijke omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] en dus ook niet dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
[slachtoffer] heeft als gevolg van de messteek letsel opgelopen. Niet alleen heeft het mes zijn huid doorboord, maar ook is zijn dunne darm geperforeerd. [slachtoffer] heeft een operatie moeten ondergaan (waarbij een deel van de dunne darm is verwijderd) en heeft zes dagen in het ziekenhuis moeten verblijven, terwijl de periode van herstel meerdere maanden heeft bedragen. Ten tijde van de zitting op 23 juli 2025 was nog steeds geen sprake van volledig herstel; [slachtoffer] heeft nog dagelijks pijnklachten als gevolg van de verwonding.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank (evident) sprake van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte door met een mes te steken, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen) dat zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank acht daarom de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Uit de tot het dossier behorende stukken blijkt weliswaar dat verdachte meerdere slaande dan wel duwende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht van [slachtoffer] , maar niet is gebleken dat [slachtoffer] door dit handelen van verdachte pijn en/of letsel heeft opgelopen.
Het voorgaande betekent dat verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 subsidiair:
op 29 september 2024 te Lelystad aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een perforatie van de dunne darm (met een operatie tot gevolg waarbij een deel van de darm is verwijderd), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes in de buik te steken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat onder 1 subsidiair meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
1 subsidiair:
zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Beroep op noodweer(exces)
7.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Aangever heeft verdachte vastgepakt, waarbij door aangever de keel van verdachte met kracht werd dichtgeknepen. Verdachte kreeg geen lucht meer en het mag worden aangenomen dat dit angst bij hem heeft veroorzaakt. Op basis van de beelden oogt het handelen van aangever, die duidelijk de sterkere partij was, aanvallend en het lijkt erop dat hij zijn zelfbeheersing verloor. Als de rechtbank aanneemt dat verdachte als reactie hierop doelgericht met een mes heeft gestoken, dan mag volgens de verdediging worden aangenomen dat dit afwerend (en dus uit zelfverdediging) was. De verdediging verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces.
7.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet kan slagen omdat geen sprake was van een noodweersituatie.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is hiervoor vereist dat sprake was van een noodweersituatie. Dat betekent dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Het handelen van aangever tijdens het voorval was echter niet wederrechtelijk. Hierna wordt dat toegelicht.
De feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat verdachte zich tijdens zijn aanwezigheid in het café gedroeg op een manier die door meerdere vrouwen als vervelend werd ervaren. Hiervan is door hen melding gemaakt bij aangever, die op dat moment als barmedewerker in het café werkzaam was. Aangever is vervolgens naar verdachte toegelopen en heeft hem medegedeeld dat hij in het café mocht blijven als hij de vrouwen met rust zou laten. Dit verliep, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard en te zien is op de beelden, op een gemoedelijke manier. Enige tijd later kwam opnieuw één van de vrouwen naar aangever toe om te vertellen dat verdachte zich nog steeds vervelend gedroeg. Aangever is daarna wederom naar verdachte toegelopen en heeft hem medegedeeld dat hij het café werd uitgezet. Dit gesprek vond plaats bij de toegangsdeur van het café. Op de camerabeelden hiervan is te horen dat verdachte vervolgens tegen aangever zegt dat hij ‘
lult’ en dat hij ‘
een sukkel’ is, om vervolgens ‘
fuck you’ te zeggen. Verder is te zien dat verdachte meerdere slaande dan wel duwende bewegingen in de richting van het gezicht van aangever maakt. Uit de beelden volgt dat aangever als reactie hierop verdachte vastpakt. Vervolgens duwt aangever verdachte, terwijl hij hem blijft vasthouden, in de richting van de uitgang van het terras.
Het met kracht dichtknijpen van de keel van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat aangever bij het vastpakken van verdachte met kracht zijn keel dichtkneep. Weliswaar heeft verdachte bij de behandeling in raadkamer van 7 november 2024 verklaard dat hij door het vastpakken geen adem kon halen, maar de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte die verklaring uitsluitend heeft gebaseerd op de camerabeelden (en dus niet op zijn eigen herinneringen aan het voorval). Verdachte heeft namelijk over de wijze waarop hij werd vastgepakt en de gevolgen daarvan niets verklaard tegen de verbalisanten die direct na het voorval ter plaatse kwamen. Ook heeft verdachte hierover niets verklaard tijdens zijn verhoren bij de politie (op 29 september 2024) en de rechter-commissaris (op 1 oktober 2024). Op die momenten heeft verdachte slechts verklaard dat hij zich door zijn drankgebruik van die dag niets van het voorval kon herinneren. Verder is de rechtbank van oordeel dat op de camerabeelden niet is te zien dat verdachte door aangever bij zijn keel is vastgepakt (en dus ook niet dat aangever zijn keel dichtkneep). Volgens de rechtbank volgt uit de beelden dat aangever verdachte met beide handen vastpakt bij zijn jas. Aangever houdt daarbij met zijn rechterhand de jas vast ter hoogte van de nek van verdachte en met zijn linkerhand de voorzijde van de kraag. Dat verdachte naar eigen zeggen door het vastpakken geen adem meer kon halen, acht de rechtbank daarom ook niet aannemelijk.
Conclusie
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat het handelen van aangever niet wederrechtelijk was. Aangever had verdachte gewaarschuwd dat hij het café zou worden uitgezet als hij zich vervelend zou blijven gedragen richting de betreffende vrouwen. Verdachte heeft aan die waarschuwing geen gehoor gegeven en heeft zich vervolgens – nadat hem door aangever was verteld dat hij het café moest verlaten – richting aangever uitdagend en aanstootgevend gedragen. Aangever stond daarom in zijn recht om verdachte – weliswaar enigszins hardhandig – vast te pakken en naar de uitgang van het terras te duwen. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat er voor verdachte geen reden was om aan te nemen dat aangever méér zou doen dan hem buiten het terras te zetten. Er was geen dreiging dat aangever verder geweld tegen verdachte wilde gebruiken. Het handelen van aangever sloot namelijk aan bij de eerder door hem gegeven waarschuwing. Dit betekent dat verdachte in deze situatie niet het recht had om zich tegen het handelen van aangever te verdedigen. Er was daarom geen sprake van een noodweersituatie.
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient te worden verworpen.
7.2
Toerekening van het bewezenverklaarde aan verdachte
In het dossier bevindt zich onder meer een Pro justitia rapport psychologisch onderzoek van 17 april 2025.
Uit voornoemd rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en een matig ernstige stoornis in alcoholgebruik. Het is onduidelijk in hoeverre tijdens het bewezenverklaarde sprake was van deze stoornissen, maar er zijn wel aanwijzingen dat verdachte geïntoxiceerd was door alcohol. De deskundige heeft gesteld dat vanuit gedragskundig oogpunt geen uitspraak kan worden gedaan over de mate van toerekening.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige op de daarvoor in het rapport bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. Nu uit het rapport niet volgt dat het bewezenverklaarde feit niet (of in verminderde mate) aan verdachte kan worden toegerekend, concludeert de rechtbank dat het feit aan hem kan worden toegerekend.
7.3
Conclusie
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van enig feit en het beroep op noodweer(exces) verwerpt, heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de straf en de strafmaat er rekening mee te houden dat van de zijde van verdachte geen sprake is geweest van een koelbloedige, gerichte actie; verdachte werd bij de keel gegrepen en delfde fysiek het onderspit en was daardoor flink geschrokken. De raadsman heeft voorts verzocht rekening te houden met de duur van het voorarrest, de psychische gesteldheid van verdachte en de omstandigheden dat verdachte zich (opnieuw) maatschappelijk nuttig wil maken, steun ondervindt van Welzijn Lelystad en in staat is hulp te zoeken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft zich in een café, onder invloed van alcohol, vervelend gedragen tegenover vrouwen. Nadat verdachte op zijn gedrag was aangesproken, heeft hij zich opnieuw misdragen en werd hij het café uitgezet. In plaats van medewerking te verlenen en het café te verlaten, heeft hij de café-medewerker met een mes in de onderbuik gestoken. Aldus heeft verdachte zich – zonder noemenswaardige aanleiding – schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld. Dit soort geweld draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij mensen die zich in het uitgaansleven begeven en gewoon een gezellige avond willen hebben, maar ook aan het gevoel van onveiligheid in de samenleving als geheel.
De gedragingen van verdachte hebben bovenal een grote impact gehad op het slachtoffer, zowel fysiek als psychisch. Het slachtoffer heeft zeer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij heeft veel pijn geleden en hij heeft een operatie moeten ondergaan waarbij een deel van de dunne darm is weggenomen. Daar komt bij dat de periode van herstel lang is; zelfs nu, na een periode van 10 maanden, is nog steeds geen sprake van volledig herstel. Daarnaast heeft het slachtoffer door het handelen van verdachte psychisch letsel opgelopen, zoals ook ter zitting namens het slachtoffer naar voren is gebracht. Bovendien leert de ervaring dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lange tijd hinder kunnen ondervinden van de psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen.
De rechtbank rekent het voorgaande verdachte aan en weegt dit mee in zijn nadeel.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte onder meer kennisgenomen van:
  • een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (‘
  • het Pro justitia rapport psychologisch onderzoek, zoals hiervoor genoemd onder 7.2;
  • een reclasseringsadvies van 22 april 2025, uitgebracht door Verslavingsreclassering GGZ ERW Novadic-Kentron te Den Bosch;
  • een (aanvullend) reclasseringsadvies van 7 juli 2025, uitgebracht door voornoemde reclasseringsinstelling.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij weliswaar eerder ter zake geweldsmisdrijven is veroordeeld, maar dat die veroordelingen dateren van ongeveer 10 jaren geleden. De rechtbank houdt met die veroordelingen dan ook geen rekening. In het recente verleden is geen sprake geweest van het plegen van een geweldsmisdrijf.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat bij verdachte sprake is van stoornissen zoals hiervoor onder 7.2 is omschreven. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog. Vanuit het bestaan van een psychotische stoornis en alcoholverslaving lijkt enige vorm van behandeling en begeleiding van verdachte wenselijk, gericht op maatschappelijke ondersteuning, het vergroten van zijn ziekte-inzicht en het verminderen van zijn middelengebruik en psychotische klachten. De deskundige schat in dat een klinische opname het risico met zich meebrengt dat verdachte aanzienlijke weerstand zal tonen en is van mening dat een ambulant kader de kans op succes zal vergroten.
Blijkens het reclasseringsadvies van 22 april 2025 schat de reclassering het risico op recidive in als gemiddeld tot hoog, indien verdachte zich niet voor zijn problematiek onder behandeling laat stellen. Verdachte ontkent enige problematiek en hoewel hij heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening, heeft de reclassering hier twijfels over, gezien het wantrouwen van verdachte richting reclassering en hulpverlening. Bij een veroordeling tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, adviseert de reclassering oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de reclassering en verplichte medewerking aan ambulante behandeling door een forensische verslavingszorginstelling, waarbij naast middelengebruik ook aandacht is voor de ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Daarbij dient de mogelijkheid te bestaan om, bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld, een indicatiestelling te kunnen aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek.
De reclassering heeft in het aanvullend rapport van 7 juli 2025 aangegeven dat er geen contact meer is (geweest) met verdachte omdat hij weigert met de reclassering in gesprek te gaan. De reclassering heeft het eerder gegeven advies gewijzigd en adviseert nu oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies en/of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van verdachte te beïnvloeden.
De rechtbank houdt rekening met de inhoud van voornoemde rapporten over verdachte.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte, in die zin dat hij geen blijk heeft gegeven verantwoordelijkheid te (willen) nemen voor zijn gedragingen. De rechtbank weegt dit mee in het nadeel van verdachte.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals ter terechtzitting is gebleken en hiervoor is omschreven.
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is, mede in verband met een juiste normhandhaving, van oordeel dat een zodanige straf passend en geboden is; een lichtere strafrechtelijke afdoening zou de aard en de ernst van het bewezenverklaarde miskennen. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een gevangenisstraf opleggen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn ontwikkeld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en die betrekking hebben op het bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde misdrijf zware mishandeling. Deze oriëntatiepunten gaan voor een voltooid misdrijf waarbij sprake is van zeer zwaar lichamelijk letsel, toegebracht met behulp van een wapen, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op wat door rechters in min of meer vergelijkbare strafzaken is opgelegd.
De rechtbank overweegt voorts dat uit voornoemde rapporten en adviezen betreffende de persoon van verdachte blijkt dat bij verdachte sprake is van een of meer (ernstige) stoornissen en dat enige vorm van begeleiding en behandeling van verdachte wenselijk en noodzakelijk is. Gelet echter op het uiteindelijke advies van de reclassering van 7 juli 2025 is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van begeleiding en behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, geen optie. Verdachte heeft in de afgelopen maanden, sinds 8 april 2025, geweigerd met de reclassering in gesprek te gaan en niet valt in te zien dat verdachte na het wijzen van dit vonnis daartoe wel bereid zal zijn en medewerking zal verlenen aan begeleiding en behandeling, ook niet indien de behandeling zal plaatsvinden in een ambulant kader.
Het voorgaande betekent dat aan verdachte geen andere staf kan worden opgelegd dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf en dat de noodzakelijk geachte begeleiding en behandeling dienen plaats te vinden in het kader van voorwaarden verbonden aan (de regeling van) een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Aan verdachte zal daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd die een zodanige regeling mogelijk maakt.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank oplegging aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op deze gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van in totaal € 21.337,97. Dit bedrag bestaat uit € 1.337,97 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
Het gestelde bedrag aan materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • eigen risico zorgverzekering € 51,57
  • douchekruk € 23,95
  • daggeldvergoeding ziekenhuis € 228,00
  • huishoudelijke hulp € 379,00
  • gereden kilometers
€ 802,97
- eigen risico zorgverzekering
vervolg procedure € 385,00
- kilometervergoeding
vervolg procedure
€ 150,00 +
€ 535,00 +
€ 1.337,97
Voorts is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit heeft plaatsgevonden, 29 september 2024, tot de dag van volledige betaling en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd:
  • de vordering wat betreft de gestelde materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 802,97, bestaande uit de gestelde kosten, met uitzondering van de toekomstige kosten betreffende de zorgverzekering en kilometervergoeding;
  • de vordering wat betreft de gestelde immateriële schade van € 20.000,00 geheel toe te wijzen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het gevorderde bedrag aan immateriële schade (fors) te matigen. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering betreffende de materiële schade.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] is slachtoffer geworden van het door verdachte gepleegde feit, zoals in dit vonnis bewezen is verklaard onder 1 subsidiair.
Materiële schade
Eigen risico zorgverzekering, douchekruk, daggeldvergoeding ziekenhuis, huishoudelijke hulp en gereden kilometers
Deze schadebedragen komen voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schadebedragen en het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde als bedoeld in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. Deze schadebedragen zijn voorts voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist.
De vordering betreffende materiële schade zal worden toegewezen tot het totaal van deze bedragen, te weten € 802,97.
Eigen risico zorgverzekering en kilometervergoeding vervolg procedure
Ten aanzien van de
toekomstigekosten betreffende eigen risico zorgverzekering en reiskosten overweegt de rechtbank dat onduidelijk is of, en zo ja, in welke omvang deze kosten zich in de toekomst zullen verwezenlijken. Deze kosten zijn door de benadeelde geschat en niet onderbouwd, zodat deze schade zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte fysiek letsel en psychische schade heeft opgelopen en daarmee is aangetast in zijn persoon, zodat hij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij ingediende vordering niet geheel toewijsbaar. Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede met (de hoogte van) schadebedragen die in soortgelijke zaken door rechters worden toegekend. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd aan immateriële schade dan zal worden toegewezen. De rechtbank zal het meer gevorderde afwijzen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag aan materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2024, zijnde de datum waarop het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde is begaan, tot de dag van volledige betaling. Bij het bepalen van de eerstgenoemde datum heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het verzoek van de benadeelde partij om ten aanzien van alle gestelde kosten de wettelijke rente vanaf deze datum te berekenen, welk verzoek door de verdediging niet is weersproken.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van in totaal € 5.802,97, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 september 2024 tot de dag van volledige betaling. Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 64 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 20 (twintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij (feit 1 subsidiair)
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag van in totaal € 5.802,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] af voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij [slachtoffer] dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mrs. H. den Haan en R.W. Nederveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2025.
Mr. Van Esch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
1
op of omstreeks 29 september 2024 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 29 september 2024 te Lelystad aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een perforatie van de dunne darm (met een operatie tot gevolg waarbij een deel van de darm is verwijderd), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, althans een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp in de buik te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 29 september 2024 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een mes, althans een dergelijk scherp en/of puntig (steek)voorwerp in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op of omstreeks 29 september 2024 te Lelystad [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal in/op/tegen de nek en/of het gezicht te slaan.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal
2.Pagina 57.
3.Pagina 58.
4.Pagina 35.
5.Pagina 36.
6.Pagina 45.
7.Pagina 63.
8.Pagina 60.
9.Pagina 79.