ECLI:NL:RBMNE:2025:4058

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/3338 en 25/3339
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor ambulant begeleider op basis van strafbare feiten binnen terugkijktermijn

Op 11 november 2024 heeft eiser een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) aangevraagd voor de functie van ambulant begeleider. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Dienst Justis, afgewezen op 2 januari 2025, en deze afwijzing is bevestigd in het besluit van 12 mei 2025. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er binnen de terugkijktermijn van vier jaar strafbare feiten zijn aangetroffen die niet in overeenstemming zijn met de functie van ambulant begeleider. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 11 juli 2025 de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de VOG af te geven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen op basis van zowel objectieve als subjectieve criteria. De objectieve criteria zijn niet betwist, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de strafbare feiten een risico vormen voor de goede vervulling van de functie. Daarnaast is er gekeken naar de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de antecedenten van eiser, die niet in zijn voordeel spreken. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/3338 en 25/3339
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Dienst Justis, de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. E. Spekreijse).

Inleiding

Eiser heeft op 11 november 2024 een verklaring omtrent gedrag (VOG) aangevraagd ten behoeve van de functie van ambulant begeleider. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 2 januari 2025 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 mei 2025 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing gebleven. Volgens de staatssecretaris kan de VOG niet worden verleend op basis van zowel de objectieve als de subjectieve criteria. Binnen de terugkijktermijn van vier jaar zijn er namelijk strafbare feiten aangetroffen die zich niet verhouden met het beroep van een ambulant begeleider. Bovendien leiden de feiten en omstandigheden er niet toe dat de VOG alsnog afgegeven moet worden.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. [1] Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de staatssecretaris de VOG-aanvraag van eiser mocht afwijzen en licht dat oordeel hierna toe.
2. In een voorlopige voorziening dient de voorzieningenrechter altijd eerst te kijken naar het spoedeisend belang. Eiser heeft hierover toegelicht dat als hij nu de VOG niet krijgt, de vacature waarvoor deze is aangevraagd aan eisers neus voorbij zou gaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van spoedeisend belang.
3. Bij het beoordelen van een VOG kijkt de staatssecretaris eerst naar het objectieve criterium. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet wordt betwist dat hieraan is voldaan. Het staat vast dat eiser strafrechtelijk is veroordeeld binnen de terugkijktermijn en de staatssecretaris heeft duidelijk uitgelegd wat de risico’s zijn als de strafbare feiten worden herhaald in deze functie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat als eiser deze functie krijgt, de strafbare feiten een risico vormen voor de goede vervulling van de functie en de kwetsbare jongeren waarmee eiser dan zou komen te werken.
4. Als er wordt voldaan aan het objectieve criterium, wordt de VOG in beginsel geweigerd. In de beleidsregels VOG-NP-RP 2024 is uitgewerkt dat indien er voldaan is aan het objectieve criterium, ook nog gekeken moet worden naar het subjectieve criterium. Daarbij gaat het erom of de feiten en omstandigheden ertoe leiden dat er alsnog een VOG afgegeven moet worden. Er wordt dan rekening gehouden met de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de antecedenten van de aanvrager. Deze wegen niet in het voordeel van eiser.
4.1.
Wat betreft de afdoening van de strafzaak, heeft eiser een fikse straf gekregen. De gevangenisstraf is namelijk de zwaarste straf die een strafrechter kan opleggen. Het gaat in het geval van eiser om ernstige strafbare feiten en het zijn ook meerdere feiten waar eiser voor is veroordeeld. De staatssecretaris mag daarbij ook uitgaan van het vonnis van de rechtbank. Eiser heeft aangevoerd dat in de strafzaak procesafspraken zijn gemaakt waardoor hij geen verweer heeft gevoerd en heeft afgezien van onderzoekswensen. Ook heeft hij gezegd dat er een verhaal achter de strafbare feiten zit. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit niet betekent dat de staatssecretaris daarom niet meer mag uitgaan van wat in het vonnis van de strafrechter staat. Het is de keuze van eiser geweest om procesafspraken te maken. De strafrechter heeft vervolgens eiser voor deze feiten veroordeeld. Daarmee staat vast dat eiser deze strafbare feiten heeft begaan. De staatssecretaris mag dan ook afgaan op het vonnis van de strafrechter.
4.2.
Kijkend naar het tijdsverloop sinds de datum van het vonnis en de pleegdatum, dan is er sprake van een kort tijdsverloop. Eiser heeft aangegeven dat hij zich ontwikkeld heeft en destijds, toen hij werd aangehouden, al uit de criminaliteit was gestapt, maar dat blijkt niet uit het vonnis. Eiser is aangehouden op de zogeheten klapdag en de pleegdata van de strafbare feiten lopen tot die klapdag. De voorzieningenrechter heeft wel gezien dat eiser zich sinds die tijd goed heeft ontwikkeld, gelet op onder meer de berichten van de reclassering en zijn re-integratie officier. Dat is een goede ontwikkeling die de voorzieningenrechter positief waardeert. Eiser moet dit alleen wel een langere tijd volhouden en dat ook volhouden buiten detentie. Eiser heeft die ontwikkeling tot nu toe uitsluitend in detentie doorgemaakt. Gelet daarop en gelet op het korte tijdsverloop, is het nu nog te vroeg om in aanmerking te komen voor de VOG.
4.3.
Wat betreft het aantal antecedenten gaat het in het geval van eiser om meerdere antecedenten. Zowel binnen als buiten de terugkijktermijn heeft eiser strafbare feiten gepleegd en is daarvoor ook veroordeeld. De voorzieningenrechter begrijpt dan ook dat de staatssecretaris vindt dat er daardoor een hoger risico is dat eiser opnieuw de fout in zou kunnen gaan. Eiser heeft gewezen op het begeleidingsplan dat de zorginstelling waar hij wil gaan werken heeft opgesteld, maar één op één situaties tussen eiser en de kwetsbare jongeren waarmee hij dan zou komen te werken vallen niet uit te sluiten en daar kleven risico’s aan. De voorzieningenrechter kan volgen dat de staatssecretaris dat risico niet wil nemen. Bovendien kan eiser op dit moment ook op een andere manier werken aan zijn re-integratie. Eiser kan op een andere plek werk zoeken, waarvoor geen VOG nodig is. De voorzieningenrechter begrijpt uit de toelichting van eiser tijdens de zitting dat het werk van ambulant begeleider eisers passie is, maar op een later moment heeft eiser ook nog de mogelijkheid om een VOG aan te vragen om in de zorg te werken.
5. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en de voorlopige voorziening is afgewezen. Eiser krijgt dus geen VOG. Er is geen aanleiding om het griffierecht of de proceskosten te vergoeden.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025 door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.