ECLI:NL:RBMNE:2025:4155

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
579725
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vervangende schadevergoeding en gevolgschade in aanneming van werk

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een tussenuitspraak gedaan over de vervangende schadevergoeding en gevolgschade in het kader van een aanneming van werk. De eisende partijen, [eiser sub 1] c.s., hebben een vordering ingediend tegen [gedaagde] BV, waarbij zij een bedrag van € 36.100,82 aan vervangende schadevergoeding vorderen. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis vastgesteld dat een bedrag van € 8.052,92 aan vervangende schadevergoeding toewijsbaar is. Dit bedrag is gebaseerd op verschillende schadeposten, waaronder kosten voor een schuifdeur en een taatsdeur. De rechtbank heeft de eisende partijen in de gelegenheid gesteld om nadere onderbouwing te geven voor bepaalde schadeposten, zoals de schuifdeur tussen de keuken en de bijkeuken en de taatsdeur op de tweede verdieping. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de enige oplossing voor de problemen met de schuifdeur het volledig vervangen van de deur en het railsysteem is, en heeft de schade daarom begroot op € 4.645,67. Voor de taatsdeur is vastgesteld dat deze ook volledig vervangen moet worden, met een toewijzing van € 5.641,50. De totale vervangende schadevergoeding die aan [eiser sub 1] c.s. wordt toegewezen, bedraagt € 18.340,09. Daarnaast zijn er ook schadeposten toegewezen voor schade die is ontstaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, en zijn buitengerechtelijke incassokosten en deskundigenkosten toegewezen. De rechtbank heeft de wettelijke rente over de toegewezen bedragen vastgesteld en de proceskosten in conventie toegewezen aan de eisende partij. In reconventie heeft de rechtbank [eiser sub 1] c.s. veroordeeld tot betaling van € 4.549,06 aan [gedaagde] voor het restant van de aanneemsom.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/579725 / HL ZA 24-222
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mr. P. Thole,
tegen
[gedaagde] BV,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.B. Rijpkema.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 april 2025;
- de akte van [eiser sub 1] c.s. met producties 49-68;
- de antwoordakte van [gedaagde] met producties 5-7.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De verdere beoordeling

In conventie en reconventie
De rechtbank komt niet terug op het tussenvonnis
2.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft verzocht om het tussenvonnis op drie punten te heroverwegen: het oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van minderwerk, de begroting van de vervangende schadevergoeding en het oordeel dat geen sprake is van verzuim met betrekking tot het vermeende gebrek aan de schuifdeur tussen de keuken en de woonkamer. Op deze punten is sprake van een bindende eindbeslissing. De rechtbank mag hiervan in beginsel niet meer terugkomen. Voor een heropening van het debat is gelet op de proceseconomie in beginsel geen plaats. Dit is slechts anders als sprake is van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, maar dat is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal dit verzoek daarom niet honoreren.
In conventie
Begroting vervangende schadevergoeding
2.2.
[eiser sub 1] c.s. vordert – na vermeerdering van eis – opgeteld € 36.100,82 aan vervangende schadevergoeding.
2.3.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat aan vervangende schadevergoeding in ieder geval € 8.052,92 toewijsbaar is. Dit betreft het softclosesysteem (€ 190,00), de besteklade
(€ 180,00), de kast in de slaapkamer (€ 200,00), de schuifdeur tussen de badkamer en de slaapkamer (€ 4.352,92), de scheidingswand tussen de badkamer en de overloop
(€ 1.620,00), de spiegel (€ 1.210,00) en het afwerken van de sparing in het plafond bij de schuifdeuren (€ 300,00).
2.4.
Ter zake twee posten heeft de rechtbank [eiser sub 1] c.s. in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten. Dit betreffen de schuifdeur tussen de keuken en de bijkeuken en de taatsdeur op de tweede verdieping. De overige gevorderde vervangende schadevergoeding wordt afgewezen.
2.5.
Ter zake de schuifdeur tussen de keuken en de bijkeuken vordert [eiser sub 1] c.s.
€ 4.645,67 inclusief btw. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende is gebleken dat de bestaande installatie volledig vervangen moet worden en niet kan worden volstaan met een andere oplossing, zoals het toepassen van een rail, geleider, sparing in de vloer, een ander systeem of het verruimen van de sparing aan de sluitzijde van de deur. De rechtbank heeft [eiser sub 1] c.s. opgedragen dit nader te onderbouwen.
2.6.
[eiser sub 1] c.s. heeft als productie 55 een beeldopname overgelegd, waarin de constructie en werking van de schuifdeur wordt toegelicht. Daaruit volgt dat de deur erg zwaar loopt, daardoor niet gemakkelijk opent en sluit en aan de sluitzijde niet (goed) in de sparing valt. Dit strookt met de bevindingen in het deskundigenrapport van [onderneming 1] . De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat het gebruikte schuifsysteem (zonder geleider of rail) niet volstaat. Dit wordt ondersteund door de opmerkingen in de offerte van [onderneming 2] in productie 39, waarin staat dat het gebruikte systeem te licht is voor de zware (massieve) deur. In zijn akte na tussenvonnis heeft [eiser sub 1] c.s. onderbouwd dat partijen een zwevende deur tussen de keuken en de bijkeuken zijn overeengekomen. Dat wil zeggen dat het plafond en de vloer niet worden onderbroken door een koof of zichtbaar rail- of schuifsysteem. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Dit betekent dat het (alsnog) toepassen van een rail, geleider of sparing in de vloer of het plafond geen oplossing biedt die in overeenstemming is met het werk dat is overeengekomen. Het verruimen van de sparing aan de sluitzijde, zoals [gedaagde] voorstelt, zorgt er weliswaar voor dat de deur in de sparing valt, maar lost het probleem met het niet goed functionerende schuifsysteem en daarmee de te zwaar lopende deur niet op. [eiser sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat de enige oplossing het volledig vervangen van de deur en het railsysteem is, waarvoor ook nodig is dat de voortzetwand wordt afgebroken en opnieuw opgebouwd. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [onderneming 1] in productie 56. [gedaagde] heeft niet betwist dat dit de enige structurele oplossing is. De rechtbank zal de schade daarom begroten op de kosten van het vervangen van de volledige installatie zoals opgenomen in de offerte van [onderneming 2] , zijnde € 4.645,67 inclusief btw.
2.7.
Ter zake de taatsdeur op de tweede verdieping vordert [eiser sub 1] c.s. € 5.641,50 inclusief btw. In het tussenvonnis is vastgesteld dat het scharnier van de taatsdeur enkel met kit is bevestigd en niet met schroeven, waardoor de scharnier niet goed vastzit en meebeweegt. Overwogen is dat onvoldoende is gebleken dat de bestaande taatsdeur volledig vervangen moet worden en niet kan worden volstaan met een andere oplossing, zoals het alsnog deugdelijk vastzetten van (de scharnier van) de bestaande deur. De rechtbank heeft [eiser sub 1] c.s. opgedragen om dit nader de onderbouwen.
2.8.
[eiser sub 1] c.s. heeft als productie 57 een verklaring van [onderneming 2] overgelegd. Daarin staat – kort gezegd – dat een massieve taatsdeur van dit gewicht met schroeven/ankers in de vloer en het plafond of het kozijn moet worden verankerd, om stabiliteit, veiligheid en duurzaamheid te waarborgen. Omdat de toegepaste scharnierconstructie is geïntegreerd in de deur, kan deze niet worden gedemonteerd zonder beschadiging van de deur. Bovendien is de deur te zwaar voor dit type scharnierconstructie. Dit betekent volgens [onderneming 2] dat de volledige deur en scharnierconstructie vervangen moeten worden.
2.9.
In haar antwoordakte heeft [gedaagde] aangevoerd dat met [eiser sub 1] c.s. is afgesproken dat (het scharnier van) de taatsdeur met kit wordt vastgezet, omdat er vloerverwarming is aangebracht en [eiser sub 1] c.s. haast had. Mocht dit juist zijn, dan geldt dat [gedaagde] zich als zorgvuldig vakman had moeten verdiepen in de vraag of het bevestigen van deze taatsdeur met kit voldoende structurele stabiliteit biedt en [eiser sub 1] c.s. daarvoor had moeten waarschuwen. Niet gebleken is dat [gedaagde] dit heeft gedaan. Zoals in het tussenvonnis al is overwogen, is ook niet gebleken dat [eiser sub 1] c.s. de deur heeft gebruikt terwijl de kit nog niet droog was. [gedaagde] heeft niet betwist dat de taatsdeur volledig moet worden vervangen en een scharnier moet worden toegepast die met schroeven wordt verankerd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat dit € 2.399,00 kost. Zij heeft echter geen tegenofferte overgelegd en ook niet toegelicht hoe dit bedrag precies is opgebouwd. De enkele stelling “materiaal € 1.600,-- + scharnier € 349,-- + montage 1 dag
€ 450,--” is onvoldoende. Ook heeft [gedaagde] niet toegelicht waarom de offerte van [onderneming 2] bovenmatig is. De rechtbank sluit daarom aan bij de offerte van [onderneming 2] en zal het bedrag van € 5.641,50 toewijzen.
2.10.
De conclusie is dat er een bedrag van € 18.340,09 aan vervangende schadevergoeding zal worden toegewezen (€ 8.052,92 + € 4.645,67 + € 5.641,50).
Begroting schade bij uitvoering van de werkzaamheden
2.11.
Ter zake de door [eiser sub 1] c.s. geleden schade bij het uitvoeren van de werkzaamheden door [gedaagde] is [eiser sub 1] c.s. in het tussenvonnis opgedragen om te onderbouwen waar de schade precies uit bestaat, hoe het gevorderde bedrag van € 8.870,00 is opgebouwd, of de schade al is hersteld en, zo ja, welk deel en door welke partij, en welke bedragen [eiser sub 1] c.s. aan welke partij voor dit herstel heeft betaald.
2.12.
De eerste schadepost betreft verf en krassen op de vloer. [eiser sub 1] c.s. heeft drie facturen van het bedrijf [onderneming 3] overgelegd. [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat uit deze facturen niet kan worden afgeleid welke werkzaamheden door [onderneming 3] zijn uitgevoerd, en dus ook niet of deze werkzaamheden in verband kunnen worden gebracht met door [gedaagde] veroorzaakte schade. [eiser sub 1] c.s. heeft dit ook niet onderbouwd. Bovendien is één factuur niet gericht aan [eiser sub 1] c.s., maar aan een bouwbedrijf. [eiser sub 1] c.s. heeft hier geen toelichting op gegeven. Dit alles betekent dat deze schadepost als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen.
2.13.
De tweede schadepost ziet op de kosten van het verwijderen en herplaatsen van de airco en de schade aan de airco. [gedaagde] heeft erkend dat de door [eiser sub 1] c.s. overgelegde facturen van [onderneming 4] van € 180,63 en € 104,13 voor haar rekening komen. Deze post wordt daarom toegewezen.
2.14.
De derde en vierde schadepost betreffen kosten die [eiser sub 1] c.s. aan het dakdekkersbedrijf van ‘ [.] ’ heeft betaald. [eiser sub 1] c.s. heeft in zijn akte niet onderbouwd waar deze schade precies uit bestaat. Het enkel overleggen van twee facturen is niet voldoende. Daarom kan niet worden vastgesteld wat de schade precies behelst, laat staan dat – bij betwisting door [gedaagde] – deze schade in verband kan worden gebracht met de werkzaamheden van [gedaagde] en daarom voor haar rekening komt. Deze posten worden daarom afgewezen.
2.15.
De conclusie is dat een bedrag van € 284,76 toewijsbaar is. [1]
Buitengerechtelijke incassokosten en deskundigenkosten
2.16.
[eiser sub 1] c.s. heeft € 1.171,48 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De hoofdvordering van [eiser sub 1] c.s. heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten is alleen toewijsbaar, als deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan ook redelijk is. Dat er door [eiser sub 1] c.s. in redelijkheid buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, heeft hij voldoende onderbouwd. Omdat slechts een gedeelte van de vordering wordt toegewezen, zal de rechtbank de buitengerechtelijke kosten toewijzen voor het toegewezen bedrag en met inachtneming van de in het Besluit genoemde tarieven, welke worden geacht redelijk te zijn. Dit betekent dat een bedrag van € 961,25 wordt toegewezen.
2.17.
In het tussenvonnis is al overwogen dat de deskundigenkosten toewijsbaar zijn.
Wettelijke rente
2.18.
[eiser sub 1] c.s. vordert wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de vervangende schadevergoeding en de schade ontstaan bij de uitvoering van het werk, en wel vanaf 28 oktober 2023. Over de deskundigenkosten vordert [eiser sub 1] c.s. wettelijke rente vanaf de dagvaarding en over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis. [gedaagde] heeft tegen deze vorderingen geen verweer gevoerd.
2.19.
De wettelijke rente van artikel 6:119 BW gaat lopen vanaf het moment dat [gedaagde] met de betaling in verzuim is geraakt. Vorderingen tot betaling van schadevergoeding zijn op grond van artikel 6:83 sub b BW zonder ingebrekestelling opeisbaar op het moment waarop de schade wordt geleden, of in verband met de wijze van schadebegroting geacht moet worden te zijn geleden.
2.20.
Wat betreft de verbintenis tot vervangende schadevergoeding geldt dat deze verbintenis is ontstaan op het moment van de omzettingsverklaring. Ten aanzien van de in het deskundigenrapport genoemde gebreken heeft de omzetting plaatsgevonden bij brief van 13 oktober 2023. De wettelijke rente over de vervangende schadevergoeding is op die dag meteen gaan lopen. Omdat [eiser sub 1] c.s. de wettelijke rente vordert vanaf 28 oktober 2023 – een latere datum – wordt die datum in de beslissing aangehouden. Ten aanzien van de taatsdeur heeft de omzetting plaatsgevonden bij de dagvaarding van 6 augustus 2024, zodat de wettelijke rente over die post vanaf die datum toewijsbaar is.
2.21.
Wat betreft de schade veroorzaakt bij de uitvoering van het werk geldt dat de wettelijke rente gaat lopen vanaf het moment dat de schade is geleden. Het betreft hier de schade aan de airco. Deze schade is vastgesteld op de concreet door [eiser sub 1] c.s. gemaakte kosten en wordt daarom geacht te zijn ontstaan op het moment dat deze kosten door [eiser sub 1] c.s. zijn voldaan. De vervaldata van de facturen van [onderneming 4] zijn 20 oktober 2022 en 12 december 2022. De rechtbank gaat ervan uit dat de facturen uiterlijk op die data door [eiser sub 1] c.s. zijn betaald, zodat de wettelijke rente vanaf die data is gaan lopen. Omdat [eiser sub 1] c.s. de wettelijke rente vordert vanaf 28 oktober 2023 – een latere datum – wordt die datum in de beslissing aangehouden.
2.22.
Dat wat in de vorige alinea is overwogen, geldt ook voor de deskundigenkosten. De vervaldatum voor de factuur van [onderneming 1] is 24 augustus 2023, zodat de rente vanaf die datum wordt toegewezen.
2.23.
[eiser sub 1] c.s. vordert tot slot de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis. Deze vordering is toewijsbaar.
Proceskosten in conventie
2.24.
[gedaagde] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie betalen. De proceskosten van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.210,97
2.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
2.26.
In reconventie vordert [gedaagde] betaling van € 21.131,84. Dit bedrag bestaat uit het restant van de aanneemsom (€ 11.779,99) en meerwerk (€ 10.126,85) en is verminderd met een bedrag van € 775,00 ter zake door [gedaagde] erkende gebreken in het werk.
2.27.
In het tussenvonnis is vastgesteld dat de aanneemsom € 81.635,02 bedraagt en dat er geen aanspraak kan worden gemaakt op meer- of minderwerk en prijsstijgingen.
2.28.
De rechtbank heeft [eiser sub 1] c.s. opgedragen zich uit te laten over de betalingen die door hem zijn gedaan, omdat partijen het daar niet over eens zijn. Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft hij
€ 77.989,26 aan [gedaagde] betaald. [gedaagde] heeft dit erkend, maar volgens haar zit daar ook een bedrag van € 903,30 bij in dat geen betrekking heeft op de aanneemsom uit deze zaak. [gedaagde] heeft namelijk in opdracht van [eiser sub 1] c.s. een Ikea meubel opgehaald en voorgeschoten. De betaling van € 903,30 ziet op de terugbetaling door [eiser sub 1] c.s. daarvan. [gedaagde] heeft dit voldoende onderbouwd. Dit betekent dat [eiser sub 1] c.s. € 77.085,96 aan [gedaagde] heeft betaald. Omdat de aanneemsom € 81.635,02 bedraagt, moet [eiser sub 1] c.s. nog € 4.549,06 aan [eiser sub 1] c.s. betalen. De rechtbank zal hem daartoe veroordelen.
2.29.
[gedaagde] vordert de wettelijke rente vanaf 18 december 2024. Deze vordering wordt afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat [eiser sub 1] c.s. met de betaling van het restant van de aanneemsom in verzuim is geraakt.
2.30.
Omdat beide partijen in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen:
  • € 18.340,09 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 12.698,59 vanaf 28 oktober 2023 en over € 5.641,50 vanaf 6 augustus 2024 tot de voldoening;
  • € 284,76 aan schade veroorzaakt tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 28 oktober 2023 tot de voldoening;
  • € 2.178,00 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 augustus 2023 tot de voldoening;
  • € 961,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.210,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.6.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. om aan [gedaagde] te betalen € 4.549,06 ter zake het restant van de aanneemsom;
3.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.
45353

Voetnoten

1.€ 180,63 + € 104,13.