ECLI:NL:RBMNE:2025:4153

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
16/237150-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging door een minderjarige in Amersfoort

Op 1 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in Syrië, die op 20 juli 2024 in Amersfoort betrokken was bij een gewelddadige confrontatie. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting op 10 juli 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie stelde dat de verdachte samen met medeverdachten opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan verschillende slachtoffers door hen met messen en stokken aan te vallen. De rechtbank beoordeelde de camerabeelden en getuigenverklaringen, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de meeste feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 1 tot en met 4, maar vond hem wel schuldig aan feit 5, de poging tot doodslag op [slachtoffer 1], en feit 6, openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 99 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en psychische problemen, en besloot dat de bijzondere voorwaarden voor jeugdreclassering en behandeling noodzakelijk waren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/237150-24 (P)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2007] in [geboorteplaats] (Syrië),
ingeschreven op het adres: [adres] in [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ZITTING

De strafzaak van [verdachte] is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 10 juli 2025. Het onderzoek is met toestemming van partijen enkelvoudig gesloten op 1 augustus 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • [verdachte] ;
  • de advocaat van [verdachte] : mr. F. Visser;
  • de officier van justitie: mr. M. de Nooij;
  • de benadeelde partijen: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
  • de advocaat van de benadeelde partijen: mr. R.S.M. van der Leij;
  • de heer R. Top namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE);
  • de heer D. Maljaars namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie beschuldigt [verdachte] ervan dat hij, samengevat:
Feit 1
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar heeft mishandeld door hem met een mes in zijn rechter bovenarm te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling
;
Feit 2
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar heeft mishandeld door hem meerdere keren met een mes in zijn rechterhand te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 3
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar te mishandelen door met een mes in zijn rechter borst te steken;
subsidiair: tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 4
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 5] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn rug en rechter onderarm te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling.
Feit 5
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes in zijn rug te steken en te slaan met een stok op zijn hoofd;
subsidiair:tenlastegelegd als zware mishandeling met voorbedachte raad;
meer subsidiair:tenlastegelegd alspoging tot zware mishandeling met voorbedachte raad;
Feit 6
op 20 juli 2024 in Amersfoort op [straat ] zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] , terwijl het door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel als gevolg heeft gehad.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.INLEIDING

Op 20 juli 2024 heeft een confrontatie plaatsgevonden op [straat ] in Amersfoort tussen twee groepen Syrische jongens naar aanleiding van een conflict tussen [slachtoffer 1] (een van de aangevers, hierna: [slachtoffer 1] ) en [verdachte] . De aanleiding van dit conflict zou zijn gelegen in een voorval tussen [verdachte] en het zusje van [slachtoffer 1] in een [naam] eerder op de avond.
Na dit voorval hebben [slachtoffer 1] en [verdachte] contact met elkaar gehad, waarbij is afgesproken elkaar te treffen. [verdachte] heeft zijn locatie daartoe gedeeld, waarna [slachtoffer 1] samen met negen andere personen naar deze locatie is toegekomen. [verdachte] heeft in de portiek van zijn woning met vier andere personen - te weten medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) - op de komst van [slachtoffer 1] gewacht.
[verdachte] heeft verklaard dat hij op dat moment een mesje in zijn broekzak had. Op camerabeelden van de portiek waarin de verdachten op de komst van [slachtoffer 1] hebben gewacht (hierna: de camerabeelden van de portiek), is te zien dat [medeverdachte 3] een grote houten stok bij zich had, dat [medeverdachte 1] iets in zijn mouw verstopt had zitten en dat [medeverdachte 4] een groot mes bij zich droeg.
Vervolgens vindt er buiten de portiek op straat een confrontatie plaats tussen de twee groepen.
Na afloop van de confrontatie treft de politie vijf gewonde personen aan uit de groep van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 1] zelf, [slachtoffer 5] (hierna [slachtoffer 5] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ). [slachtoffer 1] had onder meer een steekwond op zijn rug, [slachtoffer 5] had onder meer een snijwond in zijn rug, [slachtoffer 3] had een onder meer diepe snijwond in zijn bovenarm, [slachtoffer 2] had snijwonden in zijn rechterhand en [slachtoffer 4] had een kleine snijwond op zijn borst.
Vervolgens is het strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam 3T14Havik. Voor [verdachte] heeft dit onderzoek geleid tot de verdenking die hiervoor is weergegeven.
In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of [verdachte] de tenlastegelegde geweldshandelingen (alleen of in vereniging) heeft gepleegd, en zo ja, of hij daarmee het in de tenlastegelegde letsel bij de aangevers heeft veroorzaakt, hoe die geweldshandelingen en dat letsel juridisch moeten worden geduid, of sprake was van voorbedachte raad en of de verdachte een beroep toekomt op noodweer(exces).
Een deel van de confrontatie tussen de aangevers en de verdachten is te zien op camerabeelden. Om te kunnen vaststellen wie wie is op die beelden, is van belang vast te stellen welke kleding de verdachten op dat moment aan hadden. Op de camerabeelden van de portiek, vlak voor de confrontatie, is te zien:
dat [verdachte] een zwart T-shirt en een groene broek droeg;
dat [medeverdachte 4] een lichte polo en een donkere broek droeg;
dat [medeverdachte 1] een zwarte jas met op de mouwen een witte streep en een korte zwarte broek droeg;
dat [medeverdachte 3] een groen T-shirt met voorop een logo en een korte donkere broek droeg;
dat [medeverdachte 2] een zwarte polo met een witte streep langs de rand van de kraag en van de mouwen en een lange zwarte broek droeg.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat [verdachte] alle primaire feiten van de beschuldiging heeft gepleegd.
[verdachte] heeft, samen met de medeverdachten, opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van aangevers [slachtoffer 3] (feit 1) , [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 4] (feit 3) en [slachtoffer 5] (feit 4). Door ervoor te kiezen om samen met messen en een stok een gevecht aan te gaan, en met deze wapens in de hand naar buiten te rennen, en die wapens ook te gebruiken door ermee te zwaaien én te steken op en/of in de richting van lichaamsdelen, weet je dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of kan worden toegebracht. Gelet op de inwisselbaarheid van rollen, is sprake van medeplegen en kan het letsel van aangevers aan [verdachte] worden toegerekend. Dit geweld heeft niet plaatsgevonden in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar het wachten door de verdachten in de portiek, met wapens, heeft enkele minuten geduurd. Elk moment hadden zij ervoor kunnen kiezen om het af te blazen, weg te gaan, de politie te bellen, etc. Maar zij hebben ervoor gekozen om dit gevecht met wapens aan te gaan, wat maakt dat deze feiten met voorbedachten raad zijn gepleegd.
Op basis van de camerabeelden en getuigenverklaringen is te bewijzen dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken in zijn rug, wat een klaplong tot gevolg heeft gehad. Dit letsel had dodelijk kunnen zijn. Een andere verdachte heeft [slachtoffer 1] met een stok op zijn hoofd geslagen, met een schedelbreuk met bloeding tot gevolg. Ook hier zijn de rollen nagenoeg inwisselbaar, zodat bij feit 5 sprake is van het medeplegen van poging tot doodslag.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna verder besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] verzoekt de rechtbank primair om [verdachte] in zijn geheel vrij te spreken van de feiten 1 tot en met 4, omdat niet bewezen kan worden dat [verdachte] zelf of in nauwe en bewuste samenwerking met anderen de geweldshandelingen heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Ten aanzien van feit 5 voert de advocaat aan dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] [slachtoffer 1] met de messteek wilde doden. [verdachte] moet daarom vrijgesproken worden van het primair tenlastegelegde onder feit 5.
Ten aanzien van feit 6 vraagt de advocaat om [verdachte] vrij te spreken van het (zwaar) lichamelijk letsel dat de openlijke geweldpleging als gevolg zou hebben gehad voor [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Voor het overige refereert de advocaat zich, wat feit 6 betreft, aan het oordeel van de rechtbank.
De standpunten en verweren van de advocaat van [verdachte] worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna besproken onder paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 1 ( [slachtoffer 3] ), feit 2 ( [slachtoffer 2] ), feit 3 ( [slachtoffer 4] ) en feit 4 ( [slachtoffer 5] )
Uit de verschillende letselverklaringen die in het dossier zitten blijkt dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] diverse letsels en steekwonden hebben opgelopen als gevolg van de confrontatie op [straat ] . Daar bestaat geen discussie over. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of er wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] – al dan niet in vereniging – het in de beschuldiging genoemde letsel bij deze aangevers heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 4, wettig en overtuigend moet worden bewezen dat [verdachte] zelf het in de beschuldiging genoemde geweld (te weten het steken met een mes) heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] (feit 1), [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 4] (feit 3) en/of [slachtoffer 5] (feit 4), of dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en een of meer medeverdachten.
Met de advocaat is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] degene is geweest die het in de feiten 1, 2, 3 en 4 genoemde geweld heeft gepleegd. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] medepleger is geweest, nu van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de geweldplegingen onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal [verdachte] daarom van deze feiten vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Onvoldoende bewijs [verdachte] als pleger van de feiten 1, 2, 3 en 4
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] de aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] of [slachtoffer 5] heeft gestoken met een mes.
Op de beschikbare beelden van de vechtpartij (in het dossier onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige]
)is te zien dat [verdachte] links in beeld met [slachtoffer 1] in gevecht is. Op datzelfde moment is op de beelden te zien dat medeverdachte [medeverdachte 1] met aangever [slachtoffer 5] in gevecht is, staat medeverdachte [medeverdachte 4] rechts in beeld tegenover aangever [slachtoffer 2] met een mes, waarbij aangever [slachtoffer 3] eveneens aan de rechterkant van het beeld staat in de buurt van medeverdachte [medeverdachte 4] . [verdachte] is op de beelden niet in de buurt van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te zien. Op de beelden is weliswaar niet de gehele vechtpartij te zien, maar ook [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zelf wijzen zelf in hun verklaringen niet naar [verdachte] als degene die hen heeft gestoken. Ook overigens bevat het dossier geen aanknopingspunten dat [verdachte] als pleger betrokken was bij de feiten 1, 2, 3 en 4.
Onvoldoende bewijs [verdachte] als medepleger van de feiten 1, 2, 3 en 4
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet komen vast te staan dat [verdachte] een (andere) materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het steken van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en een of meer anderen bij de feiten 1, 2, 3 en 4.
De rechtbank betrekt hierbij dat zij, anders dan de officier van justitie, niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat sprake was van een (vooropgezet) plan dat gezamenlijk uitgevoerd werd. Vast staat, naar het oordeel van de rechtbank, dat [slachtoffer 1] naar [verdachte] toekwam, omdat hij boos was en verhaal wilde halen. Verschillende verdachten hebben verklaard dat ze zich bewapend hadden om zich, indien dat nodig zou zijn, te verdedigen. [verdachte] heeft verklaard dat hij niet wist dat een of meer anderen (ook) een mes bij zich hadden. Hoewel het opvallend is dat vier van de vijf verdachten bewapend waren (met een mes of met een stok), kan niet met zekerheid vastgesteld worden dat de verdachten van elkaar wisten dat ze een mes of ander wapen bij zich hadden. Ook van [verdachte] kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat hij wist dat een of meer medeverdachten een mes bij zich hadden. Op basis van de camerabeelden uit de portiek staat vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] een mes bij zich had. Hij droeg dat mes, op het moment dat de verdachten samen in de portiek waren, niet zichtbaar. Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 4] in de portiek het mes uit zijn broeksband haalde, stond [verdachte] al buiten de portiek. En op het moment dat [medeverdachte 4] met het mes de portiek uitliep, leek [verdachte] een andere kant op te kijken. De rechtbank kan daarom niet met zekerheid vaststellen dat [verdachte] wist dat in elk geval een van de medeverdachten met een mes was bewapend.
Hoewel in het tijdsverloop tussen het (met elkaar) wachten in/rondom de portiek en het naar buiten rennen, in het zichzelf bewapenen met een stok en/of met een mes, en in het afstormen op de groep van [slachtoffer 1] aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan om met wapens samen de strijd aan te gaan met de groep van [slachtoffer 1] , kan niet uitgesloten worden dat [verdachte] en medeverdachten zich met een stok en messen hebben bewapend om zichzelf tegen de groep van [slachtoffer 1] te kunnen verdedigen en/of dat ze hebben gehandeld uit paniek. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de verklaringen van [verdachte] en de medeverdachten geen inzicht hebben gegeven in wat voor en tijdens de confrontatie in verdachten is omgegaan. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (al dan niet tezamen met zijn medeverdachten) tevoren, na kalm beraad en rustig overleg, het plan had opgevat om aangevers van het leven te beroven of ernstig te verwonden.
De rechtbank kan ook anderszins niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en een of meer medeverdachten bij het steken van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] of [slachtoffer 5] . Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat [verdachte] een of meer medeverdachten heeft opgeroepen om de voornoemde aangevers te verwonden of dat hij op een andere manier heeft bijgedragen aan het steken van de aangevers. Uit de zojuist genoemde beelden van de vechtpartij leidt de rechtbank af dat er tegelijkertijd min of meer drie losse confrontaties plaatsvonden tussen de groep verdachten en de groep aangevers, waarbij [verdachte] in gevecht was met [slachtoffer 1] en de medeverdachten met andere aangevers. Niet kan vastgesteld worden dat [verdachte] op dat moment wist of zag wat voor geweldshandelingen de medeverdachten verrichtten bij de andere aangevers.
Conclusie
Omdat niet is komen vast te staan dat [verdachte] zelf het in de feiten 1, 2, 3 en 4 genoemde geweld heeft gepleegd of op een of andere manier een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de (poging tot) zware mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 1), [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 4] (feit 3) en [slachtoffer 5] (feit 4) heeft geleverd, zal de rechtbank [verdachte] van deze feiten vrijspreken.
4.3.2.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 5 primair (poging doodslag [slachtoffer 1] )
De verklaring van [verdachte] op de zitting van 10 juli 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb op 20 juli 2024 in de portiek van mijn woning in Amersfoort samen met anderen gewacht op de komst van [slachtoffer 1] . Ik ben degene op de camerabeelden van de portiek met een zwart T-shirt aan. Ik had een mesje meegenomen in mijn broekzak. Ik heb het mesje gebruikt tijdens de vechtpartij met de groep van [slachtoffer 1] die buiten de portiek op straat plaatsvond.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende
Plaats delict: Amersfoort
Op 20 juli 2024 stuurde [verdachte](de rechtbank begrijpt: verdachte)
zijn locatie door. Ik weet niet met hoeveel personen [verdachte](de rechtbank begrijpt: [verdachte] )
was. Ineens kwamen ze op ons afrennen en hadden zij messen en stokken. Ik werd van achteren met een stok op mijn hoofd geslagen. Toen ik op de grond lag, werd ik in mijn rug gestoken. [2]
Een proces-verbaal van de verklaring van getuige [getuige] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 werd ik in de avond gebeld door mijn [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ). [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) en [slachtoffer 1] hadden een afspraak gemaakt. Ik ben naar de locatie gegaan. Wij kwamen samen op de [straat ] .
Ik zag dat [verdachte] bij [slachtoffer 1] was. Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn hand vasthield. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] met het mes stak in zijn rug. [3]
Een forensisch medische letselrapportage over het letsel van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
Betrokkene: [slachtoffer 1] . [4]
Op 20-07-2024 werd betrokkene vanwege een vecht- en steekpartij gezien op de SEH van
het UMCU.
Welk letsel staat beschreven in de medische gegevens?
- Letsel 2: Steekletsel op de rechterachterzijde van de borstkas met als gevolg een klaplong Rechts [5]
Letsel 2 is binnen enkele weken probleemloos genezen. Uit controle bij de traumachirurg bleek er geen sprake van restschade. [6]
Eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden:
(Voor de leesbaarheid zal de rechtbank de op de camerabeelden zichtbare personen aanduiden met hun naam. Op de zitting is met de advocaat van [verdachte] en de officier van justitie vastgesteld wie de personen zijn op de beelden van het filmpje genaamd ‘vechtpartij – originele beelden getuige [getuige] ’. Dit heeft verder ook niet ter discussie gestaan. Een afbeelding met de duiding van de namen van de personen op de beelden, zoals is opgenomen in het requisitoir en wat overeenkomt met de vaststelling op zitting, is opgenomen in bijlage II van dit vonnis).
Ten aanzien van de beelden in het dossier onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige] ’:
De rechtbank ziet links in beeld [verdachte] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] ligt op de grond.
De rechtbank ziet dat [verdachte] slaat en stompt tegen het lichaam van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet dat [verdachte] een harde, stekende beweging maakt richting de rug van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 6 (openlijk geweld)
[verdachte] heeft het onder 6 tenlastegelegde feit bekend. De advocaat van [verdachte] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen (integrale) vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 10 juli 2025;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1]
- een forensisch medische letselrapportage over het letsel van [slachtoffer 1] [8] ;
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] [9] ;
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] [10] ;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] [11] ;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] [12] ;
- de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden ‘vechtpartij – originele beelden getuige [getuige] ’ ,waarop de rechtbank ziet dat [verdachte] aangever [slachtoffer 1] stompt en slaat en medeverdachten geweldshandelingen verrichten tegen meerdere aangevers.
4.3.3
Nadere bewijsoverwegingen
4.3.3.1 Ten aanzien van feit 5 primair (poging doodslag [slachtoffer 1] )
Steken met een mes in de rug van [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat hij ten val is gekomen en – terwijl hij op de grond lag – in zijn rug is gestoken. De letselverklaringen in het dossier ondersteunen deze verklaring van [slachtoffer 1] .
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] degene is geweest die met een mes in de rug van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Dat wordt door de verdediging ook niet ter discussie gesteld.
Kwalificatie van de geweldshandeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het door [verdachte] gebruikte geweld, te weten het steken met een mes in de rug, dient te worden gekwalificeerd. De advocaat van [verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] vrijgesproken moet worden van het primaire feit, de poging tot doodslag.
Om te kunnen spreken van een poging tot doodslag moet vast komen te staan dat [verdachte] opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het doden van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en in de behandeling op zitting dat [verdachte] ‘vol opzet’ had op de dood van [slachtoffer 1] , in die zin dat [verdachte] bij het steken echt de bedoeling had [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er bij [verdachte] sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als een verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg – de dood – in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
In dit geval heeft [verdachte] met een mes in de rug van [slachtoffer 1] gestoken. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het steken met een scherp voorwerp in bepaalde delen van het (boven)lichaam, zoals de rug, tot gevolg kan hebben dat zodanig letsel ontstaat dat iemand daardoor komt te overlijden. In de romp bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen en belangrijke (slag)aderen.
[slachtoffer 1] heeft als gevolg van dit steekletsel een geperforeerde long (klaplong) opgelopen. Hieruit leidt de rechtbank af dat het mes dus diep genoeg de rug in is gegaan dat de borstholte is bereikt en de long geperforeerd is geraakt. Op de beelden is naar het oordeel van de rechtbank zichtbaar dat [verdachte] een harde, stekende beweging maakt richting de rug van [slachtoffer 1] . Daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] [slachtoffer 1] met (enige) kracht in de rug heeft gestoken. Door van achteren (met kracht) een mes in de rug van [slachtoffer 1] te steken, terwijl [slachtoffer 1] op dat moment op de grond lag, heeft [verdachte] met zijn handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan feit 5 primair, te weten poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
4.3.3.2 Ten aanzien van feit 6 (openlijke geweldpleging)
Voor een bewezenverklaring van het openlijk en in vereniging plegen van geweld moet vast komen te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door de groep gepleegde geweld. Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, staat vast dat [verdachte] met zijn handelen een significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldpleging. [verdachte] maakte onderdeel uit van een groep die bewust de confrontatie heeft gezocht met de groep van de aangevers en die vervolgens de in feit 6 genoemde geweldshandelingen heeft gepleegd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging. Daarbij merkt de rechtbank op dat het feit dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat [verdachte] ook opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , onverlet laat dat hij wel opzet had op het tegen hen gepleegde geweld.
De in art. 141, tweede lid onder 1°, Sr opgenomen strafverzwarende omstandigheid is alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht, zodat de verdachte niet op grond van deze bepaling strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door zijn mededaders in het kader van het openlijke geweld veroorzaakte letsel. Met de officier van justitie en de advocaat is de rechtbank daarom van oordeel dat [verdachte] alleen het letsel van [slachtoffer 1] dat door de messteek in de rug is veroorzaakt, te weten een geperforeerde long en een steekwond, kan worden aangerekend. De rechtbank zal [verdachte] partieel vrijspreken voor het overige tenlastegelegde letsel. De steekwond en de geperforeerde long die [slachtoffer 1] als gevolg van de messteek van [verdachte] had opgelopen, zijn blijkens de forensisch medische letselrapportage binnen enkele weken probleemloos genezen, zonder enige vorm van restschade. Gelet daarop is het letsel van [slachtoffer 1] niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Feit 5, primair:op 20 juli 2024 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes in de rug , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;Feit 6:op 20 juli 2024 te Amersfoort openlijk, te weten op [straat ] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] , door meermalen, althans eenmaal- met een mes te steken en/of te snijden in het lichaam van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] ,- met een stok te slaan tegen het lichaam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] ,- te duwen en/of te trekken en/of te slaan en/of te stompen op/aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten:- een geperforeerde long en een steekwond in rug van [slachtoffer 1] .
Het overige wat in de beschuldiging staat kan niet bewezen worden. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt [verdachte] niet.

6.KWALIFICATIE

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat met betrekking tot feit 5 primair en feit 6 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat [verdachte] daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
De bewezen verklaarde feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 5, primair en feit 6:
de eendaadse samenloop van
poging tot doodslag;
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
7 STRAFBAARHEID VAN DE BEWEZENVERKLAARDE FEITEN EN DE STRAFBAARHEID VAN [verdachte]
Volgens de wet zijn gedragingen alleen strafbaar als er geen rechtvaardigheidsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht.
Daarnaast zijn verdachten volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond, is zijn gedrag niet verwijtbaar.
7.1
Het beroep door de verdediging op noodweer(exces)
De advocaat van [verdachte] verzoekt om [verdachte] te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat [verdachte] een beroep op noodweer(exces) toekomt. De groep van aangevers kwam op de groep van [verdachte] afrennen. [verdachte] werd vervolgens aangevallen door [slachtoffer 1] met een mes en daar heeft hij zichzelf tegen verdedigd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen. Er was geen sprake van een noodweerscenario, omdat sprake was van
culpa in causa(eigen schuld).
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van was en overweegt daartoe als volgt.
Uit de camerabeelden van de portiek blijkt dat [verdachte] en zijn medeverdachten op enig moment gezamenlijk op de groep van [slachtoffer 1] afrennen, terwijl zij bewapend waren. Uit de camerabeelden van de portiek volgt dat op dat moment geen sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding (een acute aanval) waartegen [verdachte] zich mocht of moest verdedigen. Op het moment dat [verdachte] en zijn medeverdachten vanuit de portiek op de groep van [slachtoffer 1] die zich op straat bevond afrennen, is de groep van [slachtoffer 1] niet meer aan het rennen en bevond de groep zich nog op vrij grote afstand van de portiek. De omstandigheid dat de groep van [slachtoffer 1] vlak daarvoor richting de groep van verdachte was gerend, maakt dat niet anders.
[verdachte] en zijn medeverdachten bevonden zich in of bij de portiek, een situatie waarin zij zich nog aan een confrontatie hadden kunnen onttrekken door bijvoorbeeld de portiekdeur te sluiten, naar de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] terug te gaan en de politie of een begeleider te bellen. Door er desondanks voor te kiezen om, bewapend, op de groep van [slachtoffer 1] af te rennen, hebben zij zelf het initiatief genomen tot de aanval en de confrontatie opgezocht. Daarmee hebben [verdachte] en zijn medeverdachten zichzelf in deze situatie gebracht (
culpa in causa).Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de daaropvolgende handelingen van verdachte dan ook niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen.
Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Noodweerexces
Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Conclusie
Niet is gebleken dat er een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond bestond.
Dit betekent dat de feiten strafbaar zijn en dat [verdachte] strafbaar is.

8.DE STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie van 240 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 159 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering, maar met uitzondering van het contactverbod;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie als [verdachte] deze taakstraf niet of niet goed uitvoert.
De officier van justitie eist dat de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht direct na de uitspraak van het vonnis ingaan (dadelijk uitvoerbaar).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] verzoekt om bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat [verdachte] in het kader van voorarrest lange tijd in de justitiële jeugdinrichting heeft gezeten en deze periode impact op hem heeft gehad. [verdachte] heeft zich sinds de schorsing van 9 oktober 2024 aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden. Ook dient rekening te worden gehouden met het aandeel van de groep aangevers in deze zaak en het advies in het Pro-Justitia rapport om de feiten in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder [verdachte] deze feiten heeft gepleegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van [verdachte] en zijn persoonlijke omstandigheden.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft zich op 20 juli 2024 in de avond schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Op deze bewuste dag vond er een (geplande) ontmoeting plaats tussen de groep van [verdachte] en de groep van aangever [slachtoffer 1] . De achterliggende reden zou een conflict tussen het zusje van [slachtoffer 1] en [verdachte] zijn. Hoewel onduidelijk is gebleven wat er daadwerkelijk is afgesproken tussen beide groepen, staat vast dat er op straat een gewelddadige confrontatie tussen beide groepen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft [verdachte] onder andere [slachtoffer 1] in zijn rug gestoken met een mes. Ook andere aangevers zijn door het toegepaste geweld vanuit de groep van verdachten (ernstig) gewond geraakt. De rechtbank vindt het onacceptabel dat een conflict tussen twee personen escaleert tot een grote vechtpartij, midden op straat in een woonwijk terwijl het nog licht was, waarbij meerdere messen en een (of meer) stok(ken) zijn gebruikt.
[verdachte] heeft verklaard dat de confrontatie in zijn ogen onvermijdelijk was, omdat [slachtoffer 1] naar hem op zoek was en de groep hem anders op een ander moment zou opzoeken. Hoewel het tot op zekere hoogte voorstelbaar is dat [verdachte] uit paniek heeft gehandeld (mede gelet op zijn beperkte probleemoplossingsvaardigheden, zoals blijkt uit het hierna te bespreken Pro Justitia-rapport), geldt dat het onacceptabel is om een dergelijk conflict met messen en een of meer stokken op te lossen. Door dit wel te doen heeft [verdachte] een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Naast de impact van dit feit op de aangevers leidt een dergelijke vechtpartij op de openbare weg, waarbij ook nog eens een grote stok en steekwapens zijn gebruikt, tot gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en binnen de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit alles [verdachte] aan.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank ook oog voor de aanloop naar de confrontatie en ziet zij ook de rol van aangevers in dit verhaal, maar dat doet niet af aan de ernst van het feit. Aangevers hebben verklaard dat zij enkel wilden komen praten. Gebleken is echter dat een van de aangevers een fietsketting bij zich had. Aangever [slachtoffer 2] is op de beelden te zien met een groot mes. Op de vluchtroute van aangevers zijn messen gevonden met daarop bloed van aangevers, maar geen DNA van de verdachten.
Hoewel de rechtbank hier bij de strafoplegging rekening mee houdt, blijft staan dat door de verdachten geweld is gebruikt tegen de aangevers, waarvan de aangevers de (lichamelijke) gevolgen van (hebben) ervaren. De rechtbank rekent dit de verdachten aan.
Persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van [verdachte] van 22 april 2025. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De rechtbank houdt ook rekening met de Pro Justitia rapportage van 18 september 2024, opgesteld door dr. J. Meijers, GZ-psycholoog en drs. T.W. van de Kant, klinisch psycholoog. Uit deze rapportage volgt dat bij [verdachte] sprake is van een posttraumatische stresstoornis (PTSS), een stoornis in spraakvloeiendheid, een acculturatieprobleem en dat daarnaast de persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd is. Deze stoornissenwaren ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde en het is volgens de deskundigen voorstelbaar dat de stoornissen van invloed zijn geweest op zijn handelen. [verdachte] kan in een als onveilig en vijandig ervaren situatie minder beschikken over zijn al beperkte emotieregulatie- en probleemoplossings-vaardigheden, waardoor hij te fel en onnadenkend handelt, met onvoldoende oog voor de gevolgen. Door het overmatig gespannen toestandsbeeld en de beperkingen die de stoornissen en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met zich brengen, heeft [verdachte] verminderd tot andere gedragskeuzes kunnen komen. De deskundigen adviseren daarom om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen.
Ter vermindering van het recidiverisico wordt geadviseerd om aan [verdachte] bij de strafoplegging bijzondere voorwaarden op te leggen. In dat kader wordt (voortzetten van) jeugdreclasseringstoezicht in een ITB-Harde Kern-maatregel geadviseerd. Daarnaast wordt ambulante psychologische behandeling vanuit een GGZ-behandelsetting met forensisch specialisme (zoals De Waag of Fivoor Ambulant) geadviseerd, gericht op traumaverwerking en het verbeteren van de spannings- en emotieregulatievaardigheden.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de deskundige ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over. De rechtbank acht [verdachte] ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad) van 3 juli 2025, opgesteld door raadsonderzoeker D. Maljaars . De Raad ziet zowel beschermende factoren als risicofactoren die de kans op herhaling van strafbaar gedrag beïnvloeden. Als beschermende factoren zien zij dat [verdachte] in een gezin woont waar regels gelden, dat hij luistert naar zijn ouders, naar school gaat en naar verwachting dit jaar een diploma zal behalen. Daarnaast werkt [verdachte] en vult hij zijn vrije tijd zinvol in. Als risicofactoren ziet de Raad dat [verdachte] weinig verantwoordelijkheid neemt of gevoelens van spijt toont en dat hij in probleemsituaties extreem kan reageren en zijn emoties niet onder controle kan houden. Uit het rapport volgt dat de Raad het advies van het NIFP onderschrijft dat begeleiding, toezicht en externe structuur langdurig nodig is, en ook behandeling om de recidive te beperken. De Raad heeft wel twijfels over het opleggen van een werkstraf, omdat dit mogelijk kan leiden tot overbelasting en stress bij [verdachte] . De Raad adviseert daarom om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden dat [verdachte] :
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
  • meewerkt aan de behandeling zoals geadviseerd door het NIFP bij een GZ-behandelaar zoals De Waag of Fivoor, of een soortgelijke behandelaar;
  • geen contact heeft met de slachtoffers, behoudens een mediation traject.
In het rapport van SAVE van 9 juli 2025, opgemaakt door jeugdreclasseerder R. Top, wordt geschreven dat [verdachte] goed heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden. De kans op herhaling wordt op midden tot laag wordt geschat. [verdachte] heeft politieregistraties en er worden risicofactoren gezien op het gebied van geestelijke gezondheid, maar daarnaast zijn er veel beschermende factoren op het gebied van school, gezin en relaties. Op het moment dat [verdachte] thuis ging wonen, veranderde de houding van [verdachte] in positieve zin.
SAVE adviseert daarom om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Een ITB-Harde Kern-maatregel wordt niet meer als passend gezien.
Strafoplegging
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. De oriëntatiepunten voor jeugdigen nemen voor
openlijke geweldpleging(zonder strafverzwarende omstandigheden) als uitgangspunt een taakstraf van 40 uur, dan wel 20 dagen jeugddetentie. Als strafverzwarende elementen ziet de rechtbank de aard en ernst van het geweld en letsel, het gebruik van een wapen (een mes) en de plaats van het delict. Het zwaartepunt van deze zaak ligt bij de poging tot doodslag van [slachtoffer 1] . Voor doodslag bestaan geen landelijke oriëntatiepunten.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, en met name de poging tot doodslag, is in principe een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend. Voor dit soort feiten worden in de regel hoge straffen opgelegd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat het niet wenselijk en passend is om [verdachte] nog terug te sturen naar de jeugdgevangenis. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die langer is dan de periode die [verdachte] al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de jonge leeftijd van [verdachte] , het feit dat hij al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten en een blanco strafblad heeft. Daarnaast weegt de rechtbank ook het eigen aandeel van de aangevers mee en houdt zij er rekening mee met dat [verdachte] in het kader van de vorderingen van de benadeelde partij ook al de gevolgen zal merken door de schadevergoeding die hij zal moeten betalen.
De rechtbank zal nog een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen, maar ook als stok achter de deur zodat [verdachte] niet nogmaals de fout in gaat.
Alles afwegend vindt de rechtbank passend en geboden een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 99 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door SAVE, met uitzondering van het geadviseerde contactverbod. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] , gelet op de gevolgen van het voorval en hetgeen hij hierover op zitting verklaard heeft, de confrontatie met aangevers in de toekomst zal mijden.
De rechtbank vindt het, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, daarnaast passend en geboden dat [verdachte] ook op dit moment nog voelt wat de (strafrechtelijke) gevolgen zijn van zijn gedrag. De rechtbank zal [verdachte] daarom ook nog een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. De rechtbank vindt, net als de officier van justitie, in dit geval een werkstraf voor de duur van 100 uur passend. Als [verdachte] de werkstraf niet of niet goed uitvoert, moet hij 50 dagen naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, omdat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie.
Dadelijke uitvoerbaarheid
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, te weten poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoonlijkheidsproblematiek van [verdachte] zoals beschreven in de rapportages, waarbij bijzondere voorwaarden (waaronder de voortzetting van het toezicht en de behandeling) noodzakelijk worden geacht om het recidiverisico te verlagen, beveelt de rechtbank dat de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dat betekent dat [verdachte] daar direct aan mee moet werken, ook als hij hoger beroep zou instellen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben zich gesteld als benadeelde partij.
[slachtoffer 1] vordert voor feit 6 een schadevergoeding van € 15.255,06, bestaande uit € 255,06 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade.
[slachtoffer 5] vordert voor feit 6 een schadevergoeding van € 15.737,18, bestaande uit € 3.237,18 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade.
[slachtoffer 3] vordert voor feit 6 voor een bedrag van € 10.148,44, bestaande uit € 148,44 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert voor feit 6 een bedrag van € 13.024,88, bestaande uit € 419,15 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade.
[slachtoffer 4] vordert voor feit 6 een bedrag van € 7.033,24, bestaande uit € 5.033,24 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade. De schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) is opgevoerd in verband met het veiligstellen bij eventueel hoger beroep, maar voor nu is niet-ontvankelijkverklaring aan de orde.
Alle benadeelde partijen verzoeken de schadevergoeding te verhogen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoeken zij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijke veroordeling van [verdachte] en zijn medeverdachten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de materiele schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat alle gevorderde materiele schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde schade voor de telefoon in de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] , omdat geen direct verband is tussen de schade en het tenlastegelegde. De schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) in de vordering van [slachtoffer 4] moet niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat deze post niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de bedragen van elke benadeelde partij gematigd moet worden, gelet op het eigen aandeel van de aangevers.
Ten aanzien van alle vorderingen vindt de officier van justitie dat de schadevergoeding vermeerderd moet worden met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke veroordeling van [verdachte] en zijn medeverdachten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Wat betreft de gevorderde materiële schade stelt de advocaat zich op het standpunt dat de schadeposten ‘kleding’ en ‘telefoon’ van [slachtoffer 3] en de schadepost ‘ toekomstige schade’ van [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaard moeten worden en dat de schadepost ‘telefoon’ van [slachtoffer 5] onvoldoende is onderbouwd en niet voor toewijzing vatbaar is.
De advocaat verzoekt om bij toewijzing van de schadevergoeding alle vorderingen te matigen, gelet op het eigen aandeel van de aangevers bij het ontstaan van de schade en de vordering van [slachtoffer 2] extra te matigen nu uit de letselrapportage blijkt dat de schade voor een groot deel is ontstaan doordat hij de adviezen van de specialisten niet heeft opgevolgd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst uitleggen dat sprake is van groepsaansprakelijkheid en daarmee hoofdelijkheid. Daarna zal zij uitleggen hoe zij de gevorderde materiele schade heeft beoordeeld en of sprake is van eigen schuld. Daarna zal de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen afzonderlijk beoordelen.
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
In de gevallen waarin het geweld door een verdachte in vereniging met één of meer anderen is gepleegd, overweegt de rechtbank dat in civielrechtelijk opzicht sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit brengt met zich dat iedere bij het groepsgeweld betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. Er is namelijk sprake geweest van bewuste gezamenlijke deelname aan gewelddadige gedragingen in groepsverband en tussen die gedragingen bestaat naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke samenhang. Groepsgeweld tegen een personen brengt de kans met zich dat aan die persoon of personen letsel of andere schade wordt toegebracht, en [verdachte] heeft dat risico voor lief genomen. Door gewelddadige deelname aan de groep zijn [verdachte] en zijn mededaders naar burgerlijk recht dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Of aan [verdachte] zelf het opgelopen (zwaar) lichamelijk letsel is tenlastegelegd of bewezenverklaard is daarbij niet van belang. Voor aansprakelijkheid krachtens artikel 6:166 BW is namelijk niet vereist dat een individu uit de groep zelf de schade heeft veroorzaakt om daarvoor in civielrechtelijke zin aangesproken te kunnen worden. De regeling beoogt buiten twijfel te stellen dat een deelnemer aan onrechtmatige gedragingen in groepsverband zich niet aan aansprakelijkheid voor de daaruit ontstane schade kan onttrekken met het causaliteitsverweer dat de schade ook zonder zijn deelneming aan de groep zou zijn ontstaan.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het bewezenverklaarde. Aangezien de benadeelde partijen lichamelijk letsel hebben opgelopen, hebben zij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij de hierna vastgestelde hoogte van de immateriële schadevergoeding, heeft de rechtbank steeds gekeken naar de aard en de ernst van het feit en het letsel, de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad en naar vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Eigen schuld
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat ook de benadeelde partijen een aandeel hebben gehad in (de aanloop naar) de confrontatie tussen beide groepen, zal de rechtbank op de toe te wijzen schade - met uitzondering van de toe te wijzen schade van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , waarover hierna meer - geen eigen schuld-correctie toepassen in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW. Indien de benadeelde partij al zelf enige geweldshandeling heeft verricht, was de reactie van de verdachten dermate disproportioneel en dominerend dat het handelen van de benadeelde partij daarbij in het niet valt. Immers staat vast dat na de confrontatie de groep van verdachten niet tot nauwelijks letsel hadden, en in de groep van de aangevers vijf personen fors steek- en snijletsel hadden.
De rechtbank zal op de toe te wijzen schade dan ook geen eigen schuld-correctie toepassen, met uitzondering op de toe te wijzen immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] tijdens de vechtpartij een mes in zijn handen heeft gehad, waarbij ook op camerabeelden te zien is dat hij met dat mes achter een van de verdachten aanrent en zwaaiende bewegingen maakt met het mes. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in de vechtpartij met de verdachten derhalve ook niet onbetuigd gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij daarom 50% van de schade zelf dient te dragen. De schade komt dan ook voor vergoeding tot 50% in aanmerking.
Wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen komt de rechtbank tot de volgende beoordeling, daarbij rekening houdende met voorgaande.
Vordering [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 140,-), reis- en parkeerkosten (€ 85,06) en schade aan kleding (€ 30,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade van
€ 255,06 volledig toewijzen.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 10.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 10.255,06. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-), reis- en parkeerkosten (€ 56,35), medische kosten (€ 368,53) en schade aan kleding (€ 30,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade volledig toewijzen.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 10.000,-
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen ziet zij reden om de eigen-schuld correctie toe te passen, gelet op het eigen aandeel van [slachtoffer 2] . De rechtbank zal 50% van de schade voor rekening van [slachtoffer 2] laten. Voor een extra matiging, zoals de advocaat van [verdachte] heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. Dat [slachtoffer 2] niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht door adviezen niet op te volgen, volgt onvoldoende uit de letselrapportage.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.262,44,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Vordering [slachtoffer 3]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-) en reis- en parkeerkosten (€ 3,44) dat deze het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De schadepost kleding (€ 70,-) zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van: € 30,-. Uit de vordering blijkt dat een deel van deze post ziet op reparatiekosten voor een telefoon. Deze schade is onvoldoende en de benadeelde partij zal daarom voor dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 5.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.103,44. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 5]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat de schadeposten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-), reis- en parkeerkosten (€ 99,89) en Eigen risico 2024 (€ 346,27) het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De schadepost kleding zal toegewezen worden tot een bedrag van € 30,- voor de kleding.
Wat betreft de post verlies aan verdienvermogen (€ 2.349,56) en de post reparatie telefoon (€ 100,-) kan op basis van de beschikbare gegevens het causale verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde niet of onvoldoende worden vastgesteld. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 6.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 6.546,16. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 4]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten kleding (€ 30,-) en reis- en parkeerkosten (€ 3,24) het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd.
Wat betreft de schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) zal deze, zoals de benadeelde partij zelf ook vond, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 1.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.033,24. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Per toegewezen vordering geldt nog het volgende.
Wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vorderingen toewijst, zal zij het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten: 20 juli 2024.
Hoofdelijkheid
Zoals eerder overwogen is [verdachte] voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal dan ook bepalen dat elke verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor alle toegewezen schadebedragen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte] opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling dient geen gijzeling te worden toegepast, gelet op de minderjarigheid van [verdachte] ten tijde van het bewezenverklaarde.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.
Proceskosten
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEGEPASTE WETSARTIKELEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat [verdachte] de feiten 1, 2, 3 en 4 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte] feit 5, primair, en feit 6 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 5 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 6 is vermeld;
Strafbaarheid [verdachte]
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentievan
180 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (te weten, 81 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 99 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee (2) jaarvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat [verdachte]
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat [verdachte] :
  • zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding houdt aan alle aanwijzingen, gegeven door de jeugdreclassering, te weten SamenVeilig Jeugdreclassering in Utrecht;
  • meewerkt aan ambulante psychologische behandeling zoals geadviseerd door het NIFP, zoals De Waag of Fivoor, of een soortgelijke behandelaar;
- waarbij de gecertificeerde instelling SAVE jeugdreclassering in Utrecht opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvan
100 uur;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 50 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 5 en 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 10.255,06;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 10.255,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 de dag van de volledige betaling. Bij niet betaling dient geen gijzeling te worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.262,44;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 5.262,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling. Bij niet betaling dient geen gijzeling te worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 5.103,44;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 5.103,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling. Bij niet betaling dient geen gijzeling te worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 1.033,24;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 1.033,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling. Bij niet betaling dient geen gijzeling te worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 6.546,16;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
  • verklaart [slachtoffer 5] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 6.546,16 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling. Bij niet betaling dient geen gijzeling te worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter en kinderrechter, mr. N.M.H. van Ek en mr. L.R.H. Koekoek, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2025.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan [verdachte] is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 3] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond heeft toegebracht door deze [slachtoffer 3] te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 3] .
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 3] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)2
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvend disfunctioneren van de vinger(s) en/of rechter hand heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter hand, althans het lichaam van deze [slachtoffer 2] ;
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rechter hand, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter hand, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)3
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rechter borst, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter borst, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)4
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de rechter onderarm, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 5] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de rechter onderarm, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)5
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of heeft geslagen met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long en/of schedelfractuur en/of een of meerdere steekwonden heeft toegebracht door deze [slachtoffer 1] te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of te slaan met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] .
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of te slaan met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
6
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort openlijk, te weten, op of aan [straat ] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere, althans (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] ,
door meermalen, althans eenmaal
- met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken en/of te snijden in het lichaam van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] ;
- met een stok, althans een hard voorwerp te slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] ;
- te duwen en/of te trekken en/of te slaan en/of te stompen op/aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3]
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten:
- een snijwond in de rechter bovenarm, althans het lichaam, van [slachtoffer 3] en/of
- een of meerdere (steek)wonden in de rechter hand van [slachtoffer 2] en/of - een of meerdere steekwond(en) op de rechter borst, althans het lichaam, van [slachtoffer 4] en/of
- een of meerdere (steek)wonden in de rug en/of rechter onderarm, althans het lichaam, van [slachtoffer 5] .
- een geperforeerde long en/of schedelfractuur en/of een of meerdere steekwonden in rug, althans het lichaam, van [slachtoffer 1] .
(art 141 lid 1 en lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II: vaststelling van de personen op de beelden (‘ vechtpartij – originele beelden getuige [getuige] ’), gedaan op de zitting
De afbeeldingen zijn i.v.m. mogelijke herleidbaarheid naar personen verwijderd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 november 2024, documentcode 20241104.1606.6254, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 433. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 252.
3.Pagina 284.
4.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 145 van Einddossier deel 4.
5.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 153 van Einddossier deel 4.
6.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 154 van Einddossier deel 4.
7.Pagina 251-253.
8.Een geschrift, zijnde een Forensisch medische letselrapportage d.d. 17 maart 2025, digitale pagina 144-155 van Einddossier deel 4.
9.Pagina 193-194.
10.Pagina 206-207.
11.Pagina 216-218.
12.Pagina 232-236.