ECLI:NL:RBMNE:2025:4147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
16/236995-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door verdachte in vereniging met anderen, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 1 augustus 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in Syrië, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een gewelddadige confrontatie op 20 juli 2024 in Amersfoort, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij een vechtpartij met meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op een besloten zitting op 10 juli 2025, waarna het onderzoek op 1 augustus 2025 werd gesloten. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verschillende slachtoffers door hen met een mes te steken en met een stok te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, maar heeft hem vrijgesproken van de zwaardere beschuldigingen van zware mishandeling en poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de geweldshandelingen had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan openlijke geweldpleging, waarbij hij in vereniging met anderen geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 81 dagen opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die door het geweld is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/236995-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2007] in [geboorteplaats] (Syrië),
ingeschreven op het adres: [adres] , [postcode] in [plaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ZITTING

De strafzaak van [verdachte] is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 10 juli 2025. Het onderzoek is met toestemming van partijen enkelvoudig gesloten op 1 augustus 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • [verdachte] ;
  • de advocaat van [verdachte] : mr. F. Visser;
  • de officier van justitie: mr. M. de Nooij;
  • de heer [A] namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE);
  • de heer [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie beschuldigt [verdachte] ervan dat hij, samengevat:
Feit 1
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar heeft mishandeld door hem met een mes in zijn rechterbovenarm te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 2
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar heeft mishandeld door hem meerdere keren met een mes in zijn rechterhand te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 3
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar te mishandelen door met een mes in zijn rechterborst te steken;
subsidiair: tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 4
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn rug en rechteronderarm te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 5
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 5] te doden door hem met een mes in zijn rug te steken en door te slaan met een stok op zijn hoofd;
subsidiair:tenlastegelegd als zware mishandeling met voorbedachte raad;
meer subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad;
Feit 6
op 20 juli 2024 in Amersfoort op [straat] zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] , terwijl het door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel als gevolg heeft gehad.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.INLEIDING

Op 20 juli 2024 heeft een confrontatie plaatsgevonden op [straat] in [plaats] tussen twee groepen Syrische jongens naar aanleiding van een conflict tussen [slachtoffer 5] (een van de aangevers, hierna: [slachtoffer 5] ) en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). De aanleiding van dit conflict zou zijn gelegen in een voorval tussen [medeverdachte 1] en het zusje van [slachtoffer 5] in een [locatie] eerder op de avond.
Na dit voorval hebben [slachtoffer 5] en [medeverdachte 1] contact met elkaar gehad waarbij is afgesproken elkaar te treffen. [medeverdachte 1] heeft zijn locatie daartoe gedeeld, waarna [slachtoffer 5] vervolgens samen met negen andere personen naar deze locatie is toegekomen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in de portiek van zijn woning met vier andere personen - te weten verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) - op de komst van [slachtoffer 5] gewacht.
Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij een mesje bij zich had. Op camerabeelden van de portiek waarin de verdachten op de komst van [slachtoffer 5] hebben gewacht (hierna: de camerabeelden van de portiek), is te zien dat [medeverdachte 3] een grote houten stok bij zich had, dat [medeverdachte 4] een groot mes bij zich droeg en dat [verdachte] iets in zijn mouw verstopt had zitten. Op de zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij een stok in zijn mouw had.
Vervolgens vindt er buiten de portiek op straat een confrontatie plaats tussen de twee groepen. Na afloop van de confrontatie treft de politie vijf gewonde personen aan uit de groep van [slachtoffer 5] , te weten [slachtoffer 5] zelf, [slachtoffer 4] (hierna [slachtoffer 4] ), [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ). [slachtoffer 5] had onder meer een steekwond op zijn rug, [slachtoffer 4] had onder meer een snijwond in zijn rug, [slachtoffer 1] had onder meer een diepe snijwond in zijn bovenarm, [slachtoffer 2] had snijwonden in zijn rechterhand en [slachtoffer 3] had een kleine snijwond op zijn borst.
Vervolgens is het strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [.] . Voor [verdachte] heeft dit onderzoek geleid tot de verdenking die hiervoor is weergegeven.
In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of [verdachte] de tenlastegelegde geweldshandelingen (alleen of in vereniging) heeft gepleegd, en zo ja, of hij daarmee het in de tenlastegelegde letsel bij de aangevers heeft veroorzaakt, hoe die geweldshandelingen en dat letsel juridisch moeten worden geduid, of sprake was van voorbedachte raad en of [verdachte] een beroep toekomt op noodweer(exces).
Een deel van de confrontatie tussen de aangevers en de verdachten is te zien op camerabeelden. Om te kunnen vaststellen wie wie is op die beelden, is van belang vast te stellen welke kleding de verdachten op dat moment aan hadden. Op de camerabeelden van de portiek, vlak voor de confrontatie, is te zien dat:
[verdachte] een zwarte jas met op de mouwen een witte streep en een korte zwarte broek droeg;
dat [medeverdachte 1] een zwart T-shirt en een groene broek droeg;
dat [medeverdachte 4] een lichte polo en een donkere broek droeg;
dat [medeverdachte 3] een groen T-shirt met voorop een logo en een korte donkere broek droeg;
dat [medeverdachte 2] een zwarte polo met een witte streep langs de rand van de kraag en van de mouwen en een lange zwarte broek droeg.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat [verdachte] de feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 6 heeft gepleegd.
[verdachte] heeft, samen met de medeverdachten, opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Door ervoor te kiezen om samen met messen en een stok een gevecht aan te gaan, en met deze wapens in de hand naar buiten te rennen, en dat ook te gebruiken door ermee te zwaaien én te steken op en/of in de richting van lichaamsdelen, weet je dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of kan worden toegebracht. Gelet op de inwisselbaarheid van rollen, is sprake van medeplegen en kan het letsel van aangevers aan [verdachte] worden toegerekend. Dit geweld heeft niet plaatsgevonden door een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar het wachten door de verdachten in de portiek, met wapens, heeft enkele minuten geduurd. Elk moment hadden zij ervoor kunnen kiezen om het af te blazen, weg te gaan, de politie te bellen, etc. Zij hebben er echter voor gekozen om dit gevecht met wapens aan te gaan, wat maakt dat deze feiten met voorbedachten raad zijn gepleegd.
De officier van justitie vordert dat [verdachte] wordt vrijgesproken van feit 5, omdat niet bewezen kan worden dat [verdachte] opzet had op de poging tot doodslag van [slachtoffer 5] .
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna verder besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] verzoekt de rechtbank primair om [verdachte] van de feiten 1 tot en met 5 vrij te spreken, omdat niet bewezen kan worden dat [verdachte] zelf of in nauwe en bewuste samenwerking met anderen het tenlastegelegde geweld richting de in de beschuldiging genoemde personen heeft gepleegd of het in de beschuldiging genoemde letsel heeft veroorzaakt.
Subsidiair verzoekt de advocaat om [verdachte] gedeeltelijk vrij te spreken van het onderdeel ‘voorbedachte raad’ en stelt hij zich op het standpunt dat het letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 6 vraagt de advocaat om [verdachte] vrij te spreken van het (zwaar) lichamelijk letsel dat de openlijke geweldpleging als gevolg zou hebben gehad voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Voor het overige refereert de advocaat zich, wat feit 6 betreft, aan het oordeel van de rechtbank.
De verweren en standpunten van de advocaat worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna verder besproken onder paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 1 ( [slachtoffer 1] ), feit 2 ( [slachtoffer 2] ), feit 3 ( [slachtoffer 3] ), feit 4 ( [slachtoffer 4] ) en feit 5 ( [slachtoffer 5] )
Uit de verschillende letselverklaringen die in het dossier zitten blijkt dat aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , en [slachtoffer 5] diverse letsels en steekwonden hebben opgelopen als gevolg van de confrontatie op [straat] . Daar bestaat geen discussie over. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] – al dan niet in vereniging – dit letsel heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 5, wettig en overtuigend moet worden bewezen dat [verdachte] zelf het in de beschuldiging genoemde geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (feit 1), [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 3] (feit 3), [slachtoffer 4] (feit 4) en/of [slachtoffer 5] (feit 5), of dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en een of meer medeverdachten.
Met de advocaat van [verdachte] is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] degene is geweest die het in de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 genoemde geweld heeft gepleegd. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] medepleger is geweest, nu van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de geweldplegingen onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal [verdachte] daarom van deze feiten vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Onvoldoende bewijs [verdachte] als pleger van de feiten 1, 2 en 5
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [slachtoffer 5] heeft gestoken met een mes.
Op de beschikbare beelden van de vechtpartij (in het dossier onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige 1]
)is aan de linkerkant te zien dat [verdachte] in gevecht is met aangever [slachtoffer 4] . Op datzelfde moment is medeverdachte [medeverdachte 1] met [slachtoffer 5] eveneens aan de linkerkant van het beeld in gevecht. Medeverdachte [medeverdachte 4] staat rechts in beeld tegenover aangever [slachtoffer 2] , beiden met een mes in de hand, waarbij aangever [slachtoffer 1] aan de rechterkant van het beeld in de buurt van medeverdachte [medeverdachte 4] staat.
[verdachte] is op de beelden niet in de buurt van de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] te zien. Op de beelden is weliswaar niet de gehele vechtpartij te zien, maar ook [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] wijzen zelf in hun verklaringen niet naar [verdachte] als degene die hen heeft gestoken. Ook overigens bevat het dossier geen aanknopingspunten dat [verdachte] als pleger betrokken was bij de feiten 1, 2 en 5.
Onvoldoende bewijs [verdachte] als medepleger van de feiten 1, 2 en 5
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet komen vast te staan dat [verdachte] een (andere) materiële en/of intellectuele bijdrage heeft geleverd aan het steken van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] . De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en een of meer anderen bij de feiten 1, 2 en 5.
De rechtbank betrekt hierbij dat zij, anders dan de officier van justitie, niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat hier sprake was van een (vooropgezet) plan dat gezamenlijk uitgevoerd werd. Vast staat, naar het oordeel van de rechtbank, dat [slachtoffer 5] naar [medeverdachte 1] toekwam, omdat hij boos was en verhaal wilde halen. Verschillende verdachten hebben verklaard dat ze zich bewapend hadden om zich, indien dat nodig zou zijn, te verdedigen. [verdachte] heeft op de zitting verklaard dat hij een stok in zijn mouw had zitten en dat hij niet wist dat anderen in zijn groep een mes bij zich hadden. Hoewel het opvallend is dat vier van de vijf verdachten bewapend waren (met een mes of met een stok), kan niet met zekerheid vastgesteld worden dat verdachten van elkaar wisten dat ze een mes bij zich hadden. Ook van [verdachte] kan niet met zekerheid worden vast gesteld dat hij vooraf wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] een mes bij zich hadden. De medeverdachten droegen de messen niet zichtbaar bij zich. Op het moment dat [medeverdachte 4] in de portiek het mes uit zijn broeksband haalde, stond [verdachte] al buiten de portiek. En op het moment dat [medeverdachte 4] met het mes in zijn hand de portiek uitliep, leek [verdachte] een andere kant op te kijken. De rechtbank kan daarom niet met zekerheid vaststellen dat [verdachte] wist dat de medeverdachten bewapend waren met een mes.
Hoewel in het tijdsverloop tussen het (met elkaar) wachten in/rondom de portiek en het naar buiten rennen, in het zichzelf bewapenen met een stok en/of met een mes, en in het afstormen op de groep van [slachtoffer 5] aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan om met wapens samen de strijd aan te gaan met de andere groep, kan niet uitgesloten worden dat [verdachte] en medeverdachten zich met een stok en messen hebben bewapend om zichzelf tegen de groep van [slachtoffer 5] te verdedigen en/of dat ze hebben gehandeld uit paniek. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de verklaringen van [verdachte] en medeverdachten geen inzicht hebben gegeven in wat voor en tijdens het feit in verdachten is omgegaan. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] (al dan niet tezamen met zijn medeverdachten) tevoren, na kalm beraad en rustig overleg, het plan had opgevat om aangevers ernstig te verwonden of zelfs, waar het gaat om [slachtoffer 5] , van het leven te beroven.
De rechtbank kan ook anderszins niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en een of meer medeverdachten bij het steken van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] of [slachtoffer 5] . Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat [verdachte] een of meer medeverdachten heeft opgeroepen om de voornoemde aangevers te verwonden of dat hij op een andere manier heeft bijgedragen aan het steken van de aangevers. Uit de zojuist genoemde beelden van de vechtpartij leidt de rechtbank af dat er tegelijkertijd min of meer drie losse confrontaties plaatsvonden tussen de groep verdachten en de groep aangevers, waarbij [verdachte] in gevecht was met [slachtoffer 4] en de medeverdachten met andere aangevers. Niet kan vastgesteld worden dat [verdachte] op dat moment wist of zag wat voor geweldshandelingen de medeverdachten verrichtten bij de andere aangevers.
Conclusie
Omdat niet is komen vast te staan dat [verdachte] zelf het in de feiten 1, 2 en 5 genoemde geweld heeft gepleegd of op een of andere manier een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de poging tot doodslag dan wel (poging tot) zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer 5] (feit 5) en de (poging tot) zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2) heeft geleverd, zal de rechtbank [verdachte] van deze feiten vrijspreken.
Onvoldoende bewijs [verdachte] als pleger van feit 3 en 4
Voor wat de feiten 3 en 4 betreft kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen of het [verdachte] is geweest die [slachtoffer 3] (feit 3) en [slachtoffer 4] (feit 4) met een mes heeft gestoken, of medeverdachte [medeverdachte 4] . De rechtbank licht dit als volgt toe.
[slachtoffer 4] verklaart in zijn aangifte dat hij ‘door de eerste jongen die op hem af kwam’ in zijn arm werd gestoken. [slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij rende naar de vechtpartij toen hij zag dat zijn vrienden aan het vechten waren. Hij zag dat [slachtoffer 4] aangevallen werd door een man die met een mes op hem aan het inslaan was en hij rende vervolgens rende naar [slachtoffer 4] om de man te slaan. Hij zou vervolgens door dezelfde jongen die [slachtoffer 4] aanviel, zijn gestoken in zijn borst.
Beide verklaringen wijzen, in combinatie met de camerabeelden, op betrokkenheid van [verdachte] . Op de beelden van de confrontatie, waarop het begin van de vechtpartij is te zien, is namelijk te zien dat [verdachte] in gevecht is met [slachtoffer 4] . Ook is op de beelden het moment te zien dat [slachtoffer 3] naar [slachtoffer 4] en [verdachte] toe rent en tussen hen in gaat staan, hetgeen aansluit bij de verklaring van [slachtoffer 3] .
Als [slachtoffer 3] vervolgens wordt geconfronteerd met de foto’s van de vijf verdachten, wijst hij echter medeverdachte [medeverdachte 4] aan als de persoon die hem en [slachtoffer 4] heeft gestoken. En als getuige [getuige 2] wordt gevraagd om het signalement van de persoon die [slachtoffer 3] heeft gestoken, beschrijft hij medeverdachte [medeverdachte 4] (de jongen in het witte T-shirt met zijn grote mes).
Waar de camerabeelden in combinatie met de verklaringen van de aangevers naar [verdachte] wijzen, wijzen de fotoconfrontatie en de verklaring van getuige [getuige 2] naar medeverdachte [medeverdachte 4] . Gelet op deze verschillen kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen wie verantwoordelijk was geweest voor het steken van [slachtoffer 3] (feit 3) en [slachtoffer 4] (feit 4) met een mes.
Onvoldoende bewijs verdachte als medepleger van feit 3 en 4
Op grond van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat [verdachte] in gevecht is geweest met [slachtoffer 4] . Zoals hiervoor al is overwogen, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen wie [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] met een mes heeft gestoken. Ook ten aanzien van de feiten 3 en 4 kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat bij het steken van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en een of meer medeverdachten. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat [verdachte] heeft opgeroepen om deze aangevers te steken, noch dat hij aan het steken op een andere manier heeft bijgedragen.
Zoals eerder overwogen leidt de rechtbank uit de beelden van de vechtpartij af dat er tegelijkertijd min of meer drie losse confrontaties plaatsvonden tussen een (mede)verdachte en een aangever, waarbij [verdachte] op dat moment in gevecht was met [slachtoffer 4] en de medeverdachten met andere aangevers. Niet kan vastgesteld worden dat [verdachte] of de medeverdachten op dat moment wisten van elkaar of zagen wat voor geweldshandelingen er werden verricht. Het enkele feit dat [verdachte] in gevecht is geweest met [slachtoffer 4] is dan ook onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het steken van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , ook als het letsel op een later moment door een medeverdachte zou zijn toegebracht.
Conclusie
De rechtbank zal bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs [verdachte] dan ook vrijspreken van het (mede)plegen van de poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad dan wel de mishandeling door te steken met een mes van [slachtoffer 4] (feit 3) en [slachtoffer 3] (feit 4).
4.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 6 (openlijk geweld) [1]
[verdachte] heeft het onder 6 ten laste gelegde feit bekend. De advocaat van [verdachte] heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 10 juli 2025 [2] ;
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] [3] ;
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] [4] ;
- een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] [5] ;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] [6] ;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] [7] ;
- de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden ‘vechtpartij – originele beelden getuige [getuige 1] ’ ,waarop de rechtbank ziet dat [verdachte] duwt, slaat, trekt en stompt tegen aangever [slachtoffer 4] en medeverdachten geweldshandelingen verrichten tegen meerdere aangevers (zie ook bijlage II).
4.3.3
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 6
Partiële vrijspraak van zwaar lichamelijk letsel
De in art. 141, tweede lid onder 1°, Sr opgenomen strafverzwarende omstandigheid is alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht.
Hoewel [verdachte] feitelijk bij het plegen van het geweld betrokken is geweest, kan niet met zekerheid worden vastgesteld welk aan de aangevers toegebrachte letsels door [verdachte] zijn veroorzaakt. Van deze strafverzwarende omstandigheid zal [verdachte] daarom worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
Feit 6:op 20 juli 2024 te [plaats] openlijk, te weten op [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] , door meermalen, althans eenmaal- met een mes te steken en/of te snijden in het lichaam van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] ,- met een stokte slaan tegen het lichaam van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] ,- te duwen en/of te trekken en/of te slaan en/of te stompen op/aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] .
Het overige wat in de beschuldiging staat kan niet bewezen worden. [verdachte] wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt [verdachte] niet.

6.KWALIFICATIE EN STRAFBAARHEID

6.1
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde feit levert het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
6.2
Strafbaarheid feit en strafbaarheid [verdachte]
Het feit en [verdachte] zijn strafbaar.

7.STRAF

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat [verdachte] wordt veroordeeld tot:
- een jeugddetentie van 210 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 129 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie als [verdachte] deze taakstraf niet of niet goed uitvoert.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van [verdachte] voert aan dat [verdachte] lange tijd in het kader van voorarrest in de justitiële jeugdinrichting heeft gezeten, welke periode impact op hem heeft gehad. [verdachte] heeft zich sinds de schorsing van 9 oktober 2024 aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden.
De advocaat van [verdachte] verzoekt om in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat [verdachte] op zeer jonge leeftijd alleen naar Nederland is gereisd als gevolg van de oorlog in Syrië. Het is aannemelijk dat het handelen van [verdachte] werd beïnvloed door zijn onveilige voorgeschiedenis.
Daarnaast dient in strafmatigende zin rekening te worden gehouden met het aandeel van de groep aangevers in deze zaak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder [verdachte] dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van [verdachte] en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd
[verdachte] heeft zich op 20 juli 2024 in de avond schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Op deze bewuste dag vond er een (geplande) ontmoeting plaats tussen de groep van medeverdachte [medeverdachte 1] , waar [verdachte] toe behoorde, en de groep van aangever [slachtoffer 5] . De aanleiding voor de ontmoeting zou zijn gelegen in een conflict tussen het zusje van aangever [slachtoffer 5] en medeverdachte [medeverdachte 1] . Hoewel onduidelijk is gebleven wat er daadwerkelijk is afgesproken tussen beide groepen, staat vast dat er op straat een gewelddadige confrontatie tussen beide groepen heeft plaatsgevonden, waaraan meerdere aangevers fors letsel hebben overgehouden. De rechtbank vindt het onacceptabel dat een conflict tussen twee personen is geëscaleerd tot een grote vechtpartij, midden op straat in een woonwijk terwijl het nog licht was, waarbij meerdere messen en een (of meer) stok(ken) zijn gebruikt.
Ook [verdachte] heeft geweld gebruikt. Hij heeft op zitting verklaard dat hij heeft gevochten met een jongen die hij niet eens kent. Door aan de geweldpleging mee te doen, heeft [verdachte] inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Naast de impact van dit feit op de aangevers leidt een dergelijke vechtpartij met wapens op de openbare weg tot gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en binnen de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit alles [verdachte] aan.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank ook oog voor de aanloop naar de confrontatie en ziet zij ook de rol van aangevers in dit verhaal. Aangevers hebben verklaard dat zij enkel wilden komen praten. Gebleken is echter dat een van de personen van de groep van [slachtoffer 5] een fietsketting bij zich had. Aangever [slachtoffer 2] is op de beelden te zien met een groot mes. Op de vluchtroute van aangevers zijn messen gevonden met daarop bloed van aangevers, maar geen DNA van de verdachten.
Hoewel de rechtbank hier bij de strafoplegging rekening mee houdt, blijft staan dat door de verdachten geweld is gebruikt tegen de aangevers, waarvan de aangevers de (lichamelijke) gevolgen (hebben) ervaren. De rechtbank rekent dit de verdachten aan.
Persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van [verdachte] van 22 april 2025. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 juli 2025, opgesteld door raadsonderzoeker [B] . In dat advies staat dat [verdachte] als minderjarige vreemdeling naar Nederland is gekomen en al veel heeft meegemaakt, wat mogelijk van invloed is op zijn ontwikkeling. De Raad ziet als risicofactoren dat [verdachte] in probleemsituaties extreem kan reageren en het hem dan niet lukt om andere oplossingen te bedenken. Als beschermende factoren ziet de Raad dat [verdachte] in een gezin woont waar regels voor hem gelden en waar hij zich ook aan houdt. [verdachte] zal dit jaar zijn schooldiploma halen en wil verder studeren. [verdachte] werkt en vult zijn vrije tijd zinvol in en houdt zich aan afspraken met de jeugdreclassering. Gelet op deze beschermende factoren ziet de Raad geen noodzaak om een jeugdreclasseringsmaatregel te adviseren. De Raad adviseert om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de algemene voorwaarden.
In het rapport van SAVE van 7 juli 2025, opgemaakt door jeugdreclasseerder [C] , wordt geschreven dat [verdachte] goed heeft meegewerkt aan de schorsingsvoorwaarden, waaronder het jeugdreclasseringstoezicht. Alle gestelde doelen zijn behaald. [verdachte] komt over als een serieuze jongen die zich actief inzet om een stabiel leven op te bouwen in Nederland. Het beeld dat SAVE van hem heeft gekregen tijdens de schorsingsperiode, sluit niet aan bij het profiel van iemand die betrokken zou raken bij onderhavig delict. Tijdens deze periode zijn er geen signalen of risicofactoren waargenomen die duiden op een verhoogde kans op herhaling. SAVE sluit zich aan bij het advies van de Raad en adviseert om [verdachte] een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, zonder jeugdreclasseringstoezicht.
Strafoplegging
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. De oriëntatiepunten voor jeugdigen nemen voor
openlijke geweldpleging(zonder strafverzwarende omstandigheden) als uitgangspunt een taakstraf van 40 uur, dan wel 20 dagen jeugddetentie. Als strafverzwarende elementen in deze zaak ziet de rechtbank de aard en ernst van het geweld, de aard en de ernst van het letsel, de plaats van het delict en het feit dat [verdachte] een wapen (naar eigen zeggen een stok) in zijn mouw had verstopt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het niet wenselijk en passend is om [verdachte] nog terug te sturen naar de jeugdgevangenis. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die langer is dan de periode die [verdachte] al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de jonge leeftijd van [verdachte] , het feit dat hij al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten en een blanco strafblad heeft. Daarnaast weegt de rechtbank ook het eigen aandeel van de aangevers mee en houdt zij er rekening mee met dat [verdachte] in het kader van de vorderingen van de benadeelde partij eveneens consequenties zal ervaren door de schadevergoeding die hij zal moeten betalen.
Alles afwegend vindt de rechtbank passend en geboden om [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 81 dagen op te leggen, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dat [verdachte] niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, omdat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich gesteld als benadeelde partij.
[slachtoffer 5] vordert voor feit 6 een schadevergoeding van € 15.255,06, bestaande uit € 255,06 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade.
[slachtoffer 4] vordert voor feit 6 een schadevergoeding van € 15.737,18, bestaande uit € 3.237,18 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade.
[slachtoffer 1] vordert voor feit 6 voor een bedrag van € 10.148,44, bestaande uit € 148,44 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert voor feit 6 een bedrag van € 13.024,88, bestaande uit € 419,15 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade.
[slachtoffer 3] vordert voor feit 6 een bedrag van € 7.033,24, bestaande uit € 5.033,24 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade. De schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) is opgevoerd in verband met het veiligstellen bij eventueel hoger beroep, maar voor nu is niet-ontvankelijkverklaring aan de orde.
Alle benadeelde partijen verzoeken de schadevergoeding te verhogen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoeken zij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijke veroordeling van [verdachte] en zijn medeverdachten.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de materiele schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat alle gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde schade voor de telefoon in de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , omdat geen direct verband is tussen de schade en de beschuldiging. De schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) in de vordering van [slachtoffer 3] moet niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat deze post niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de bedragen van elke benadeelde partij gematigd moet worden, gelet op het eigen aandeel van de aangevers.
Ten aanzien van alle vorderingen vindt de officier van justitie dat de schadevergoeding vermeerderd moet worden met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke veroordeling van [verdachte] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
Wat betreft de gevorderde materiële schade stelt de advocaat zich op het standpunt dat de schadeposten ‘kleding’ en ‘telefoon’ van [slachtoffer 1] en de schadepost ‘ toekomstige schade’ van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard moeten worden en dat de schadepost ‘telefoon’ van [slachtoffer 4] onvoldoende is onderbouwd en niet voor toewijzing vatbaar is.
De advocaat verzoekt om bij toewijzing van de schadevergoeding alle vorderingen te matigen, gelet op het eigen aandeel van de aangevers bij het ontstaan van de schade en de vordering van [slachtoffer 2] extra te matigen nu uit de letselrapportage blijkt dat de schade voor een groot deel is ontstaan doordat hij de adviezen van de specialisten niet heeft opgevolgd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst uitleggen dat sprake is van groepsaansprakelijkheid en daarmee hoofdelijkheid. Daarna zal zij uitleggen hoe zij de gevorderde materiele schade heeft beoordeeld en of sprake is van eigen schuld. Daarna zal de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen afzonderlijk beoordelen.
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
In de gevallen waarin het geweld door een verdachte in vereniging met één of meer anderen is gepleegd, overweegt de rechtbank dat in civielrechtelijk opzicht sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit brengt met zich dat iedere bij het groepsgeweld betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. Er is namelijk sprake geweest van bewuste gezamenlijke deelname aan gewelddadige gedragingen in groepsverband en tussen die gedragingen bestaat naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke samenhang. Groepsgeweld tegen een personen brengt de kans met zich dat aan die persoon of personen letsel of andere schade wordt toegebracht, en [verdachte] heeft dat risico voor lief genomen. Door gewelddadige deelname aan de groep zijn [verdachte] en zijn mededaders naar burgerlijk recht dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Of aan [verdachte] zelf het opgelopen (zwaar) lichamelijk letsel is tenlastegelegd of bewezenverklaard is daarbij niet van belang. Voor aansprakelijkheid krachtens artikel 6:166 BW is namelijk niet vereist dat een individu uit de groep zelf de schade heeft veroorzaakt om daarvoor in civielrechtelijke zin aangesproken te kunnen worden. De regeling beoogt buiten twijfel te stellen dat een deelnemer aan onrechtmatige gedragingen in groepsverband zich niet aan aansprakelijkheid voor de daaruit ontstane schade kan onttrekken met het causaliteitsverweer dat de schade ook zonder zijn deelneming aan de groep zou zijn ontstaan.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het bewezenverklaarde. Aangezien de benadeelde partijen lichamelijk letsel hebben opgelopen, hebben zij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij de hierna vastgestelde hoogte van de immateriële schadevergoeding, heeft de rechtbank steeds gekeken naar de aard en de ernst van het feit en het letsel, de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad en naar vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Eigen schuld
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat ook de benadeelde partijen een aandeel hebben gehad in (de aanloop naar) de confrontatie tussen beide groepen, zal de rechtbank op de toe te wijzen schade - met uitzondering van de toe te wijzen schade van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , waarover hierna meer - geen eigen schuld-correctie toepassen in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW. Indien de benadeelde partij al zelf enige geweldshandeling heeft verricht, was de reactie van de verdachten dermate disproportioneel en dominerend dat het handelen van de benadeelde partij daarbij in het niet valt. Immers staat vast dat na de confrontatie de groep van verdachten niet tot nauwelijks letsel hadden, en in de groep van de aangevers vijf personen fors steek- en snijletsel hadden.
De rechtbank zal op de toe te wijzen schade dan ook geen eigen schuld-correctie toepassen, met uitzondering op de toe te wijzen immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] tijdens de vechtpartij een mes in zijn handen heeft gehad, waarbij ook op camerabeelden te zien is dat hij met dat mes achter een van de verdachten aanrent en zwaaiende bewegingen maakt met het mes. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in de vechtpartij met de verdachten derhalve ook niet onbetuigd gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij daarom 50% van de schade zelf dient te dragen. De schade komt dan ook voor vergoeding tot 50% in aanmerking.
Wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen komt de rechtbank tot de volgende beoordeling, daarbij rekening houdende met voorgaande.
Vordering [slachtoffer 5]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 140,-), reis- en parkeerkosten (€ 85,06) en schade aan kleding (€ 30,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade van
€ 255,06 volledig toewijzen.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 10.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 10.255,06. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-), reis- en parkeerkosten (€ 56,35), medische kosten (€ 368,53) en schade aan kleding (€ 30,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade volledig toewijzen.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 10.000,-.
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen ziet zij reden om de eigen-schuld correctie toe te passen, gelet op het eigen aandeel van [slachtoffer 2] . De rechtbank zal 50% van de schade voor rekening van [slachtoffer 2] laten. Voor een extra matiging, zoals de advocaat van [verdachte] heeft bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. Dat [slachtoffer 2] niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht door adviezen niet op te volgen, volgt onvoldoende uit de letselrapportage.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.262,44,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Vordering [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-) en reis- en parkeerkosten (€ 3,44), dat deze het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De schadepost kleding (€ 70,-) zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van: € 30,-. De reparatiekosten voor een telefoon zijn onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij zal daarom voor dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 5.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.103,44. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 4]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat de schadeposten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-), reis- en parkeerkosten (€ 99,89) en Eigen risico 2024 (€ 346,27) het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De schadepost kleding zal toegewezen worden tot een bedrag van € 30,- voor de kleding.
Wat betreft de post verlies aan verdienvermogen (€ 2.349,56) en de post reparatie telefoon (€ 100,-) kan op basis van de beschikbare gegevens het causale verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde niet of onvoldoende worden vastgesteld. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 6.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 6.546,16. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 3]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten kleding (€ 30,-) en reis- en parkeerkosten (€ 3,24) het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd.
Wat betreft de schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) zal deze, zoals de benadeelde partij zelf ook vond, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 1.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.033,24. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Per toegewezen vordering geldt nog het volgende.
Wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vorderingen toewijst, zal zij het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten: 20 juli 2024.
Hoofdelijkheid
Zoals eerder overwogen is [verdachte] voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal dan ook bepalen dat elke verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor alle toegewezen schadebedragen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte] opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling dient geen gijzeling te worden toegepast, gelet op de minderjarigheid van [verdachte] ten tijde van het bewezenverklaarde.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.
Proceskosten
[verdachte] zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat [verdachte] feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 van de beschuldiging heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat [verdachte] feit 6 van de beschuldiging heeft gepleegd, zoals hiervoor in paragraaf 5 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek paragraaf 6 is vermeld;
Strafbaarheid [verdachte]
- verklaart [verdachte] strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot een
jeugddetentievan
81 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (te weten 81 dagen), bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, zodat [verdachte] niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 10.255,06, bestaande uit € 255,06 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
  • verklaart [slachtoffer 5] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van €5.262,44, bestaande uit € 262,44 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 5.262,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling. Bij niet betaling dient geen gijzeling te worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.103,44, bestaande uit € 103,44 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 1.033,24;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 1.033,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling. Bij niet betaling dient geen gijzeling te worden toegepast;
  • bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 6.546,16;
  • veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
  • verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat
bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.R.H. Koekoek, voorzitter en kinderrechter, mr. N.M.H. van Ek en mr. I.G.C. Bij de Vaate, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2025.
Aan [verdachte] is na nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond heeft toegebracht door deze [slachtoffer 1] te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] .
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvend disfunctioneren van de vinger(s) en/of rechter hand heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter hand, althans het lichaam van deze [slachtoffer 2] ;
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rechter hand, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter hand, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rechter borst, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter borst, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de rechter onderarm, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de rechter onderarm, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 5] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer 5] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 5] en/of heeft geslagen met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 5] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long en/of schedelfractuur en/of een of meerdere steekwonden heeft toegebracht door deze [slachtoffer 5] te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 5] en/of te slaan met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 5] .
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 5] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 5] en/of te slaan met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
6
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort openlijk, te weten, op of aan [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere, althans (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] ,
door meermalen, althans eenmaal
- met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken en/of te snijden in het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] ;
- met een stok, althans een hard voorwerp te slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] ;
- te duwen en/of te trekken en/of te slaan en/of te stompen op/aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1]
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel tengevolge heeft gehad, te weten:
- een snijwond in de rechter bovenarm, althans het lichaam, van [slachtoffer 1] en/of
- een of meerdere (steek)wonden in de rechter hand van [slachtoffer 2] en/of
- een of meerdere steekwond(en) op de rechter borst, althans het lichaam, van [slachtoffer 3] en/of
- een of meerdere (steek)wonden in de rug en/of rechter onderarm, althans het lichaam, van [slachtoffer 4] .
- een geperforeerde long en/of schedelfractuur en/of een of meerdere steekwonden in rug, althans het lichaam, van [slachtoffer 5] .
(art 141 lid 1 en lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II: vaststelling van de personen op de beelden (‘ vechtpartij – originele beelden getuige [getuige 1] ’), gedaan op de zitting
(* ivm pseudonimiseren zijn deze afbeedingen verwijderd)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 november 2024, documentcode 20241104.1606.6254 (Einddossier deel 1, Einddossier deel 2, Einddossier deel 3, Einddossier deel 4), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 433. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring, neergelegd in het nog op te maken proces-verbaal van de zitting van 10 juli 2025;
3.Pagina 251-253.
4.Pagina 193-194.
5.Pagina 206-207.
6.Pagina 216-218.
7.Pagina 232-236.