ECLI:NL:RBMNE:2025:4051

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/5380
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag op basis van Huisvestingsverordening gemeente Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2025, wordt de urgentieaanvraag van eiser afgewezen. Eiser, die met zijn partner en pasgeboren baby in een studio van 18 m² woont, verzoekt om een urgentieverklaring op medische gronden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de algemene voorwaarden van de Huisvestingsverordening. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep aangetekend.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie. De beroepsgrond over de strijd met het Bouwbesluit is ingetrokken, waardoor deze niet meer in de beoordeling wordt meegenomen. De rechtbank stelt vast dat de woonsituatie van eiser, hoewel verre van ideaal, niet voldoende is om te spreken van een bijzondere persoonlijke noodsituatie. Eiser heeft niet onderbouwd dat de huidige woning onveilig is voor de baby, en de medische situatie van zijn partner is niet recentelijk onderbouwd met relevante stukken.

Daarnaast wordt de hardheidsclausule niet toegepast, omdat de rechtbank van oordeel is dat de situatie van eiser niet uitzonderlijk genoeg is om af te wijken van de Huisvestingsverordening. De rechtbank concludeert dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5380

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: K. Demir).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de urgentieaanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn urgentieverklaring. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag. De beroepsgrond met betrekking tot de gestelde strijd met het Bouwbesluit in verband met overbewoning heeft eiser op de zitting ingetrokken. De rechtbank zal hier dan ook niet inhoudelijk over oordelen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser niet voldoet aan de algemene voorwaarden van de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht (hierna: Huisvestingsverordening) en geen geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule. Eiser heeft daarom geen recht op een urgentieverklaring en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 9 februari 2024 heeft eiser een urgentieverklaring aangevraagd op medische gronden. De reden voor deze aanvraag is dat eiser met zijn partner en (inmiddels) pasgeboren baby een te kleine woning bewoont, namelijk een studio van slechts 18 m². Zo’n kleine leefruimte zou gevaarlijk zijn voor de baby en nadelig voor de medische situatie van zijn partner.
2.1.
Op 20 maart 2024 heeft het college de urgentieaanvraag afgewezen. Volgens het college voldoet eiser niet aan de algemene voorwaarden van de Huisvestingsverordening). Bovendien vindt het college dat de hardheidsclausule hier niet van toepassing is.
2.2.
Met het bestreden besluit van 8 juli 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de urgentieaanvraag gebleven. Eiser is hiertegen in beroep gegaan.
2.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Voldoet eiser aan de algemene voorwaarden van de huisvestingsverordening?
3. Het college beoordeelt eerst of eiser voldoet aan de algemene voorwaarden voor urgentie. Alleen als eiser daaraan voldoet, toetst het college de aanvraag aan de specifieke criteria van de diverse urgentie categorieën. Als iemand aan één van de algemene voorwaarden niet voldoet, wijst het college de urgentieaanvraag af. Eiser moet dus aan alle algemene voorwaarden genoemd in de Huisvestingsverordening voldoen. In dit geval heeft het college drie algemene voorwaarden tegengeworpen aan eiser. Volgens het college was er namelijk geen sprake van een bijzondere persoonlijke noodsituatie. Bovendien was deze noodsituatie te voorzien en dus niet ontstaan buiten eigen schuld. Daarnaast is een verhuizing binnen zes maanden niet noodzakelijk. [1] Deze voorwaarden zijn verder uitgewerkt in de toelichting bij de huisvestingsverordening.
Is er sprake van een bijzondere persoonlijke noodsituatie?
4. Eiser voert aan dat er wel sprake is van een bijzondere persoonlijke noodsituatie in de zin van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c van de Huisvestingsverordening. Hierbij wijst eiser onder andere op de medische klachten van zijn partner. Deze verergeren door de te kleine woonruimte. Het college had deze klachten verder moeten laten onderzoeken door een medisch specialist. Nu dat niet is gebeurd, is het oordeel dat er niet aan deze algemene voorwaarde wordt voldaan onzorgvuldig. Daarnaast creëert de huidige woning een onveilige situatie voor de baby. De baby heeft geen ruimte om zichzelf te ontwikkelen. Het is gevaarlijk om rond te kruipen en te ontdekken, met name omdat er zoveel elektrische apparaten op zo’n klein aantal vierkante meters staan. Verder is het voor eiser door de te kleine woning niet mogelijk om een juiste invulling te geven aan de omgangsregeling met zijn zoon uit een eerdere relatie. Zijn zoon heeft veel zorg nodig, die niet geboden kan worden in deze woning.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college de voorwaarde uit artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c van de Huisvestingsverordening terecht heeft tegengeworpen aan eiser. In de toelichting bij de Huisvestingsverordening is uiteengezet dat geen sprake is van een noodsituatie bij problemen bij gebrek aan woonruimte, zoals bijvoorbeeld een kamertekort na gezinsuitbreiding. De rechtbank begrijpt dat de woonsituatie verre van ideaal is, maar dat de woning klein is, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een bijzondere persoonlijke noodsituatie. De rechtbank is van oordeel dat verder ook niet gebleken en niet onderbouwd is, dat de huidige woning dusdanig onveilig is voor de baby dat er sprake is van een bijzondere persoonlijke noodsituatie. Eiser heeft uitsluitend gesteld dat er veel kabels en elektrische apparaten zouden zijn in verhouding tot het aantal vierkante meters, maar heeft dit en de daarmee gepaard gaande onveiligheid verder niet onderbouwd. Het college heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat de ontwikkeling en veiligheid van de baby primair de verantwoordelijkheid is van de ouders. Niet gebleken is waarom die veilige situatie in die ruimte niet door eiser en zijn partner gecreëerd kan worden.
4.2.
Daarnaast geeft de medische situatie van de partner geen aanleiding om uit te gaan van een bijzondere persoonlijke noodsituatie. Het is aan eiser om de ernst van de medische situatie – met stukken – te onderbouwen. Eiser heeft echter alleen bij de aanvraag documenten overgelegd. Deze stukken zien op de medische situatie van zijn partner ten tijde van haar zwangerschap. Daarna zijn er geen aanvullende stukken meer ingediend. De actuele medische situatie van de partner is dus in het geheel niet onderbouwd. De stukken die eerder wel zijn ingediend wijzen, naar het oordeel van de rechtbank, ook niet op een structurele en schrijnende medische situatie die gekoppeld is aan het kamertekort. Het college heeft in de medische stukken die zijn overgelegd dan ook geen aanleiding te hoeven zien om een nader medisch onderzoek uit te laten voeren.
4.3.
Dat eiser geen juiste invulling kan geven aan de omgangsregeling met zijn zoontje leidt niet tot een ander oordeel. Dit argument is pas in de beroepsfase naar voren gebracht, waardoor dit niet meegewogen had kunnen worden in het bestreden besluit. Daarnaast heeft eiser geen stukken overgelegd die deze problematiek onderbouwen.
4.4.
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een bijzondere persoonlijke noodsituatie. Het college mocht deze voorwaarde tegenwerpen aan eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de noodsituatie ontstaan buiten eigen schuld en was deze niet te voorzien?
5. Eiser stelt dat het ten onrechte aan hem wordt tegengeworpen dat hij zelf verantwoordelijk is geweest voor het creëren van deze woonsituatie. De zwangerschap en - daarmee de gezinsuitbreiding - was ongepland en niet voorzien. Eiser heeft er dan ook niet bewust voor gekozen om in deze situatie te belanden.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college deze voorwaarde, opgenomen in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d van de Huisvestingsverordening mocht tegenwerpen aan eiser. Hierbij overweegt de rechtbank dat eiser zijn gezin heeft uitgebreid terwijl er op dat moment geen zicht was op een andere, grotere, woning. Dat de zwangerschap ongepland was, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft op de zitting toegelicht dat als deze gezinsuitbreiding afgewenteld zou worden op de maatschappij, dit zou betekenen dat elke ongeplande zwangerschap zou leiden tot het verlenen van urgentie. Dit past niet bij het restrictieve beleid.
Is verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk?
6. De rechtbank constateert dat eiser ten aanzien van deze voorwaarde geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd. Ter onderbouwing verwijst hij met name naar de hiervoor genoemde omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het noodzakelijk is voor eiser om binnen zes maanden te verhuizen. Deze noodzaak is ook niet in dat kader onderbouwd. Het college heeft deze voorwaarde terecht tegengeworpen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Slaagt het beroep op de hardheidsclausule?
7. Eiser doet ook een beroep op de hardheidsclausule. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij opnieuw naar de medische situatie van zijn partner, de omvang van de woonruimte en de impact daarvan op de veiligheid, gezondheid en ontwikkeling van de baby. Volgens eiser hecht het college teveel waarde aan de algemene voorwaarden. Eiser zit in een dusdanig schrijnende situatie dat het college de hardheidsclausule toe moet passen en hem via die weg een urgentieverklaring kan verlenen.
8. De rechtbank overweegt dat het college alleen onder bijzondere omstandigheden alsnog, met toepassing van de hardheidsclausule, een urgentieverklaring kan verlenen. [2] Een urgentieverklaring is de uitzondering op de regel. De hardheidsclausule is daarop weer een uitzondering omdat iemand dan urgentie krijgt, terwijl die persoon niet aan de voorwaarden voldoet. De rechtbank is van oordeel dat het college in dit geval het algemeen belang bij een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser om op de door zijn gewenste wijze vorm te geven aan zijn gezinsleven. Er is sprake van woningnood binnen Utrecht en de situatie waarin eiser verkeert is niet anders dan die van veel andere woningzoekenden die in een vergelijkbare situatie verkeren. Het is niet uitzonderlijk dat er een gezin woont in een (te) kleine woning en dat een gezin wordt uitgebreid zonder dat er passende woonruimte is. Als deze woningzoekenden voorrang krijgen, betekent dit dat anderen langer op een woning moeten wachten. Bovendien is niet gebleken dat de baby op het moment van het bestreden besluit in een onveilige (woon)situatie verkeerde of dat de gezondheidstoestand van de baby of de partner zodanig ernstig wordt bedreigd dat er aanleiding was om per direct voorrang op de woningmarkt te verlenen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een zodanig uitzonderlijke situatie dat er afgeweken moest worden van de huisvestingsverordening. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen urgentieverklaring krijgt en het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, d en f van de Huisvestingsverordening.
2.Op grond van artikel 72 van de huisvestingsverordening.