ECLI:NL:RBMNE:2025:400

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/16/586652 / KL ZA 25-1
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding tussen voormalig bestuurder en onderneming over ontslag en managementvergoeding

In deze zaak, die op 10 februari 2025 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. Het geschil ontstond na de mededeling van [bestuurder 2] dat hij per 1 januari 2025 als bestuurder van [gedaagde] B.V. wilde terugtreden. Tijdens een directieoverleg op 28 oktober 2024 werd afgesproken dat [bestuurder 2] recht had op een managementvergoeding van twee maanden en het gebruik van een leaseauto tot het einde van het leasecontract. [gedaagde] B.V. heeft echter een aandeelhoudersbesluit genomen dat het ontslag van [bestuurder 2] niet accepteerde, wat leidde tot een geschil over de betaling van achterstallige managementvergoedingen en de schorsing van [bestuurder 2]. De voorzieningenrechter oordeelde dat [gedaagde] B.V. de achterstallige managementvergoeding van € 50.500,00 aan [eiseres] B.V. moest betalen, evenals een bedrag van € 13.333,33 voor de vertrekregeling. De vordering tot vernietiging van het schorsingsbesluit werd afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbrak. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie werden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van onrechtmatige verhoging van de managementvergoeding door [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/586652 / KL ZA 25-1
Vonnis in kort geding van 10 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen:
[eiseres],
advocaat: mr. A.J. ter Wee te Meppel,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. M.J. Kesler te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 januari 2025 met producties 1 tot en met 14;
- de akte overlegging producties 15 tot en met 24 van [eiseres] ;
- de akte overlegging producties 25 tot en met 31 van [eiseres] ;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 16;
- de mondelinge behandeling van 27 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een op 10 december 2020 opgerichte holdingmaatschappij van verschillende werkmaatschappijen die zich voornamelijk bezig houden op de markt van zonne-energie. [gedaagde] wordt sinds haar oprichting bestuurd door [eiseres] , [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. Voor hun werkzaamheden ontvangen zij een managementvergoeding (‘fee’). De contractuele relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] is niet schriftelijk vastgelegd.
2.2.
De aandelen van [gedaagde] worden voor 70% gehouden door [bedrijf 1] B.V., waarvan de heer [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1] ) enig bestuurder en enig aandeelhouder is.
2.3.
[eiseres] bezit 20% van de aandelen in [gedaagde] . De heer [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres] . [bestuurder 2] heeft recht op het gebruik van (lease-)auto waarvan de kosten door [gedaagde] worden gedragen.
2.4.
De overige 10% van de aandelen in [gedaagde] worden gehouden door [bedrijf 2] B.V., waarvan de zoon van [bedrijf 1] , de heer [bestuurder 3] (hierna: [bestuurder 3] ) enig bestuurder en enig aandeelhouder is.
2.5.
Medio 2024 zijn de voorheen zeer goede en vriendschappelijke verhoudingen tussen [bestuurder 1] en [bestuurder 2] verslechterd. Die vriendschap lag aan de basis van hun samenwerking in [gedaagde] . Een coaching traject bracht daarin geen verbetering. Op 28 oktober 2024 heeft [bestuurder 2] in een informeel overleg aan [bestuurder 1] laten weten dat hij wil terugtreden als bestuurder van [gedaagde] . Op verzoek van [bestuurder 1] vond in later op die dag tussen [bestuurder 1] , [bestuurder 2] en [bestuurder 3] een directieoverleg plaatsgevonden. Van het directieoverleg zijn door mevrouw [A] (hierna: [A] ), als officemanager werkzaam voor [gedaagde] , notulen opgesteld. In de notulen staat onder meer:
“(…)
[bestuurder 2][
toevoeging voorzieningenrechter: [bestuurder 2]]
stopt per 1-1-2025 als bestuurder:[bestuurder 2] geeft aan dat hij gaat stoppen per 1-1-2025. De zijn de afspraken die gemaakt zijn:
(…)
2. [bestuurder 2] mag voor 1-1-2025 een extra management fee factuur sturen ter hoogte van 2 maanden management fee van 2024.
3. [bestuurder 2] blijft tot het einde van het leasecontract in de lease-auto rijden. Dit is rond april 2025
(…)”
2.6.
Na afloop van het directieoverleg heeft [bestuurder 1] aan de hand van een op het internet gevonden voorbeeld een document met de titel “
Aandeelhoudersbesluit [gedaagde] B.V.” opgesteld. Dat document heeft hij niet met [bestuurder 2] gedeeld. [bestuurder 2] trof dat op een later op het netwerk van zijn computer aan. Het document is niet ondertekend. In het document staat onder meer:
“(…)
in aanmerking nemende:
(i) dat het gehele geplaatste kapitaal van [gedaagde] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen:Vennootschap, wordt gehouden door de Aandeelhouders;
(ii) dat blijkens mededeling van het bestuur van de Vennootschap alle vergadergerechtigden hebben ingestemd met de wijze van besluitvorming;
besluiten hierbij:
Aftreden bestuurder
[eiseres] B.V., voornoemd, op eigen verzoek, onder dankzegging voor de aan de Vennootschap bewezen diensten op de meest eervolle wijze per 31-12-2024 te ontslaan als bestuurder van de Vennootschap.”
2.7.
Op verzoek van [bestuurder 1] en [bestuurder 3] is de inschrijving van [gedaagde] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel gewijzigd. Die wijziging betreft de
uitdiensttreding van [eiseres] op 30 november 2024 als bestuurder van [gedaagde] .
2.8.
Op 13 december 2024 heeft een aandeelhoudersvergadering van [gedaagde] plaatsgevonden. Daarbij waren alle aandeelhouders aanwezig. In de notulen van de aandeelhoudersvergadering staat onder meer:
“(…)

4.Stemming ontslag

Overgegaan wordt tot stemming over het voorgenomen ontslag van [eiseres] B.V. als bestuurder per 31-12-2024. Bij stemming heeft 20% van het geplaatste kapitaal vóór gestemd en 80% van het geplaatste kapitaal tegen gestemd. Hierbij stemde [eiseres] B.V. vóór en de overige aandeelhouders tegen. Het voorgenomen ontslag van [eiseres] B.V. is hierbij afgewezen.

5.Stemming schorsing

De voorzitter geeft aan dat de heer [bestuurder 2] het woord krijgt om, als vertegenwoordiger van [eiseres] B.V., als eerste het woord te krijgen over de voorgenomen schorsing als bestuurder per direct.

De heer [bestuurder 2] geeft aan dat hij niet begrijpt waar dit vandaan komt en ziet geen zwaarwegende redenen om geschorst te worden. Integendeel, hij heeft aangegeven per 31-12-2024 zijn taken neer te leggen en is van mening dat er in die hoedanigheid geen aanleiding is tot schorsing.
De voorzitter bedankt hem voor zijn toelichting, deze zal genotuleerd worden.
Er wordt overgegaan tot stemming over het per direct schorsen van [eiseres] B.V. als bestuurder.
Bij stemming heeft 20% van het geplaatste kapitaal tegen schorsing en 80% van het geplaatste kapitaal vóór schorsing gestemd. Hierbij stemde [eiseres] B.V. tegen en de overige aandeelhouders vóór. Hierbij is de schorsing per direct aangenomen.
(…)”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na dit vonnis aan [eiseres] een bedrag van € 50.500,00 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente als het bedrag niet binnen veertien dagen na dit vonnis is betaald;
II. het besluit van 13 december 2024 van de algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde] te vernietigen voor zover dat besluit ziet op de schorsing van [eiseres] als bestuurder van [gedaagde] ;
III. [gedaagde] onder verbeurte van een dwangsom te veroordelen om binnen twee werkdagen na dit vonnis - kortgezegd – de registratie van het uittreden van [eiseres] als bestuurder van [gedaagde] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel te corrigeren;
IV. [gedaagde] te gebieden om binnen veertien dagen na dit vonnis aan [eiseres] een bedrag te voldoen van € 13.333,33 alsmede [gedaagde] te gebieden de aan [eiseres] ter beschikking gestelde leaseauto met kenteken [kenteken] te laten gebruiken tot het einde van de leasetermijn waarbij [gedaagde] de reguliere lasten van dat gebruik heeft te dragen zoals zij die droeg in 2024 en voorheen;
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten van de procedure in conventie, te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure in conventie.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiseres] te veroordelen om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van:
a. € 224.848,98, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 november 2022 tot aan de dag van voldoening;
b. € 44.472,39, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 21 april 2023 tot aan de dag van voldoening;
c. € 133.417,14, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 22 december 2023 tot aan de dag van voldoening;
II. [eiseres] te veroordelen om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 4.770,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 januari 2025 tot aan de dag van voldoening;
III. [eiseres] te veroordelen in de proceskosten van de procedure in reconventie te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald.
3.4.
[eiseres] voert verweer. [eiseres] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure in reconventie.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eiseres] vordert in conventie betaling van achterstallige managementvergoeding, vernietiging van het besluit tot schorsing van haar als bestuurder van [gedaagde] , aanpassing van de inschrijving van [gedaagde] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en nakoming door [gedaagde] van de vertrekregeling. De voorzieningenrechter zal oordelen dat de achterstallige managementvergoeding betaald moet worden, de vertrekregeling nagekomen moet worden en de uitfunctietreding van [eiseres] moet worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van koophandel. De andere vorderingen zullen worden afgewezen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Is er op 28 oktober 2024 een bindende afspraak gemaakt?
4.2.
Het is tussen partijen niet in geschil dat [eiseres] en [gedaagde] een mondelinge managementovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan [eiseres] haar taken als bestuurder van [gedaagde] heeft verricht.
4.3.
[eiseres] stelt dat tijdens het directieoverleg van 28 oktober 2024 met (de bestuurders van) [gedaagde] overeengekomen is dat haar managementovereenkomst per 1 januari 2025 eindigt en zij/ [bestuurder 2] recht heeft op de managementvergoeding over twee maanden en op het behoud van de auto tot het einde van het leasecontract. Volgens [gedaagde] is er op 28 oktober 2024 slechts sprake geweest van een verkennend gesprek en hebben partijen geen rechtsgeldig besluit genomen over het opzeggen van de managementovereenkomst van [eiseres] . Ook stelt zij dat bij aandeelhoudersbesluit van 13 december 2024 het ontslag van [eiseres] niet is geaccepteerd.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het voorshands zeer waarschijnlijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat op 28 oktober 2024 overeengekomen is [bestuurder 2] per 1 januari 2025 ontslag neemt en dat hij recht heeft op een vergoeding van twee maanden managementvergoeding en het voortgezet gebruik van zijn auto tot het einde van het leasecontract. Daarvoor is van belang dat:
- [bestuurder 1] het directieoverleg geïnitieerd heeft nadat [bestuurder 2] hem eerder die dag zijn wens te kennen had gegeven zijn functie per 1 januari 2025 neer te leggen;
- tijdens dat directieoverleg het voltallige bestuur en alle aandeelhouders van [gedaagde] aanwezig waren;
- in de door [A] gemaakte en rondgestuurde notulen duidelijk staat dat, - als
“de afspraken die gemaakt zijn”- [bestuurder 2] per 1 januari 2025 stopt als bestuurder, dat hij twee maanden managementvergoeding mag factureren en dat hij in de leaseauto mag blijven rijden tot einde leasecontact;
- dat [bestuurder 1] ter voorbereiding van de formalisering van het terugtreden van [eiseres] als bestuurder van [gedaagde] , een document met de titel
“Aandeelhoudersbesluit [gedaagde] B.V.”(zie nr. 2.6) heeft opgesteld waaruit duidelijk de acceptatie van het ontslag op eigen verzoek van [eiseres] blijkt. Hoewel [bestuurder 1] dat document niet heeft gedeeld en [bestuurder 2] dat document op het netwerk van [gedaagde] heeft gevonden, strookt de inhoud daarvan volledig met de notulen van het directieoverleg.
Tegenover deze overtuigende bewijsmiddelen heeft [gedaagde] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit het (volgens haar) verkennende karakter van het directieoverleg zou kunnen blijken.
4.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er over het ontslag van [eiseres] en de vertrekregeling tijdens het directieoverleg van 28 oktober 2024 geen rechtsgeldige besluiten tot stand zijn gekomen, omdat de bevoegdheid tot het nemen van die besluiten rust bij de aandeelhouders. Dat verweer van [gedaagde] wordt verworpen omdat tijdens dat directieoverleg ook alle aandeelhouders van [gedaagde] waren vertegenwoordigd. In artikel 8.7 van de Statuten van [gedaagde] is voorzien in de mogelijkheid van besluitvorming door de aandeelhouders buiten vergadering. [gedaagde] heeft voorshands niet aangetoond dat aan de voorwaarden die artikel 8.7 stelt aan een buiten de algemene vergadering rechtsgeldig genomen besluit niet is voldaan.
De achterstallige managementvergoeding van € 50.500
4.6.
[eiseres] stelt dat de bestuurders van [gedaagde] in 2024 met elkaar hebben afgesproken dat zij ieder kwartaal recht hebben op een managementvergoeding van € 20.000,00 (exclusief btw) per bestuurder per kwartaal. [eiseres] heeft slechts een gedeelte van haar managementvergoeding ontvangen. Volgens [eiseres] resteert over 2024 nog een te ontvangen bedrag van € 50.500,00 (inclusief btw). Zij vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om dat bedrag aan haar te betalen.
4.7.
Ten aanzien van geldvorderingen in kort geding is terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter de vordering zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.8.
Op de mondelinge behandeling heeft [bestuurder 1] erkend dat de bestuurders van [gedaagde] een afspraak hebben gemaakt dat iedere bestuurder in 2024 recht heeft op een managementvergoeding van € 20.000,00 per bestuurder per kwartaal en dat bij de uitbetaling daarvan een achterstand is ontstaan. Het is begrijpelijk dat de bestuurders vanwege liquiditeitsredenen besloten hebben om de managementvergoeding niet volledig aan de bestuurders te betalen, maar dat laat de verschuldigdheid daarvan onverlet. Niet gesteld of gebleken is dat de bestuurders een afspraak hebben gemaakt over (het moment van) de betaling van het achterstallige deel van hun managementvergoeding. Bij gebreke daarvan is het redelijk te achten dat de achterstallige managementvergoeding van [eiseres] in ieder geval bij de beëindiging van haar managementovereenkomst opeisbaar is. Het is immers gebruikelijk om binnen korte tijd na beëindiging van een managementovereenkomst tot een financiële afrekening te geraken.
4.9.
[gedaagde] heeft gesteld dat uit vaste jurisprudentie volgt dat een geschorste bestuurder geen recht heeft op bezoldiging over de periode van schorsing. Deze stelling is niet juist. In de eerste plaats kan de schorsing (daargelaten de door [eiseres] gestelde vernietigbaarheid van dat besluit) geen afbreuk doen aan het recht van [eiseres] op betaling van de reeds op 13 december 2024 achterstallige fee. [gedaagde] heeft evenmin gelijk dat zij door de enkele schorsing vanaf 13 december 2024 geen managementvergoeding meer verschuldigd is aan [eiseres] . Daarvan zal immers pas sprake zijn indien de reden van de schorsing in de risicosfeer van [eiseres] ligt. [gedaagde] heeft (zoals nog zal blijken) vooralsnog niet aangetoond dat daarvan sprake is. Op grond hiervan moet - in het bestek van dit kort geding - ervan worden uitgegaan dat de bodemrechter deze geldvordering van [eiseres] zeer waarschijnlijk zal toewijzen.
4.10.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat zij en [bestuurder 2] geen andere inkomsten hebben. Daarmee heeft zij het spoedeisend karakter van haar vordering voldoende aannemelijk gemaakt. [gedaagde] wordt in haar stelling dat door de gestelde spoedeisendheid van [eiseres] er sprake is van een restitutierisico niet gevolgd. [gedaagde] heeft geen duidelijke feiten gesteld die zouden kunnen wijzen op enig restitutierisico. Een eventueel restitutierisico zou niet tot afwijzing van de vordering leiden. [gedaagde] erkent immers dat zij haar bestuurders een managementvergoeding van € 20.000,00 per bestuurder per kwartaal verschuldigd is en dat de managementvergoedingen niet (volledig) zijn uitbetaald. Gelet op de deugdelijkheid van de vordering van [eiseres] noopt het eventuele restitutierisico aan de zijde van [gedaagde] niet tot een ander oordeel.
4.11.
De vordering van [eiseres] tot betaling van haar achterstallige managementvergoeding van € 50.500,00 (inclusief btw) zal worden toegewezen.
De vernietigbaarheid van het besluit van 13 december 2024
4.12.
[eiseres] stelt dat het aandeelhoudersbesluit van 13 december 2024 om haar als bestuurder van [gedaagde] te schorsen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 BW) en in strijd met de statutaire bepalingen van [gedaagde] tot stand gekomen is (artikel 2:15 BW). [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter het besluit vernietigt.
4.13.
Daargelaten dat er terechte vragen kunnen worden gesteld bij de geldigheid van het besluit (alleen al omdat gebleken is dat de redenen van schorsing zoals thans door [gedaagde] aangevoerd in het geheel niet zijn besproken tijdens de aandeelhoudersvergadering van 13 december 2024), zal de vordering van [eiseres] worden afgewezen vanwege gebrek aan (spoedeisend) belang. In nr. 4.4 is geoordeeld dat afgesproken is dat de managementovereenkomst van [eiseres] per 1 januari 2025 eindigt. Die datum is reeds verstreken. [eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij een uitspraak over de rechtsgeldigheid van het schorsingsbesluit terwijl de managementovereenkomst reeds ten einde is gekomen.
De wijziging van de inschrijving van [gedaagde] in het handelsregister.
4.14.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] haar onterecht in het handelsregister van de Kamer van Koophandel per 30 november 2024 als bestuurder heeft uitgeschreven. Volgens [eiseres] heeft zij recht op en belang bij herstel om tot 31 december 2024 ingeschreven te staan als bestuurder van [gedaagde] . Zij vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld de inschrijving in het handelsregister in die zin te corrigeren.
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat
in de visievan [gedaagde] , [eiseres] niet als bestuurder van [gedaagde] per 1 januari 2025 uit functie is getreden en dat de managementovereenkomst tussen beiden onverminderd voortduurt. Dat is immers de consequentie van haar standpunt dat [gedaagde] de ontslagname van [bestuurder 2] niet heeft geaccepteerd. [bestuurder 1] heeft tegen deze achtergrond verklaard dat hij namens [gedaagde] aan de Kamer van Koophandel een verzoek heeft gedaan om de registratie van [eiseres] als bestuurder van [gedaagde] in het handelsregister te corrigeren in die zin dat [eiseres] thans nog bestuurder is van [gedaagde] . Deze wijziging zal in ieder geval tot gevolg hebben dat de uitfunctietreding van [eiseres] per 30 november 2024 ongedaan gemaakt zal worden. Dat maakt dat het feit dat [eiseres] per 30 november 2024 als bestuurder is uitgeschreven, is achterhaald.
4.16.
De vordering tot correctie van [eiseres] impliceert ook dat de Kamer van Koophandel wordt bericht dat zij per 1 januari 2025 als bestuurder van [gedaagde] uit functie getreden is. Deze vordering is vanwege het oordeel dat de managementovereenkomst met [eiseres] per 1 januari 2025 geëindigd is, toewijsbaar. Het gevolg daarvan is immers dat ook de op die overeenkomst gebaseerde functie van [eiseres] als bestuurder van [gedaagde] geëindigd is. Het is in het belang van [eiseres] dat de inschrijving van [gedaagde] in het handelsregister in die zin wordt gewijzigd.
De vertrekregeling
4.17.
In 4.4 is reeds overwogen dat tijdens het directieoverleg van 28 oktober 2024 een vertrekregeling is overeengekomen die inhoudt dat [eiseres] / [bestuurder 2] twee maanden managementvergoeding mag declareren en gebruik mag maken van de leaseauto tot het einde van de leaseovereenkomst. Partijen zijn het erover eens dat het te declareren bedrag (2/3 x 20.000 =) € 13.333,33 (ex. btw) bedraagt en dat de leaseovereenkomst eindigt op 7 mei 2025. Het is in hoge mate waarschijnlijk dat de bodemrechter de vordering van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 13.333,33 (ex. btw) en het voortgezet gebruik van de leaseauto zal toewijzen.
4.18.
De beoordeling in nr. 4.10 van het spoedeisend belang en het restitutierisico geldt ook voor de vordering tot nakoming van de vertrekregeling. Gelet op de deugdelijkheid van de vorderingen van [eiseres] noopt het eventuele restitutierisico (waaromtrent niets gebleken is) aan de zijde van [eiseres] niet tot een ander oordeel.
4.19.
De vordering van [eiseres] om [gedaagde] te gebieden de vertrekregeling na te komen zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.20.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
122,35
- griffierecht
2.995,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal
4.224,35
4.21.
De nakosten van [eiseres] worden begroot op de manier zoals in de beslissing is genoemd.
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.23.
De veroordelingen worden, zoals gevorderd, uitvoerbaard bij voorraad verklaard. Hiertegen is geen verweer gevoerd.
in reconventie
4.24.
De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zijn geldvorderingen. Deze vorderingen zullen worden afgewezen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Het verwijt van [gedaagde]
4.25.
Het beoordelingskader voor geldvorderingen in kort geding geldt ook voor de vorderingen van [gedaagde] in reconventie.
4.26.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] door middel van dubieuze facturatie en eenzijdige instructies geld aan haar heeft onttrokken. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] eigenhandig en zonder een daarvoor statutair vereist aandeelhoudersbesluit haar managementvergoeding verhoogd. Daardoor heeft [eiseres] € 44.472,39 te veel managementvergoeding ontvangen. Voorts stelt [gedaagde] dat [eiseres] op 30 november 2022 dubieuze facturen heeft gestuurd van in totaal € 224.848,98 en op 22 december 2023 van in totaal € 113.417,14. De bedragen die [eiseres] ten gevolge van de verhoging van haar managementvergoeding en de dubieuze facturen heeft ontvangen, zijn volgens [gedaagde] onverschuldigd betaald. Haar vorderingen strekken tot terugbetaling daarvan. [eiseres] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden.
4.27.
De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] eigenhandig haar managementvergoeding heeft verhoogd is onjuist gebleken. [bestuurder 1] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de managementvergoeding voor iedere bestuurder gelijk is en voor het jaar 2024 € 20.000,00 per bestuurder per kwartaal bedraagt. Voorts heeft [bestuurder 1] verklaard dat er voor 2023 een managementvergoeding voor [eiseres] is afgesproken van circa € 133.000,00. Dit betekent dat voorshands aannemelijk is dat [eiseres] over 2023 en 2024 niet meer managementvergoeding heeft ontvangen dan de vergoeding die de bestuurders met elkaar hebben afgesproken. Ook indien de stelling van [gedaagde] , dat aan die afspraken geen geldige aandeelhoudersbesluiten ten grondslag zouden liggen, juist zou zijn dan kan die haar ernstige beschuldiging aan het adres van [eiseres] in geen enkel opzicht dragen.
4.28.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar verdenking van dubieuze facturatie door [eiseres] , diverse facturen en creditfacturen van [eiseres] in het geding gebracht. [eiseres] heeft gesteld dat alle facturen in goed onderling overleg en door [A] , een medewerkster van [gedaagde] , zijn opgemaakt. Uit de overgelegde notulen van verschillende directievergaderingen blijkt dat er herhaaldelijk is gesproken over het herstructureren van de wijze van facturatie door de bestuurders en dat [A] van [gedaagde] was belast met en zorgdroeg voor die facturatie en de correctie daarvan door middel van creditfacturen. De facturen en creditfacturen van [eiseres] die [gedaagde] als bewijs van de door haar beweerde fraude in het geding heeft gebracht lijken volledig aan te sluiten op hetgeen in de directievergaderingen over de facturatie door de bestuurders van [gedaagde] is besproken en afgesproken. De facturen en creditfacturen van [eiseres] overtuigen als bewijsmiddelen allerminst, nog daargelaten dat [bestuurder 2] ter zitting heeft gesteld dat de facturen niet door hem zijn opgemaakt, hij niet eens weet hoe hij dat zou moeten doen omdat [gedaagde] die verzorgde en dat [gedaagde] dit alles niet weersproken heeft.
4.29.
[gedaagde] heeft voor de ernstige beschuldigingen aan het adres van Highlanders geen enkel overtuigend bewijsmiddel aangedragen. In haar conclusie van antwoord maakt zij weliswaar gewag van diepgaand onderzoek naar de gang van zaken en de bespreking daarvan met [eiseres] op 28 oktober 2024, maar over de aard, inhoud en het resultaat van dat onderzoek stelt zij vrijwel niets. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [bestuurder 1] (om hem moverende redenen) op 28 oktober 2024 die beschuldigingen juist niet ter sprake heeft gebracht. Ook op de aandeelhoudersvergadering van 13 december 2024 zijn die beschuldigingen niet aan de orde geweest. Tot op de dag van de mondelinge behandeling had nog geen enkel extern onderzoek plaatsgevonden.
4.30.
Bij gebreke van enig bewijs van de beschuldigingen van [gedaagde] aan het adres van [eiseres] dienen de daarop gebaseerde vorderingen van [gedaagde] te worden afgewezen.
Het gebruik van leaseauto door [eiseres]
4.31.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] onrechtmatig gebruik maakt van de leaseauto van één van haar dochtervennootschappen. Haar dochtervennootschap heeft een vervangende auto moeten leasen voor een bedrag van € 4.770,00. De dochtermaatschappij heeft haar vordering tot schadevergoeding gecedeerd aan [gedaagde] .
4.32.
In conventie is geoordeeld dat [eiseres] gerechtigd is gebruik te maken van de leaseauto tot het einde van het leasecontract. In het toewijzen van die vordering ligt reeds besloten dat [eiseres] geen onrechtmatig gebruik maakt van de leaseauto. De vordering tot schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.33.
[gedaagde] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld en zal in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] in reconventie worden begroot op € 553,50 (€ 1.107,00 x factor 0,5) aan salaris advocaat.
4.34.
De nakosten van [eiseres] worden begroot op de manier zoals in de beslissing is genoemd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
in conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling binnen twee weken na heden van € 50.5000,00 (inclusief btw) aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na heden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na een daartoe van [eiseres] ontvangen factuur een bedrag van € 13.333,33 (exclusief btw) aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na ontvangst van die factuur,
5.3.
gebiedt [gedaagde] om [eiseres] tot 7 mei 2025 gebruik te laten maken van de leaseauto met kenteken [kenteken] waarbij [gedaagde] de reguliere lasten van het gebruik heeft te dragen zoals zij die droeg in 2024 en daarvoor,
5.4.
gebiedt [gedaagde] binnen twee werkdagen na heden het handelsregister van de Kamer van Koophandel op de daarvoor aangewezen wijze te berichten, met gelijktijdig bericht daarvan aan [eiseres] , dat [eiseres] met ingang van 1 januari 2025 uit functie is getreden als bestuurder van [gedaagde] , bij gebreke waarvan [gedaagde] een dwangsom zal verbeuren van € 1.000 per dag tot een maximum van € 25.000,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie van € 4.224,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met de wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in reconventie:
5.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 553,50,
in conventie en in reconventie:
5.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de nakosten van [eiseres] , tot op heden begroot in conventie en reconventie samen op € 278,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.9.
verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025.