ECLI:NL:RBMNE:2025:4145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
16/241934-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met meerdere slachtoffers in Amersfoort

Op 20 juli 2024 vond er een gewelddadige confrontatie plaats in Amersfoort tussen twee groepen Syrische jongens, naar aanleiding van een conflict. De verdachte, geboren in Syrië, was betrokken bij deze confrontatie, waarbij meerdere slachtoffers gewond raakten door steek- en snijwonden. De rechtbank behandelde de zaak op 11 juli 2025, waarbij de verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot doodslag. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade geweld had gepleegd, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandelingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling en poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook slachtoffer waren van het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/241934-24 (P)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] in [geboorteplaats] (Syrië),
ingeschreven op het adres: [adres] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ZITTING

De strafzaak van verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 11 juli 2025. Het onderzoek is met toestemming van partijen enkelvoudig gesloten op 1 augustus 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
  • de verdachte;
  • de advocaat van de verdachte: mr. J.T.H.M. Mühren;
  • de officier van justitie: mr. M. de Nooij;
  • de benadeelde partijen: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
  • de advocaat van de benadeelde partijen: mr. F.M. van der Leij.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
Feit 1
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar heeft mishandeld door hem met een mes in zijn rechterbovenarm te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling
;
Feit 2
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar heeft mishandeld door hem meerdere keren met een mes in zijn rechterhand te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 3
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 5] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar te mishandelen door met een mes in zijn rechterborst te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 4
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn rug en rechteronderarm te steken;
subsidiair:tenlastegelegd als mishandeling;
Feit 5
primair:op 20 juli 2024 in Amersfoort samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes in zijn rug te steken en door te slaan met een stok op zijn hoofd;
subsidiair:tenlastegelegd als zware mishandeling met voorbedachte raad;
meer subsidiair:tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad;
Feit 6
op 20 juli 2024 in Amersfoort op [straat] zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 5] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , terwijl het door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel als gevolg heeft gehad.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis

3.INLEIDING

Op 20 juli 2024 heeft een confrontatie plaatsgevonden op [straat] in Amersfoort tussen twee groepen Syrische jongens naar aanleiding van een conflict tussen [slachtoffer 1] (een van de aangevers, hierna: [slachtoffer 1] ) en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). De aanleiding van dit conflict zou zijn gelegen in een voorval tussen [medeverdachte 1] en het zusje van [slachtoffer 1] in een [naam] eerder op de avond.
Na dit voorval hebben [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] contact met elkaar gehad, waarbij is afgesproken elkaar te treffen. [medeverdachte 1] heeft zijn locatie daartoe gedeeld, waarna [slachtoffer 1] samen met negen andere personen naar deze locatie is toegekomen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in de portiek van zijn woning met vier andere personen - te weten, verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) - op de komst van [slachtoffer 1] gewacht.
Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij een mesje bij zich had. Op camerabeelden van de portiek waarin de verdachten op de komst van [slachtoffer 1] hebben gewacht (hierna: de camerabeelden van de portiek), is te zien dat verdachte een grote houten stok bij zich had, dat [medeverdachte 3] een groot mes bij zich droeg en dat [medeverdachte 4] iets in zijn mouw verstopt had zitten.
Vervolgens vindt er buiten de portiek op straat een confrontatie plaats tussen de twee groepen. Van deze confrontatie zijn videobeelden, waarop een deel van het incident te zien is.
Na afloop van de confrontatie treft de politie vijf gewonde personen aan uit de groep van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 1] zelf, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) en [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ). [slachtoffer 1] had onder meer een steekwond op zijn rug, [slachtoffer 2] had onder meer een snijwond in zijn rug, [slachtoffer 3] had onder meer een diepe snijwond in zijn bovenarm, [slachtoffer 4] had snijwonden in zijn rechterhand en [slachtoffer 5] had een kleine snijwond op zijn borst.
Vervolgens is het strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam 3T14Havik. Voor verdachte heeft dit onderzoek geleid tot de verdenking die hiervoor is weergegeven
In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of [verdachte] de tenlastegelegde geweldshandelingen (alleen of in vereniging) heeft gepleegd, en zo ja, of hij daarmee het in de tenlastegelegde letsel bij de aangevers heeft veroorzaakt, hoe die geweldshandelingen en dat letsel juridisch moeten worden geduid, of sprake was van voorbedachte raad en of de verdachte een beroep toekomt op noodweer(exces).
Een deel van de confrontatie tussen de aangevers en de verdachten is te zien op camerabeelden. Om te kunnen vaststellen wie wie is op die beelden, is van belang vast te stellen welke kleding de verdachten op dat moment aan hadden. Op de camerabeelden van de portiek, vlak voor de confrontatie, is te zien:
dat verdachte een groen T-shirt met voorop een logo en een korte donkere broek droeg;
dat [medeverdachte 1] een zwart T-shirt en een groene broek droeg;
dat [medeverdachte 3] een lichte polo en een donkere broek droeg;
dat [medeverdachte 4] een zwarte jas met op de mouwen een witte streep en een korte zwarte broek droeg;
dat [medeverdachte 2] een zwarte polo met een witte streep langs de rand van de kraag en van de mouwen en een lange zwarte broek droeg.

4.BEOORDELING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat verdachte alle (primaire) feiten heeft gepleegd.
Verdachte heeft, samen met de medeverdachten, opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] . Door ervoor te kiezen om samen met messen en een stok een gevecht aan te gaan, en met deze wapens in de hand naar buiten te rennen, en die wapens vervolgens ook te gebruiken door ermee te zwaaien én te steken op en/of in de richting van lichaamsdelen, weet je dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of kan worden toegebracht. Gelet op de inwisselbaarheid van rollen, is sprake van medeplegen en kan het letsel van aangevers aan verdachte worden toegerekend. Dit geweld heeft niet plaatsgevonden in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar het wachten door de verdachten in de portiek, met wapens, heeft enkele minuten geduurd. Elk moment hadden zij ervoor kunnen kiezen om het af te blazen, weg te gaan, de politie te bellen, etc. Maar zij hebben ervoor gekozen om dit gevecht met wapens aan te gaan, wat maakt dat deze feiten met voorbedachten raad zijn gepleegd.
Op basis van de camerabeelden en getuigenverklaringen is te bewijzen dat [medeverdachte 1] degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken in zijn rug, wat een klaplong tot gevolg heeft gehad. Dit letsel had dodelijk kunnen zijn. Verdachte heeft met een stok op het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen, met een schedelbreuk met bloeding tot gevolg. Ook hier zijn de rollen nagenoeg inwisselbaar, zodat bij feit 5 sprake is van het medeplegen van poging tot doodslag.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna verder besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte verzoekt de rechtbank om verdachte geheel vrij te spreken van alle feiten die op de beschuldiging staan.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5 voert de advocaat aan dat niet bewezen kan worden dat verdachte zelf of in nauwe bewuste samenwerking met anderen het tenlastegelegde geweld richting de in de beschuldiging genoemde personen heeft gepleegd, laat staan dat hij het tenlastegelegde letsel heeft veroorzaakt.
Subsidiair verzoekt de advocaat om verdachte gedeeltelijk vrij te spreken van het onderdeel ‘voorbedachte raad’ en stelt hij zich op het standpunt dat het letsel van [slachtoffer 3] niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De advocaat vraagt om verdachte vrij te spreken van het primair onder feit 5 tenlastegelegde (de poging tot doodslag), omdat er geen aanmerkelijke kans bestond op de dood van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 6 stelt de advocaat zich primair op het standpunt dat verdachte vrijgesproken moet worden, omdat voor alle tenlastegelegde uitvoeringshandelingen onvoldoende blijkt dat verdachte een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Subsidiair verzoekt de advocaat om verdachte vrij te spreken van het strafverzwarende onderdeel toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit letsel heeft toegebracht.
De verweren en standpunten van de advocaat worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna verder besproken onder paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 1 ( [slachtoffer 3] ), feit 2 ( [slachtoffer 4] ), feit 3 ( [slachtoffer 5] ) en feit 4 ( [slachtoffer 2] )
Uit de verschillende letselverklaringen die in het dossier zitten blijkt dat aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] diverse letsels en steekwonden hebben opgelopen als gevolg van de confrontatie op [straat] . Daar bestaat geen discussie over. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte – al dan niet in vereniging – dit letsel bij deze aangevers heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 4, wettig en overtuigend moet worden bewezen dat verdachte zelf het tenlastegelegde geweld (te weten het steken met een mes) heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] (feit 1), [slachtoffer 4] (feit 2), [slachtoffer 5] (feit 3) en/of [slachtoffer 2] (feit 4), of dat bij het begaan van het feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer medeverdachten.
Met de advocaat van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] heeft gestoken met een mes. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte medepleger is geweest, nu van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de geweldplegingen onvoldoende is gebleken. De rechtbank zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Onvoldoende bewijs verdachte als pleger van de feiten 1, 2, 3 en 4
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte aangevers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] of [slachtoffer 2] heeft gestoken met een mes.
Op de beschikbare beelden van de vechtpartij (in het dossier onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige 1] ) is links in beeld te zien dat medeverdachte [medeverdachte 4] met aangever [slachtoffer 2] in gevecht is en aangever [slachtoffer 5] gaat daar op enig moment naartoe. Op datzelfde moment staat medeverdachte [medeverdachte 3] rechts in beeld tegenover aangever [slachtoffer 4] met een mes in zijn hand. Aangever [slachtoffer 3] staat ook aan de rechterkant in de buurt van medeverdachte [medeverdachte 3] .
Verdachte is op de beelden te zien met een grote stok in zijn hand. Verdachte lijkt zich heen en weer te bewegen tussen de verschillende vechtpartijen, maar op de beelden is niet te zien dat verdachte in de directe buurt van deze aangevers komt. Ook is niet te zien dat verdachte een mes in zijn hand heeft. Op de beelden is weliswaar niet de gehele vechtpartij te zien, maar ook de aangevers wijzen in hun verklaringen niet naar verdachte als degene die hen heeft gestoken. Aangever [slachtoffer 4] heeft wel verklaard in zijn aangifte dat een jongen in een donkergroen T-shirt - wat past bij het signalement van verdachte - [slachtoffer 2] gestoken zou hebben, maar [slachtoffer 4] komt bij de rechter-commissaris op deze verklaring terug. Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten dat verdachte de aangevers met een mes heeft gestoken.
Onvoldoende bewijs verdachte als medepleger van de feiten 1, 2, 3 en 4
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet komen vast te staan dat bij het steken van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] of [slachtoffer 2] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, waarbij de verdachte een materiële en/of intellectuele bijdrage aan het steken met een mes heeft geleverd. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer anderen bij de feiten 1, 2, 3 en 4.
De rechtbank betrekt hierbij dat zij, anders dan de officier van justitie, niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat hier sprake was van een (vooropgezet) plan dat gezamenlijk uitgevoerd werd. Vast staat, naar het oordeel van de rechtbank, dat [slachtoffer 1] naar [medeverdachte 1] toekwam, omdat hij boos was en verhaal wilde halen. Verschillende verdachten hebben verklaard dat ze zich bewapend hadden om zich, indien dat nodig zou zijn, te verdedigen. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een stok bij zich had uit voorzorg en dat hij niet wist dat anderen in zijn groep (ook) een wapen bij zich hadden. Hoewel het opvallend is dat vier van de vijf verdachten bewapend waren (met een mes of met een stok), kan op basis van de camerabeelden uit de portiek niet met zekerheid vastgesteld worden dat de verdachten van elkaar wisten dat ze een mes of ander wapen bij zich hadden. De medeverdachten droegen het mes niet zichtbaar bij zich. Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 3] in de portiek het mes uit zijn broeksband haalde, stond verdachte al buiten de portiek. Niet is te zien of verdachte, op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 3] met het mes in zijn hand de portiek uitliep, de kant van [medeverdachte 3] op keek en heeft gezien dat hij een mes bij zich had. De rechtbank kan daarom niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte wist dat de medeverdachten bewapend waren.
Hoewel in het tijdsverloop tussen het (met elkaar) wachten in/rondom de portiek en het naar buiten rennen, in het zichzelf bewapenen met een stok en/of met een mes, en in het afstormen op de groep van [slachtoffer 1] aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan om met wapens samen de strijd aan te gaan met de andere groep, kan niet uitgesloten worden dat verdachte en medeverdachten zich met een stok en messen hebben bewapend om zichzelf tegen de groep van [slachtoffer 1] te verdedigen en/of hebben gehandeld uit paniek. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat de verklaringen van verdachte en medeverdachten geen inzicht hebben gegeven in wat voor en tijdens het feit in verdachten is omgegaan. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (al dan niet tezamen met zijn medeverdachten) tevoren, na kalm beraad en rustig overleg, het plan had opgevat om aangevers ernstig te verwonden of zelfs, waar het gaat om [slachtoffer 1] , van het leven te beroven.
De rechtbank kan ook anderszins niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer medeverdachten bij het steken van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] . Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat verdachte een of meer medeverdachten heeft opgeroepen om de voornoemde aangevers te verwonden of dat hij op een andere manier heeft bijgedragen aan het steken van de aangevers. Uit de zojuist genoemde beelden van de vechtpartij leidt de rechtbank af dat er tegelijkertijd min of meer drie losse confrontaties plaatsvonden tussen de groep verdachten en de groep aangevers, waarbij verdachte zich heen en weer lijkt te bewegen tussen de verschillende confrontaties (en dan met name de confrontatie tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] en tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en [slachtoffer 4] ), zonder dat daarbij te zien is dat hij zelf geweld gebruikt of dat hij medeverdachten aanmoedigt om te steken.
Conclusie
Omdat niet is komen vast te staan dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd of op een of andere manier een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de (poging tot) zware mishandeling van [slachtoffer 3] (feit 1), [slachtoffer 4] (feit 2), [slachtoffer 5] (feit 3) of [slachtoffer 2] (feit 4) heeft geleverd, zal de rechtbank verdachte van deze feiten vrijspreken.
4.3.2
Vrijspraak van feit 5 (poging doodslag of (poging) zware mishandeling [slachtoffer 1] )
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij eerst met een stok op zijn hoofd is geslagen, waardoor hij ten val is gekomen. Vervolgens – terwijl hij op de grond lag – is hij in zijn rug gestoken. De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte – al dan niet in vereniging – de in de beschuldiging genoemde geweldshandelingen heeft gepleegd en of hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag op [slachtoffer 1] of een (poging) zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft [slachtoffer 1] niet zelf met een mes in de rug gestoken
Hoewel het dossier enkele verklaringen bevat die erop duiden dat verdachte tijdens de vechtpartij mogelijk een mes in zijn handen zou hebben gehad, bevat het dossier in ieder geval geen aanknopingspunten dat verdachte [slachtoffer 1] in zijn rug heeft gestoken. Integendeel, [slachtoffer 1] heeft zelf consistent verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die hem in zijn rug heeft gestoken. Dit wordt ondersteund door andere getuigenverklaringen en door de camerabeelden, waarop te zien is dat medeverdachte [medeverdachte 1] in gevecht is met [slachtoffer 1] en een stekende beweging naar zijn rug maakt. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes in zijn rug. De vraag of deze geweldshandeling alsnog aan verdachte kan worden toegerekend op grond van medeplegen, zal de rechtbank bespreken nadat eerst is beoordeeld of verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen met een stok op het hoofd.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] wel met een stok op het hoofd geslagen
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] met een stok op zijn hoofd heeft geslagen. De rechtbank acht echter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] met een stok op het hoofd heeft geslagen. Dat baseert de rechtbank met name op de beelden van de confrontatie (in het dossier opgenomen onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige 1] ) in samenhang met de eerste verklaring van [slachtoffer 1] .
Volgens [slachtoffer 1] hebben de geweldshandelingen elkaar in korte tijd opgevolgd en ging het allemaal heel snel: hij werd eerst met een stok op zijn hoofd geslagen, kwam daarna ten val en werd vervolgens gestoken in zijn rug. De beelden beginnen op een moment dat [slachtoffer 1] al op de grond ligt. Vlak daarna wordt hij gestoken in zijn rug door medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit betekent dan ook dat, gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] – inhoudende dat hij eerst is geslagen met een stok op zijn hoofd, toen viel, en vervolgens in zijn rug werd gestoken -, hij vlak voordat de beelden beginnen moet zijn geslagen met de stok op zijn hoofd. Aan het begin van de beelden is te zien dat verdachte met een stok in zijn hand uit de richting van medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] komt gerend. Nu kort hiervoor [slachtoffer 1] op zijn hoofd moet zijn geslagen met de stok, verdachte als enige uit de richting van [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] komt rennen met een stok in zijn hand, en hij bovendien de enige is die op de beelden te zien is met een stok in zijn hand in de buurt van [slachtoffer 1] , kan het niet anders dan dat hij degene is geweest die [slachtoffer 1] met de stok op zijn hoofd heeft geslagen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het door verdachte gebruikte geweld richting [slachtoffer 1] dient te worden gekwalificeerd.
Onvoldoende bewijs verdachte als pleger poging doodslag [slachtoffer 1] (feit 5 primair)
Om te kunnen spreken van een poging tot doodslag moet vast komen te staan dat verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en in de behandeling op zitting dat verdachte ‘vol opzet’ had op de dood van [slachtoffer 1] , in die zin dat verdachte met het slaan op zijn hoofd de bedoeling had dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als een verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg – de dood – in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Geweld tegen het hoofd, zoals het op het hoofd slaan met een hard voorwerp, kan leiden tot de dood van het slachtoffer, omdat het schedel- en hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg kan hebben. Tegelijkertijd kan niet worden aangenomen dat elk geweld tegen het hoofd naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood oplevert, aangezien de schedel de hersenen beschermt. Of er een aanmerkelijke kans was op de dood moet dan ook op basis van de omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
In dit geval gaat het om het eenmalig slaan met een stok tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te concluderen dat met deze gedraging een aanmerkelijke kans bestond op de dood van [slachtoffer 1] . Het dossier bevat maar zeer beperkte informatie over de feitelijke toedracht en de wijze waarop het letsel is toegebracht. Zo is onder andere onduidelijk met welke (mate van) kracht verdachte met de stok heeft geslagen. Ook is er maar beperkte informatie over de stok zelf. Zo is bijvoorbeeld onbekend wat het gewicht van de stok was. Dit zijn factoren die van belang zijn voor de beoordeling of in dit specifieke geval sprake was van een gedraging die een aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen en of verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Nu deze informatie ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het met een stok slaan op het hoofd van [slachtoffer 1] geen poging doodslag oplevert.
Onvoldoende bewijs verdachte als medepleger poging doodslag [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich ook niet als medepleger schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag. De rechtbank legt dat als volgt uit.
Zoals eerder is overwogen, acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte (al dan niet met zijn medeverdachten) tevoren, na kalm beraad en rustig overleg, het vooropgezette plan had om aangevers ernstig te verwonden, laat staan om een aangever te doden. De rechtbank kan ook niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte wist dat (onder anderen) medeverdachte [medeverdachte 1] een mes bij zich had.
Ook anderszins ziet de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gericht op de dood van [slachtoffer 1] . De beelden vormen daarvoor veeleer een contra-indicatie. Op de beelden is namelijk te zien dat verdachte richting [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] rent, maar op het moment dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] in de rug steekt, rent verdachte meteen een andere kant op. Van enige behulpzaamheid of aanmoediging is niet gebleken.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte zich ook niet als medepleger schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag op [slachtoffer 1] .
Onvoldoende bewijs (mede)pleger zware mishandeling (feit 5 subsidiair)
De rechtbank moet vervolgens nagaan of verdachte [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld door hem met een stok tegen het hoofd te slaan, zoals onder feit 5, subsidiair, staat vermeld.
Uit de medische informatie volgt dat [slachtoffer 1] een barstwond op de rechterbovenzijde van het hoofd met een breuk van het wandbeen en slaapbeen had, en een dunne laag bloed in de hersenen onder het hersenvlies. Het letsel is veroorzaakt door een stompe krachtsinwerking.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat dit letsel is veroorzaakt door de slag met een stok op het hoofd. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij ook met een mes op zijn hoofd zou zijn geslagen, en ook getuige [getuige 2] verklaart dat hij zag dat [slachtoffer 1] met het handvat van een mes tegen zijn hoofd zou zijn geslagen, waarna er heel veel bloed aan zijn hoofd kwam. Nu niet is komen vast te staan dat het veroorzaakte letsel is ontstaan door de klap op het hoofd met de stok van verdachte, zal verdachte worden vrijgesproken van zware mishandeling.
Op grond van de onder het kopje ‘
Onvoldoende bewijs verdachte als medepleger poging doodslag [slachtoffer 1] ’genoemde redenen ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte zich ook niet als medepleger schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling.
Onvoldoende bewijs (mede)pleger poging zware mishandeling (feit 5 meer subsidiair)
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] door met een stok op/tegen het hoofd te slaan, zoals onder feit 5 meer subsidiair staat vermeld.
Niet ieder geweld tegen het hoofd levert de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op, omdat, zoals eerder is overwogen, de schedel sterk is en de schedel ook de hersenen juist beschermen. Of er een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel moet dan ook op basis van de omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat het slaan met de stok door verdachte op/tegen het hoofd van [slachtoffer 1] van zodanige aard en intensiteit is geweest dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij betrekt de rechtbank dat op pagina 8 van de forensisch medische rapportage over het letsel van [slachtoffer 1] vermeld staat dat het slaan met een stok tegen het hoofd doorgaans niet tot een fractuur van de schedel of inwendig hersenletsel leidt, omdat de stok meegeeft en de schedel de hersenen beschermt. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte zich met het slaan met een stok tegen het hoofd van [slachtoffer 1] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en zal verdachte ook vrijspreken van het onder 5 meer subsidiair tenlastegelegde.
Op grond van de onder het kopje ‘
Onvoldoende bewijs verdachte als medepleger poging doodslag [slachtoffer 1] ’genoemde redenen, komt ook tot het oordeel dat verdachte zich niet als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling.
Conclusie
Nu het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde onder 5 niet wettig en overtuigend is bewezen, zal de rechtbank de verdachte daarvan volledig vrijspreken.
4.3.3
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 6 (openlijke geweldpleging) [1]
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 11 juli 2025:
Ik was op 20 juli 2024 in de woning van [medeverdachte 1] in Amersfoort. Ik ben naar beneden naar de portiek gegaan. Ik ben degene op de camerabeelden van de portiek in een groen T-shirt met voorop een logo en legde in de portiek een stok bij of naast de portiekdeur. Op een gegeven moment zag ik een groep buiten de portiek. Ik ben toen naar buiten gegaan. Ik had de stok toen bij mij.
Eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden:
(Voor de leesbaarheid zal de rechtbank de op de camerabeelden zichtbare personen aanduiden bij hun naam. Op de zitting is met de advocaat van verdachte en de officier van justitie vastgesteld wie de personen zijn op de beelden van het filmpje genaamd ‘vechtpartij – originele beelden getuige [getuige 1] ’. Dit heeft verder ook niet ter discussie gestaan. Een afbeelding met de duiding van de namen van de personen op de beelden, zoals ook is opgenomen in het requisitoir en wat overeenkomt met de vaststelling op zitting, is opgenomen in bijlage II van dit vonnis).
Ten aanzien van de beelden in het dossier onder de naam ‘vechtpartij - originele beelden getuige [getuige 1] ’:
De rechtbank ziet links in beeld [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] en ziet dat [slachtoffer 1] op de grond ligt. Verdachte komt op dat moment uit de richting van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] gerend met een stok in zijn hand.
De rechtbank ziet dat [medeverdachte 1] slaat en stompt tegen het lichaam van [slachtoffer 1] en een stekende beweging maakt richting de rug van [slachtoffer 1] . Verdachte rent met een opgeheven stok en lijkt uit te willen halen. Daarna stopt het beeld.
De rechtbank ziet op de beelden geen andere personen met een stok.
De rechtbank ziet dat [medeverdachte 4] duwt, trekt, slaat en stompt tegen het lichaam van [slachtoffer 2] .
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende
Plaats delict: Amersfoort
Op 20 juli 2024 stuurde [medeverdachte 4](de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] )
zijn locatie door. Ik ben met [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ), [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) en nog andere personen naar de locatie gegaan. Ik weet niet met hoeveel personen [medeverdachte 4] was. Ineens kwamen ze op ons afrennen en hadden zij messen en stokken. Ik werd van achteren met een stok op mijn hoofd geslagen.Toen ik op de grond lag werd ik in mijn rug gestoken. [2]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 zag ik dat mijn vrienden aan het vechten waren met een groep mannen. [3] Ik rende naar [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] ) toe en op dat moment werd ik gestoken in mijn borst aan de rechterkant. [4]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 kwam er een jongen op mij af met een mes. Hij zwaaide er mee en ik weerde dit af, toen werd ik in mijn arm gestoken. Ik ben ook gestoken met een mes in mijn rug en geslagen met een stok op mijn hoofd en mijn adamsappel. [5]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 zag ik dat een groep jongens op ons af kwam rennen. Ik zag en voelde dat ik met een stok op mijn rug geslagen werd. Ik zag dat er iemand op mij af kwam rennen en een snijdende beweging naar mij maakte gericht op mijn hoofd/nek. Ik probeerde dit te ontwijken waardoor ik op mijn rechterarm en borst gesneden werd. Ook zag ik dat de persoon die mij met een stok op mijn rug had geslagen ook Oday (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) met een stok op zijn hoofd sloeg.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende:
Op 20 juli 2024 heeft iemand meerdere keren in mijn hand gestoken. [6]
4.3.4
Nader bewijsoverweging ten aanzien van feit 6 (openlijke geweldpleging)
Voor een bewezenverklaring van het openlijk en in vereniging plegen van geweld moet vast komen te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door de groep gepleegde geweld. Op grond van wat de rechtbank onder 4.3.2 heeft overwogen staat vast dat verdachte niet slechts de groep in aantal heeft versterkt, maar dat hij ook zelf geweldshandelingen heeft verricht (het slaan met een stok) en daarmee opzet heeft gehad op de tenlastegelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde openlijke geweldpleging.
De in artikel 141, tweede lid onder 1°, Sr opgenomen strafverzwarende omstandigheid is alleen van toepassing op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht, zodat verdachte niet op grond van deze bepaling strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door zijn mededaders in het kader van het openlijke geweld veroorzaakte letsel. Hoewel verdachte feitelijk bij het plegen van het geweld betrokken is geweest, kan niet met zekerheid worden vastgesteld welk aan de aangevers toegebrachte letsels door verdachte zijn toegebracht. Van deze strafverzwarende omstandigheid zal verdachte daarom worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
feit 6:op 20 juli 2024 te Amersfoort openlijk, te weten op [straat] ,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere, personen, te weten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ,door meermalen, althans eenmaal- met een mes te steken en/of te snijden in het lichaam van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ,- met een stok te slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ,- te duwen en/of te trekken en/of te slaan en/of te stompen op/aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt verdachte niet.

6.KWALIFICATIE

Het bewezen verklaarde feit levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 6:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
7 STRAFBAARHEID VAN DE BEWEZENVERKLAARDE FEITEN EN DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Volgens de wet zijn gedragingen alleen strafbaar als er geen rechtvaardigheidsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Daarnaast zijn verdachten volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond, is zijn gedrag niet verwijtbaar.
7.1
Het beroep door de verdediging op noodweer(exces)
De advocaat van verdachte verzoekt om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gelet op de dreigende telefoontjes vanuit de groep van aangevers voorafgaand aan het incident, de aanwijzingen dat de groep van [slachtoffer 1] niet de intentie had om te komen praten, en het feit dat de groep van aangevers in grote getalen op verdachte en medeverdachten is afgestormd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen. Er was geen sprake van een noodweerscenario, omdat sprake was van
culpa in causa(eigen schuld).
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van was en overweegt daartoe als volgt.
Uit de camerabeelden van de portiek blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten op enig moment gezamenlijk op de groep van [slachtoffer 1] afrennen, terwijl zij bewapend waren. Uit de camerabeelden volgt dat op dat moment geen sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding (een acute aanval) waartegen verdachte zich mocht of moest verdedigen. Op het moment dat verdachte en zijn medeverdachten vanuit de portiek op de groep van [slachtoffer 1] die zich op straat bevond, afrenden, is de groep van [slachtoffer 1] niet meer aan het rennen en bevond de groep zich nog op vrij grote afstand. De omstandigheid dat de groep van [slachtoffer 1] vlak daarvoor richting de groep van verdachte was gerend, maakt dat niet anders.
Verdachte en zijn medeverdachten bevonden zich in of bij de portiek, een situatie waarin zij zich nog aan een confrontatie hadden kunnen onttrekken door bijvoorbeeld de portiekdeur te sluiten, naar de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] terug te gaan en de politie of een begeleider te bellen. Door er desondanks voor te kiezen om, bewapend, op de groep van [slachtoffer 1] af te rennen, hebben zij zelf het initiatief genomen tot de geweldshandelingen en de confrontatie opgezocht. Daarmee hebben verdachte en zijn medeverdachten zichzelf in deze situatie gebracht (
culpa in causa).Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de daaropvolgende handelingen van verdachte dan ook niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen.
Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank dat de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Noodweerexces
Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Conclusie
Niet is gebleken dat er een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond bestond.
Dit betekent dat de feiten strafbaar zijn en dat verdachte strafbaar is.

8.DE STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie eist dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 540 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- een taakstraf van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis als verdachte deze taakstraf niet of niet goed uitvoert.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte verzoekt om bij de strafoplegging rekening houden met de rol van verdachte. De advocaat voert daartoe aan dat verdachte onverhoeds in deze situatie terecht gekomen. Hij werd onverwachts geconfronteerd met een ruzie tussen anderen en heeft zich daarin laten meeslepen. Daarnaast droeg verdachte alleen een stok bij zich en geen mes en heeft hij ook niet zelf gevochten met een van de aangevers.
Daarnaast dient bij de straf meegewogen te worden dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij zich sinds de schorsing aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en dat hij zijn leven positief heeft doorgezet.
Gelet op het voorgaande verzoekt de advocaat primair om oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair wordt verzocht om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, waaraan enkele bijzondere voorwaarden worden verbonden. Meer subsidiair verzoekt de advocaat om daarnaast een (forse) taakstraf op te leggen.
Tot slot verzoekt de advocaat om het bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich op 20 juli 2024 in de avond schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Op deze bewuste dag vond er een (geplande) ontmoeting plaats tussen de groep van medeverdachte verdachte, waar verdachte toe behoorde, en de groep van aangever [slachtoffer 1] . De aanleiding voor de ontmoeting zou zijn gelegen in een conflict tussen het zusje van aangever [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] . Ondanks dat onduidelijk is gebleven wat er daadwerkelijk is afgesproken tussen beide groepen, staat vast dat er op straat een gewelddadige confrontatie tussen twee groepen heeft plaatsgevonden, waar meerdere slachtoffers fors letsel aan hebben overgehouden. De rechtbank vindt het onacceptabel dat een conflict tussen twee personen escaleert tot een grote vechtpartij, midden op straat in een woonwijk terwijl het nog licht was, waarbij meerdere messen en een (of meer) stok(ken) zijn gebruikt.
Ook verdachte heeft geweld gebruikt. Verdachte had een grote stok bij zich en heeft daarmee onder meer op het hoofd geslagen van een aangever. Door aan de geweldpleging mee te doen, heeft verdachte met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Naast de impact van dit feit op de aangevers leidt een dergelijke vechtpartij met wapens op de openbare weg tot gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders en binnen de samenleving in het algemeen.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank ook oog voor de aanloop naar de confrontatie en ziet zij ook de rol van aangevers in dit verhaal. Aangevers hebben verklaard dat zij enkel wilden komen praten. Gebleken is echter dat een van de personen van de groep van [slachtoffer 1] een fietsketting bij zich had. Aangever [slachtoffer 4] is op de beelden te zien met een groot mes. Op de vluchtroute van aangevers zijn messen gevonden met daarop bloed van aangevers, maar geen DNA van de verdachten.
Hoewel de rechtbank hier bij de strafoplegging rekening mee houdt, blijft staan dat door de verdachten geweld is gebruikt tegen de aangevers, waarvan de aangevers de (lichamelijke) gevolgen van (hebben) ervaren. De rechtbank rekent dit de verdachten aan.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 22 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. De rechtbank weegt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 2 juli 2025, opgesteld door reclasseringswerker S. Bolten. De reclassering schat het recidiverisico in als laag-gemiddeld. Verdachte woont sinds een paar jaar in Nederland en lijkt zijn leven voorafgaand aan het tenlastegelegde, zo ver dat kan in korte tijd, op orde te hebben. Hij is gericht bezig met zijn toekomst. Verdachte woont in een huis van de Tussenvoorziening en verdachte wordt volgens een medewerker van de Tussenvoorziening als voorbeeld gezien voor andere jongeren. De reclassering adviseert om het volwassenstrafrecht toe te passen. Verdachte is in staat zijn leven praktisch in te richten en woont al geruime tijd op zichzelf. Er lijkt geen sprake van een licht verstandelijke beperking, hoogstens is er mogelijk sprake van beïnvloedbaarheid door leeftijdsgenoten en is er sprake van een beperking doordat hij de taal nog niet volledig machtig is.
De reclassering vindt wel dat een interventie gericht op het onderscheiden van positieve en negatieve contacten geïndiceerd is. Verdachte moet handvatten krijgen om voortaan te voorkomen dat hij in een dergelijke situatie terecht komt. Ook moet er aandacht zijn voor zijn kwetsbaarheid, omdat hij vermoedelijk beïnvloedbaar is geweest waardoor hij betrokken is geraakt bij een conflict dat in eerste instantie niets met hem te maken had. Op praktisch gebied ziet de reclassering geen problemen of risico's. Verdachte lijkt in staat zijn leven wat dat betreft te organiseren en laat een gemotiveerde houding zien waarin hij maatschappelijk geaccepteerde doelen nastreeft. De reclassering adviseert daarom om een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met de aangevers en medeverdachten.
Geen toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was tijdens het plegen van het feit 19 jaar oud. Gelet op zijn leeftijd ten tijde van het delict, komt verdachte in aanmerking voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Het uitgangspunt is dan dat het strafrecht voor volwassenen aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven.
De rechtbank zal het volwassenstrafrecht toepassen. Zij ziet in de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies, onvoldoende aanleiding voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Hij heeft zijn leven voldoende op de rit. Niet is gebleken dat pedagogische beïnvloeding nodig of passend is. Wel zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de relatief jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Strafoplegging
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. De oriëntatiepunten voor meerderjarigen nemen als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging zonder lichamelijk letsel een taakstraf van 120 uur, voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel een taakstraf van 150 uur en voor openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden als uitgangspunt. Hoewel niet bewezen kan worden verklaard of en welk letsel verdachte heeft toegebracht aan de aangevers, staat wel vast dat de aangevers letsel hebben opgelopen als gevolg van het gezamenlijke geweld van de groep waar verdachte bij hoorde.
Gelet op de ernst van het feit, te weten bewapend met een stok en medeverdachten met messen een vechtpartij met een andere groep mannen aangaan, waarbij vijf personen van de andere groep (ernstig) gewond zijn geraakt, acht de rechtbank enkel de modaliteit van een gevangenisstraf passend en geboden.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het niet wenselijk en passend is om verdachte nog terug te sturen naar de gevangenis. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die langer is dan de periode die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij houdt de rechtbank onder andere rekening met de relatief jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit, het feit dat hij al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten en een blanco strafblad heeft. De rechtbank heeft daarbij ook betrokken dat de rol van verdachte, ten opzichte van de andere verdachten, minder groot is. In tegenstelling tot de medeverdachten is op de beelden niet te zien dat verdachte in gevecht is met een van de aangevers en lijkt verdachte met de stok zich vooral heen en weer te bewegen tussen de verschillende confrontaties die de medeverdachten met de aangevers hadden. Tot slot weegt de rechtbank ook het eigen aandeel van de aangevers mee en houdt zij er rekening mee met dat verdachte in het kader van de vorderingen van de benadeelde partijen ook al de gevolgen zal merken door de schadevergoeding die hij zal moeten betalen.
De rechtbank ziet, gelet op bovenstaande strafverminderende factoren, geen ruimte om nog een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft er ook wel het vertrouwen in dat het verdachte lukt om zelf de positieve lijn die uit het reclasseringsrapport volgt, voort te zetten en op het rechte pad te blijven.
Alles afwegend vindt de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie en komt tot een fors lagere straf, omdat zij enkel tot bewezenverklaring van feit 6 komt.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben zich gesteld als benadeelde partij.
[slachtoffer 1] vordert voor feit 5 en 6 een schadevergoeding van € 15.255,06, bestaande uit € 255,06 materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert voor feit 6 een schadevergoeding van € 15.495,72, bestaande uit € 2.995,72 materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 3] vordert voor feit 6 voor een bedrag van € 10.148,44, bestaande uit € 148,44 materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 4] vordert voor feit 6 een bedrag van € 13.024,88, bestaande uit € 419,15 materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 5] vordert voor feit 6 een bedrag van € 7.033,24, bestaande uit € 5.033,24 materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade. De schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) is opgevoerd in verband met het veiligstellen bij eventueel hoger beroep, maar voor nu is niet-ontvankelijkverklaring aan de orde.
Alle benadeelde partijen verzoeken de schadevergoeding te verhogen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoeken zij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijke veroordeling van verdachte en zijn medeverdachten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de materiele schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat alle gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de gevorderde schade voor de telefoon in de vorderingen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] , omdat geen direct verband is tussen de schade en de beschuldiging. De schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) in de vordering van [slachtoffer 5] moet niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat deze post niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de bedragen van elke benadeelde partij gematigd moet worden, gelet op het eigen aandeel van de aangevers.
Ten aanzien van alle vorderingen vindt de officier van justitie dat de schadevergoeding vermeerderd moet worden met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke veroordeling van verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat verzoekt primair alle vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair stelt de advocaat zich op het standpunt dat de materiele en immateriële schadeposten niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, omdat er geen causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de gevorderde materiele of immateriële schade, dan wel omdat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Meer subsidiair verzoekt de advocaat om de immateriële schadepost aanzienlijk te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst uitleggen dat sprake is van groepsaansprakelijkheid en daarmee hoofdelijkheid. Daarna zal zij uitleggen hoe zij de gevorderde materiele schade heeft beoordeeld en of sprake is van eigen schuld. Daarna zal de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen afzonderlijk beoordelen.
Groepsaansprakelijkheid en hoofdelijkheid
In de gevallen waarin het geweld door een verdachte in vereniging met één of meer anderen is gepleegd, overweegt de rechtbank dat in civielrechtelijk opzicht sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit brengt met zich dat iedere bij het groepsgeweld betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan geleden schade. Er is namelijk sprake geweest van bewuste gezamenlijke deelname aan gewelddadige gedragingen in groepsverband en tussen die gedragingen bestaat naar het oordeel van de rechtbank een duidelijke samenhang. Groepsgeweld tegen een personen brengt de kans met zich dat aan die persoon of personen letsel of andere schade wordt toegebracht, en verdachte heeft dat risico voor lief genomen. Door gewelddadige deelname aan de groep zijn verdachte en zijn mededaders naar burgerlijk recht dan ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Of aan verdachte zelf het opgelopen (zwaar) lichamelijk letsel is tenlastegelegd of bewezenverklaard is daarbij niet van belang. Voor aansprakelijkheid krachtens artikel 6:166 BW is namelijk niet vereist dat een individu uit de groep zelf de schade heeft veroorzaakt om daarvoor in civielrechtelijke zin aangesproken te kunnen worden. De regeling beoogt buiten twijfel te stellen dat een deelnemer aan onrechtmatige gedragingen in groepsverband zich niet aan aansprakelijkheid voor de daaruit ontstane schade kan onttrekken met het causaliteitsverweer dat de schade ook zonder zijn deelneming aan de groep zou zijn ontstaan.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het bewezenverklaarde. Aangezien de benadeelde partijen lichamelijk letsel hebben opgelopen, hebben zij op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij de hierna vastgestelde hoogte van de immateriële schadevergoeding, heeft de rechtbank steeds gekeken naar de aard en de ernst van het feit en het letsel, de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad en naar vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Eigen schuld
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat ook de benadeelde partijen een aandeel hebben gehad in (de aanloop naar) de confrontatie tussen beide groepen, zal de rechtbank - met uitzondering van de toe te wijzen schade van de benadeelde partij [slachtoffer 4] , waarover hierna meer - op de toe te wijzen schade geen eigen schuld-correctie toepassen in de zin van het bepaalde in artikel 6:101 BW. Indien de benadeelde partij al zelf enige geweldshandeling heeft verricht, was de reactie van de verdachten dermate disproportioneel en dominerend dat het handelen van de benadeelde partij daarbij in het niet valt. Immers staat vast dat na de confrontatie de groep van verdachten niet tot nauwelijks letsel hadden, en in de groep van de aangevers vijf personen fors steek- en snijletsel hadden.
De rechtbank zal op de toe te wijzen schade dan ook geen eigen schuld-correctie toepassen, met uitzondering op de toe te wijzen immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer 4] . Uit het dossier is aantoonbaar gebleken dat [slachtoffer 4] tijdens de vechtpartij een mes in zijn handen heeft gehad, waarbij ook op camerabeelden te zien is dat hij met dat mes achter een van de verdachten aanrent en zwaaiende bewegingen maakt met het mes. De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in de vechtpartij met de verdachten derhalve ook niet onbetuigd gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij daarom 50% van de schade zelf dient te dragen. De schade komt dan ook voor vergoeding tot 50% in aanmerking.
Wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen komt de rechtbank tot de volgende beoordeling, daarbij rekening houdende met voorgaande.
Vordering [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 140,-), reis- en parkeerkosten (€ 85,06) en schade aan kleding (€ 30,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd, dan wel aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade van € 255,06 volledig toewijzen.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 10.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 10.255,06. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 4]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-), reis- en parkeerkosten (€ 56,35), medische kosten (€ 368,53) en schade aan kleding (€ 30,-), het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd, dan wel aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal daarom de gevraagde materiële schade volledig toewijzen.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 10.000,-
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen ziet zij reden om de eigen-schuld correctie toe te passen, gelet op het eigen aandeel van [slachtoffer 4] . De rechtbank zal 50% van de schade voor rekening van [slachtoffer 4] laten.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.262,44,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
Vordering [slachtoffer 3]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-) en reis- en parkeerkosten (€ 3,44) dat deze het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De schadepost kleding (€ 70,-) zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van:
€ 30,-. Uit de vordering blijkt dat een deel van deze post ziet op reparatiekosten voor een telefoon. Deze schade is onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij zal daarom voor dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 5.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.103,44. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat de schadeposten ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 70,-), reis- en parkeerkosten (€ 99,89) en Eigen risico 2024 (€ 346,27) het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd. De schadepost kleding zal toegewezen worden tot een bedrag van € 30,- voor de kleding.
Wat betreft de post verlies aan verdienvermogen (€ 2.349,56) en de post reparatie telefoon (€ 100,-) kan op basis van de beschikbare gegevens het causale verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde niet of onvoldoende worden vastgesteld. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 6.000,-
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 6.546,16. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering [slachtoffer 5]
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade dat alle schadeposten, te weten kleding (€ 30,-) en reis- en parkeerkosten (€ 3,24) het rechtstreekse gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde en voldoende zijn onderbouwd.
Wat betreft de schadepost ‘toekomstige kosten cosmetische geneeskunde’ (€ 5.000,-) zal deze, zoals de benadeelde partij zelf ook vond, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van: € 1.000,-.
De rechtbank zal dan ook de vordering ten laste van verdachte toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.033,24. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Per toegewezen vordering geldt nog het volgende.
Wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vorderingen toewijst, zal zij het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten: 20 juli 2024.
Hoofdelijkheid
Zoals eerder overwogen is verdachte voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal dan ook bepalen dat elke verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor alle toegewezen schadebedragen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Deze maatregel houdt de verplichting tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Staat in, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, wordt deze verplichting aangevuld met het bijbehorende aantal dagen gijzeling zoals vermeld in het dictum, waarbij toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEGEPASTE WETSARTIKELEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte de feiten 1, 2 3, 4 en 5 heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte feit 6 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 5 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 6 is vermeld;
Strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
vier maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 10.255,06, bestaande uit € 255,06 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 10.255,06 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 86 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 5.262,44, bestaande uit € 262,44 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] voor het overige af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 5.262,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 62 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 6)
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 5.103,44, bestaande uit
€ 103,44 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 5.103,44 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 6)
- wijst de vordering van [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 1.033,24, bestaande uit
€ 33,24 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 5] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat
€ 1.033,24 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 6)
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 6.546,16, bestaande uit bestaande uit € 546,16 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de algehele voldoening,
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 6.546,16 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededaders op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. I.G.C. Bij de Vaate en mr. L.R.H. Koekoek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 1 augustus 2025.
.
Bijlage I: de beschuldiging
Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 3] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond heeft toegebracht door deze [slachtoffer 3] te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 3] .
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 3] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 3] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter bovenarm, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)2
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 4] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvend disfunctioneren van de vinger(s) en/of rechter hand heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter hand, althans het lichaam van deze [slachtoffer 4] ;
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rechter hand, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter hand, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)3
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rechter borst, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 5] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rechter borst, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)4
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de rechter onderarm, althans het lichaam, van deze [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of de rechter onderarm, althans in het lichaam te steken/snijden.
(art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)5
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of heeft geslagen met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerde long en/of schedelfractuur en/of een of meerdere steekwonden heeft toegebracht door deze [slachtoffer 1] te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of te slaan met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] .
(art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, deze [slachtoffer 1] heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van deze [slachtoffer 1] en/of te slaan met een stok op/tegen het hoofd, althans het lichaam van deze [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 303 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
6
hij op of omstreeks 20 juli 2024 te Amersfoort openlijk, te weten, op of aan [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere, althans (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
door meermalen, althans eenmaal
- met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken en/of te snijden in het lichaam van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
- met een stok, althans een hard voorwerp te slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
- te duwen en/of te trekken en/of te slaan en/of te stompen op/aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten:
- en/of - een of meerdere steekwond(en) op de rechter borst, althans het lichaam, van [slachtoffer 5] en/of
- een of meerdere (steek)wonden in de rug en/of rechter onderarm, althans het lichaam, van [slachtoffer 2] .
- een geperforeerde long en/of schedelfractuur en/of een of meerdere steekwonden in rug, althans het lichaam, van [slachtoffer 1] .
(art 141 lid 1 en lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II: vaststelling van de personen op de beelden (‘ vechtpartij – originele beelden getuige [getuige 1] ’), gedaan op de zitting
De afbeeldingen zijn i.v.m. herleidbaarheid naar personen verwijderd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 november 2024, documentcode 20241104.1606.6254 (Einddossier deel 1, Einddossier deel 2, Einddossier deel 3, Einddossier deel 4), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 433. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 252.
3.Pagina 193.
4.Pagina 194.
5.Pagina 207.
6.Pagina 233-234.