ECLI:NL:RBMNE:2025:4015

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
11419496 \ UC EXPL 24-7929 VL/58599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van Reclassering Nederland afgewezen

In deze zaak vorderde eiser, die in verband met de voorwaardelijke beëindiging van zijn TBS met dwangverpleging op het terrein van een instelling woonde, een immateriële schadevergoeding van € 20.000,00 van Reclassering Nederland. Eiser stelde dat hij onvoldoende hulp en steun had ontvangen van Reclassering Nederland, wat leidde tot zijn plaatsing op een longstay-afdeling. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser af, omdat Reclassering Nederland niet onrechtmatig had gehandeld. De procedure begon met een dagvaarding op 4 november 2024, gevolgd door een schriftelijke reactie van Reclassering Nederland op 4 februari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2025 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was telefonisch aanwezig. De kantonrechter concludeerde dat Reclassering Nederland niet verantwoordelijk was voor de beëindiging van de zorg door de instelling en dat er geen causaal verband was tussen het handelen van Reclassering Nederland en de schade die eiser stelde te hebben geleden. Eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11419496 \ UC EXPL 24-7929 VL/58599
Vonnis van 18 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.T. van Dalen,
tegen
STICHTING RECLASSERING NEDERLAND,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Reclassering Nederland,
gemachtigde: mr. J. Stikkelbroeck.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft Reclassering Nederland op 4 november 2024 gedagvaard voor de kantonrechter. Reclassering Nederland heeft op 4 februari 2025 schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. De kantonrechter heeft een mondelinge behandeling bepaald, waaraan voorafgaand [eiser] nog aanvullende producties heeft overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2025 plaatsgevonden. [eiser] was niet aanwezig en mr. Van Dalen heeft de zitting telefonisch bijgewoond. Namens Reclassering Nederland waren [A] en [B] aanwezig, bijgestaan door mr. Stikkelbroeck. Partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken. Vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
[eiser] woonde, in verband met de voorwaardelijke beëindiging van zijn TBS met dwangverpleging, op het terrein van [instelling 1] in [plaats 1] (hierna: de [instelling 1] ). Op 13 april 2016 heeft de [instelling 1] de zorg echter per direct beëindigd, waarna [eiser] uiteindelijk op de longstay-afdeling in de [instelling 2] in [plaats 2] is geplaatst. [eiser] is van mening dat dit komt doordat Reclassering Nederland hem – kort gezegd – onvoldoende hulp en steun heeft geboden en wil daarom dat Reclassering Nederland hem een immateriële schadevergoeding van € 20.000,00 betaalt. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
In 2002 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en TBS met dwangverpleging vanwege het seksueel misbruiken van minderjarige jongens. In 2015 heeft de rechtbank de TBS met dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd. Deze voorwaarden hielden onder andere in dat [eiser] zou worden opgenomen in een instelling voor begeleid wonen (en zich daar aan de huisregels zou houden) en dat [eiser] , mede voor zijn eigen veiligheid, niet zijn pedoseksuele voorkeur met andere derden zou bespreken. Reclassering Nederland werd belast met het toezicht op Hde naleving van de voorwaarden door [eiser] .
3.2.
[eiser] werd vervolgens opgenomen in de [instelling 1] waar hij dagelijks werd begeleid door de [instelling 1] . [eiser] woonde hier in een zelfstandige woning, werkte bij een agrariër in de buurt en bezocht de lokale kerk. [eiser] had begin 2016 de verwachting dat Reclassering Nederland de rechtbank op korte termijn zou adviseren tot onvoorwaardelijk ontslag van [eiser] uit de TBS.
3.3.
In maart 2016 laat een persoonlijk begeleider van [eiser] aan Reclassering Nederland weten dat hij op de computer van [eiser] heeft gezien dat bepaalde websites zijn bezocht, die erop duiden dat [eiser] heeft gezocht naar kinderporno. De politie heeft de computer meegenomen en heeft op basis van de gevonden zoektermen geconstateerd dat [eiser] inderdaad heeft gezocht naar kinderporno.
3.4.
In april 2016 vond een gesprek plaats tussen de afdeling Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente [gemeente] , de politie, de [instelling 1] en de contactfunctionaris van Reclassering Nederland. Tijdens dit gesprek vertelde de wijkagent dat hem ter oren was gekomen dat [eiser] (destijds nog bekend onder een andere naam, een geruchtmakende zaak met veel media-aandacht indertijd) in de [instelling 1] verbleef. Hij benoemde daarbij het risico dat bepaalde inwoners van [plaats 3] in staat zouden zijn tot een afrekening als het verhaal van betrokkene ( [eiser] ) bij hen bekend wordt. Niet veel later zou een medewerker van de [instelling 1] op een verjaardagsfeestje gevraagd zijn of [eiser] bij de [instelling 1] woonde. Vanwege het door de wijkagent geschetste scenario en het daarbij behorende risico voor zowel [eiser] als de (andere bewoners van de) [instelling 1] heeft de [instelling 1] besloten de zorg aan [eiser] op 13 april 2016 te beëindigen.
3.5.
Reclassering Nederland heeft daarna onderzoek gedaan naar eventuele doorplaatsingsmogelijkheden, maar heeft geen vergelijkbare setting gevonden die de mate van controle en veiligheid biedt zoals de [instelling 1] . Reclassering Nederland heeft daarom, in combinatie met het feit dat [eiser] heeft gezocht naar kinderporno, de rechtbank geadviseerd de TBS met dwangverpleging te hervatten. Op 15 juni 2016 hervat de rechtbank de TBS met dwangverpleging, maar deze uitspraak wordt op 6 april 2017 door het hof vernietigd, omdat er nog een alternatief werd gezien voor hervatting van de verpleging van overheidswege en daarmee mogelijk een longstay-traject kon worden afgewend. [eiser] heeft daardoor nog een periode TBS met (gewijzigde) voorwaarden gehad.
3.6.
Op 6 februari 2019 beveelt de rechtbank Midden-Nederland alsnog hervatting van de TBS met dwangverpleging en deze beslissing wordt in hoger beroep op 19 september 2019 bekrachtigd. [eiser] is vervolgens (uiteindelijk) op de longstay-afdeling in de [instelling 2] in [plaats 2] geplaatst.

4.De beoordeling

Reclassering Nederland heeft niet onrechtmatig gehandeld
4.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat Reclassering Nederland onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. De kantonrechter wijst deze vordering af en overweegt hiertoe als volgt.
4.2.
Als onrechtmatige gedraging kan worden aangemerkt een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht en een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [1] [eiser] stelt dat Reclassering Nederland in strijd heeft gehandeld met een wettelijke plicht, doordat zij [eiser] niet de hulp en steun heeft geboden die van haar mocht worden verwacht. [2]
4.3.
Volgens [eiser] heeft Reclassering Nederland niets ondernomen tegen de onmiddellijke verwijdering van [eiser] op 13 april 2016 van het terrein van de [instelling 1] en heeft zij zich daarna onvoldoende ingespannen om [eiser] ergens anders in Nederland bij een soortgelijke zorgverlener onder te brengen. Vervolgens heeft Reclassering Nederland de rechtbank onterecht geadviseerd de TBS met dwangverpleging te hervatten; zij had de rechtbank beter moeten informeren over de situatie van [eiser] . De reden dat de [instelling 1] heeft besloten tot het beëindigen van de zorg was volgens [eiser] namelijk niet het feit dat [eiser] verdacht werd van het zoeken naar kinderporno, maar dat de [instelling 1] haar imago niet wilde beschadigen als mensen wisten dat [eiser] bij haar verbleef. [eiser] verwijst hierbij naar het schrijven van Reclassering Nederland waarin staat dat zij de rechtbank waarschijnlijk niet negatief geadviseerd zou hebben als het alleen zou gaan om de kinderporno. Het beëindigen van de zorg door de [instelling 1] is dus beslissend geweest voor het advies, terwijl die beëindiging plaatsvond op grond van dreigende imagoschade van de [instelling 1] , die niet aan [eiser] kan worden toegerekend, aldus [eiser] .
4.4.
Reclassering Nederland heeft dit – met verwijzing naar haar verslagen – betwist en toegelicht wat zij heeft ondernomen en welke maatregelen binnen haar mogelijkheden liggen. Reclassering Nederland heeft geen zeggenschap over de beslissing van de [instelling 1] om het verblijf van [eiser] te beëindigingen of deze niet meer te hervatten. Dat Reclassering Nederland hulp en steun dient te verlenen aan [eiser] bij de naleving van de voorwaarden, geeft haar niet een positie om de [instelling 1] te dwingen de opname van [eiser] voort te zetten.
4.5.
Reclassering Nederland heeft voor [eiser] vervolgens een tijdelijke plek geregeld bij [instelling 3] , geprobeerd om met de [instelling 1] een tussenoplossing te vinden en vervolgens breed onderzoek gedaan naar eventuele doorplaatsingsmogelijkheden. Reclassering Nederland heeft ook later nog contact gehad met de [instelling 1] over de mogelijkheid tot een verzoeningsgesprek en eventuele terugkeer, maar de [instelling 1] stond daar niet voor open.
4.6.
In de e-mail van Reclassering Nederland waar [eiser] naar verwijst, zegt Reclassering Nederland inderdaad dat zij mogelijk niet negatief geadviseerd zou hebben als het slechts zou gaan om het zoeken naar kinderporno. Maar er speelde juist wél meer dan alleen het zoeken naar kinderporno: [eiser] kon ook niet voldoen aan de voorwaarde van het verblijven in een instelling voor begeleid wonen. Gelet op deze met verslagen onderbouwde betwisting van Reclassering Nederland heeft [eiser] zijn stellingen onvoldoende onderbouwd en wordt de verklaring voor recht dat Reclassering Nederland onrechtmatig heeft gehandeld afgewezen.
De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen
4.7.
[eiser] vordert € 20.000,00 aan schadevergoeding, met als grondslag onrechtmatig handelen van Reclassering Nederland. Uit de wet volgt dat degene die ten opzichte van een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke onrechtmatige daad aan hem kan worden toegerekend, aan de ander de schade moet vergoeden die die ander door dit onrechtmatig handelen of nalaten lijdt. Omdat de kantonrechter van oordeel is dat Reclassering Nederland niet onrechtmatig heeft gehandeld, zal de gevorderde schadevergoeding worden afgewezen.
4.8.
Daarbij is niet gebleken dat [eiser] schade heeft geleden door enig handelen of nalaten van Reclassering Nederland. [eiser] verwijst naar artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek, welk artikel bepaalt dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. [eiser] stelt dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast en vergelijkt hierbij de situatie in februari 2016 waarin hij (volgens hem) bijna onvoorwaardelijk uit de TBS zou komen met de uitzichtloze situatie waarin hij nu zit: TBS met dwangverpleging op een longstay-afdeling.
4.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. De beslissing om de TBS met dwangverpleging te hervatten, is in eerste instantie op 15 juni 2016 genomen door de rechtbank omdat [eiser] zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, waarbij de eigen gedraging van [eiser] als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank Midden-Nederland overwoog op 15 juni 2016 namelijk dat:
“wat er zij van de handelwijze van het [instelling 1] , vast staat dat veroordeelde ondanks aanwijzing én waarschuwing van de reclassering op internet gezocht heeft naar kinderporno. Hiermee heeft hij zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden én zich weer in het delict scenario begeven. Dit maakt het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat de verpleging van overheidswege wordt hervat.”Weliswaar is dit vonnis vernietigd in hoger beroep, waarna nog even de TBS onder voorwaarden is voorgezet, maar uiteindelijk is op 6 februari 2019 de TBS met dwangverpleging hervat. Met de stelling van [eiser] dat de huidige situatie moet worden vergeleken met de situatie in februari 2016 toen hij uitzicht had op beëindiging van de TBS, wordt voorbij gegaan aan het feit dat niet alleen in juni 2016 de rechtbank heeft besloten tot hervatting van de dwangverpleging, maar (na vernietiging van deze uitspraak) in 2019 opnieuw is besloten tot TBS met dwangverpleging. Ook is daarna de TBS nog verlengd. In deze periode is dus kennelijk van alles gebeurd dat aanleiding is geweest om de TBS met dwangverpleging te hervatten. Dit maakt dat geen sprake is van een (voldoende direct) causaal verband tussen het gestelde handelen/nalaten van Reclassering Nederland en de situatie waarin [eiser] zich nu bevindt en daarmee met de gestelde schade die hij daardoor zou hebben geleden. Ook op basis hiervan zou de gevorderde schadevergoeding zijn afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Reclassering Nederland worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punten x tarief € 406,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 947,00
Uitvoerbaar bij voorraad
4.11.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek.
2.Zie artikel 38g Wetboek van Strafrecht (oud) en artikel 38 lid 2 Wetboek van Strafrecht (oud).