ECLI:NL:RBMNE:2025:4011

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
11592304 AC EXPL 25-653
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van facturen door gedaagden aan eiseres voor architectonische diensten met betrekking tot woningbouw

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een maatschap, hierna te noemen eiseres, en twee gedaagden. Eiseres had gedaagden opdracht gegeven voor het ontwerpen en begeleiden van de bouw van een woning in Amersfoort, welke op 30 april 2021 is opgeleverd. Eiseres heeft op 3 mei 2021 twee facturen gestuurd, maar gedaagden hebben deze niet betaald, omdat zij van mening zijn dat de woning gebreken vertoont die voorkomen hadden kunnen worden bij een goede uitvoering van de opdracht door eiseres.

De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat gedaagden de facturen van eiseres moeten betalen. Gedaagden voerden aan dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij een overeenkomst had gesloten met de architect, maar de kantonrechter oordeelde dat gedaagden duidelijk zaken deden met eiseres en niet met de architect. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de algemene voorwaarden van eiseres vernietigbaar zijn, omdat deze niet ter hand zijn gesteld aan gedaagden.

Verder oordeelde de kantonrechter dat gedaagden niet bevoegd waren om hun betalingsverplichting op te schorten en dat de ontbinding van de overeenkomst door gedaagden geen rechtsgevolg had, omdat zij zelf in verzuim verkeerden. Gedaagden zijn veroordeeld tot betaling van de facturen, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn ook voor rekening van gedaagden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en gedaagden hebben de mogelijkheid om binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11592304 \ AC EXPL 25-653 RvdH/1037
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
de maatschap [eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. W. van Dijk,
tegen

1.[gedaagde sub1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] (in mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. L.C. van der Veer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 17 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.De kern van deze zaak

2.1.
[gedaagden] heeft [eiseres] opdracht gegeven voor het ontwerpen, uitwerken en begeleiden van de bouw van een woning in Amersfoort. De woning is op 30 april 2021 opgeleverd. [eiseres] heeft op 3 mei 2021 twee facturen gestuurd: één voor de uitvoering (€ 3.025,00) en één voor de directievoering (€ 3.509,00). [gedaagden] heeft die facturen niet betaald, omdat de woning volgens hem gebreken heeft die – kort gezegd – voorkomen hadden kunnen worden als [eiseres] de opdracht goed had uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagden] de facturen van [eiseres] moet betalen.
3. De beoordeling
[eiseres] is ontvankelijk
3.1.
[gedaagden] voert aan dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat [gedaagden] een overeenkomst heeft gesloten met [A] (de architect, hierna: [A] ). De kantonrechter volgt [gedaagden] hierin niet, omdat het voor [gedaagden] duidelijk moest zijn dat hij geen zaken deed met [A] , maar met de maatschap waarvan hij maat is. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang:
  • [gedaagden] heeft het kantoor bezocht waar [A] werkt en daaruit kon hij opmaken dat [A] onderdeel was van een bedrijf.
  • [gedaagden] heeft niet weersproken dat ‘ [handelsnaam] ’ een handelsnaam is van [eiseres] . [gedaagden] heeft steeds correspondentie ontvangen met daarop de vermelding van deze handelsnaam van [eiseres] , of met vermelding van ‘ [eiseres] ’.
  • De gemachtigde van [gedaagden] heeft zijn correspondentie in 2021 al gericht aan [eiseres] .
  • Onder e-mails van [A] en zijn collega staan beide namen genoemd en het e-mailadres van [A] eindigt met @ [emailadres] .nl.
3.2.
Het was voor [gedaagden] daarom voldoende kenbaar dat hij zaken deed met [eiseres] en niet met [A] . Het is bovendien niet vereist dat de naam van elke afzonderlijke vennoot in de dagvaarding is genoemd. [eiseres] is als maatschap daarom ontvankelijk in haar vordering.
De algemene voorwaarden zijn vernietigbaar, want niet ter hand gesteld
3.3.
[gedaagden] heeft de offerte van [eiseres] niet ondertekend; volgens hem is er (daarom) sprake van een mondelinge overeenkomst. Partijen zijn het er echter over eens dat de inhoud van de overeenkomst wel volgt uit de offerte van 16 april 2019. In de offerte staat welke werkzaamheden [eiseres] zou verrichten en welk bedrag [gedaagden] daarvoor moest betalen. In de offerte staat ook dat de Algemene voorwaarden consument-architect, consumentenregeling 2013, uitgave BNA, van toepassing zijn.
3.4.
[gedaagden] stelt dat de algemene voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand zijn gesteld en doet een beroep op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. [eiseres] stelt slechts in algemene zin dat zij die samen met de offerte aan [gedaagden] heeft overhandigd, maar dat is onvoldoende. [gedaagden] heeft de offerte immers niet getekend. Hij heeft dus ook niet getekend voor ontvangst van de toepasselijke algemene voorwaarden. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiseres] de algemene voorwaarden niet ter hand heeft gesteld en vernietigt die in hun geheel op grond van artikel 6:233 onderdeel b BW.
[gedaagden] was niet bevoegd om de betaling op te schorten
3.5.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagden] niet bevoegd was om zijn betalingsverplichting op te schorten. Op 10 mei 2021 zegde [gedaagden] per brief aan dat hij zijn betalingsverplichting zou opschorten, in afwachting van de afwikkeling van de opleverlijst. De afwikkeling van de opleverlijst is echter een verplichting van de aannemer, waardoor [gedaagden] in afwachting van nakoming van die verplichting niet zijn betalingen aan [eiseres] kon opschorten.
3.6.
In dezelfde brief benoemt [gedaagden] dat de omvang van de schade eerst inzichtelijk zal zijn nadat de aannemer zijn werkzaamheden heeft beëindigd. De kantonrechter begrijpt [gedaagden] zo, dat hij (ook) heeft bedoeld zijn betalingsverplichting op te schorten in afwachting van betaling van een schadevergoeding door [eiseres] . Ook op deze grond was en is [gedaagden] niet bevoegd om zijn betalingsverplichting op te schorten en hierna wordt uitgelegd waarom.
3.7.
[gedaagden] heeft in deze procedure geen vordering tot schadevergoeding tegen [eiseres] ingesteld. [gedaagden] voert in deze procedure aan dat [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst voor zover die zien op directievoering tijdens de bouw van de woning. [eiseres] heeft volgens [gedaagden] de bouw niet gecontroleerd op conformiteit met het bestek, het Bouwbesluit/Besluit Bouwwerken Leefomgeving en de technische omschrijving. Daarnaast heeft [eiseres] volgens [gedaagden] bij de oplevering nagelaten de aannemer te wijzen op een groot aantal bouwgebreken en heeft [eiseres] gebrekkig directie gevoerd.
3.8.
Een begin van een onderbouwing van deze stellingen ontbreekt. Het deskundigenrapport van [deskundige] dat [gedaagden] heeft overgelegd ziet op gebreken in de bouw (gerealiseerd door de aannemer) en niet op de wijze waarop [eiseres] uitvoering heeft gegeven aan haar verplichtingen. Bij de huidige stand van informatie oordeelt de kantonrechter dat (nog) niet vaststaat dat [eiseres] een schadevergoeding aan [gedaagden] moet betalen en zo ja, van welke omvang. De door [gedaagden] gepretendeerde vordering is dus niet opeisbaar en dat maakt dat opschorting niet mogelijk is.
De ontbinding was niet gerechtvaardigd en heeft geen rechtsgevolg
3.9.
Op 19 oktober 2021 heeft [gedaagden] de overeenkomst met [eiseres] buitengerechtelijk ontbonden en heeft hij aangekondigd dat hij de facturen van [eiseres] niet zal betalen. Deze ontbindingsverklaring heeft geen rechtsgevolg, omdat [gedaagden] op het moment van die verklaring niet bevoegd was tot ontbinding omdat hij zélf in verzuim verkeerde. Dit volgt uit artikel 6:266 BW. Zoals hiervoor is overwogen, was [gedaagden] niet bevoegd om de betaling van de facturen van [eiseres] op te schorten. [gedaagden] verkeerde daardoor sinds 18 mei 2021 in verzuim ten aanzien van de betaling van de facturen. [1] De overeenkomst tussen partijen is dus niet ontbonden.
[gedaagden] heeft geen tegenvordering die hij kan verrekenen
3.10.
Voor zover opschorting en (partiële) ontbinding niet leiden tot het tenietgaan van de betalingsverplichting van [gedaagden] , beroept hij zich op verrekening van de vordering van [eiseres] met zijn vordering op [eiseres] uit hoofde van schadevergoeding. De kantonrechter verwijst naar de overwegingen onder 3.6 en komt ook ten aanzien van dit verweer tot de conclusie dat het niet slaagt. Het is niet mogelijk om een onbepaalde en niet opeisbare vordering te verrekenen.
Conclusie: [gedaagden] moet de facturen betalen
3.11.
Deze procedure ziet in de kern op de vraag of [gedaagden] de facturen van [eiseres] moet betalen en de kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend. [gedaagden] wordt daarom veroordeeld tot betaling van € 6.534,00. Omdat [gedaagden] de facturen niet op tijd heeft betaald, is hij ook de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd. [gedaagden] heeft niet betwist dat de tot en met 29 januari 2025 verschenen wettelijke rente € 1.077,73 bedraagt, zodat dat bedrag toewijsbaar is. Daarnaast wordt de wettelijke rente over de hoofdsom toegewezen met ingang van 30 januari 2025 tot de voldoening.
3.12.
Of [eiseres] al dan niet tekort is geschoten in haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst en of [gedaagden] aanspraak kan maken op een schadevergoeding, zijn andere vragen, die niet in deze procedure worden beantwoord.
[gedaagden] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.13.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.
3.14.
Omdat de algemene voorwaarden zijn vernietigd als gevolg van het feit dat die niet ter hand zijn gesteld, komt de kantonrechter niet toe aan ambtshalve toetsing van die voorwaarden. [eiseres] heeft aan [gedaagden] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. [eiseres] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. De gevorderde btw zal worden afgewezen, omdat [eiseres] in de dagvaarding niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie te hebben verricht. Daarom zal een bedrag van € 701,70 worden toegewezen.
[gedaagden] moet de proceskosten betalen
3.15.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
122,16
- griffierecht
543,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.478,16
3.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.611,73, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 6.534,00, met ingang van 30 januari 2025, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 701,70 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 1.478,16, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Nicholson en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

Voetnoten

1.De vervaldatum van beide facturen is 17 mei 2021.