ECLI:NL:RBMNE:2025:395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
585503 / KL ZA 24-310
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan het passeren van een akte van bijpandstelling in kort geding

In deze zaak vordert eiseres, een B.V., in kort geding veroordeling van gedaagde, eveneens een B.V., tot het verlenen van medewerking aan het passeren van een akte van bijpandstelling. Eiseres stelt dat partijen een bindende overeenkomst hebben gesloten, terwijl gedaagde dit betwist en aanvoert dat zij niet aan de verplichting kan voldoen. De voorzieningenrechter heeft op 7 februari 2025 uitspraak gedaan en oordeelt dat eiseres grotendeels in het gelijk wordt gesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde haar medewerking moet verlenen aan het passeren van de akte van bijpandstelling, omdat de grond van het project als zekerheid dient voor de geldlening die gedaagde heeft ontvangen. De voorzieningenrechter wijst de vordering tot medewerking toe, met een dwangsom van € 2.000 per dag, gemaximeerd tot € 300.000. Daarnaast moet gedaagde de proceskosten van eiseres betalen, die zijn begroot op € 4.392,35. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, aangezien de schuld aan haar alleen maar oploopt en gedaagde heeft aangegeven dat zij de afspraken wil nakomen. De uitspraak benadrukt het belang van de gemaakte afspraken tussen partijen en de noodzaak voor gedaagde om deze na te komen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/585503 / KL ZA 24-310
Vonnis in kort geding van 7 februari 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. B.A.J. van Lammeren,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar (middellijk) bestuurder [bestuurder 1] .

1.De kern van de zaak

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] haar medewerking moet verlenen aan het passeren van een akte van bijpandstelling. Volgens [eiseres] zijn partijen dit overeengekomen. Daarom vordert [eiseres] in dit kort geding veroordeling van [gedaagde] tot het verlenen van medewerking hieraan (op straffe van een dwangsom), en betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten met wettelijke rente. [gedaagde] betwist dat sprake is van een bindende overeenkomst en als daar wel sprake van is vindt zij dat ze niet aan die verplichting kan worden gehouden.
1.2.
De voorzieningenrechter stelt [eiseres] (grotendeels) in het gelijk en zal [gedaagde] (onder meer) veroordelen tot medewerking. Deze en de overige beslissingen worden toegelicht onder punt 4.

2.De procedure

2.1.
De voorzieningenrechter heeft de volgende processtukken ontvangen en gelezen:
- de dagvaarding van 13 januari 2025 met 16 producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025.
Namens [eiseres] waren aanwezig de heer [bestuurder 2] (bestuurder) en de heer [A] (financieel adviseur), bijgestaan door mr. B.A.J. van Lammeren.
Namens [gedaagde] is verschenen de heer [bestuurder 1] .
2.3.
[gedaagde] heeft vóór de mondelinge behandeling twee schriftelijke verweren ingediend. Aangezien processtukken alleen door een advocaat kunnen worden ingediend en [gedaagde] niet wordt bijgestaan door een advocaat, heeft de voorzieningenrechter deze twee verweren
– met instemming van [eiseres] – beschouwd als voorgelezen op de mondelinge behandeling (als mondeling antwoord). [eiseres] heeft aan de hand van (overgelegde) pleitaantekeningen haar standpunten toegelicht. Verder hebben partijen vragen van de voorzieningenrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
2.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[gedaagde] heeft bij notariële akte van 5 juli 2022 (hierna: de leveringsakte) een onroerende zaak verworven aan de [adres] in [plaats] . Zij had de bedoeling om dit stuk grond te herontwikkelen door het daarop aanwezige woonhuis te slopen voor de realisatie van een appartementencomplex.
3.2.
Voor dit project heeft [bestuurder 2] bij notariële akte van eveneens 5 juli 2022 een geldlening verstrekt van € 850.000,00 aan [gedaagde] . Daartegenover stond dat [gedaagde] aan [bestuurder 2] een recht van eerste hypotheek zou geven op het onroerend goed waarop de herontwikkeling ziet. [gedaagde] heeft aan [bestuurder 2] het recht van eerste hypotheek verleend op het woonhuis met verdere aanhorigheden, ondergrond, erf en tuin, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] , met kadastrale aanduiding [nummer] (hierna: perceel A).
3.3.
[bestuurder 2] heeft zijn vordering uit hoofde van de hypothecaire geldlening rechtsgeldig gecedeerd aan [eiseres] .
3.4.
In een brief van 5 februari 2024 heeft [eiseres] de volledige geldlening (met rente en kosten) opgeëist, omdat [gedaagde] niet aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan.
Bij de taxatie voor de openbare verkoop van perceel A bleek dat het woonhuis op perceel A ook gedeeltelijk (een klein hoekje) staat op een naastgelegen strook grond met kadastrale aanduiding [nummer] (hierna: perceel B). De foutieve aanduiding in de leveringsakte bij de verkoop van het woonhuis aan [gedaagde] is bij notariële akte “
Rectificatie” van 10 maart 2024 (hierna: de akte van rectificatie) verbeterd in die zin dat de oorspronkelijke leveringsakte betrekking heeft op zowel perceel A als perceel B.

4.De beoordeling

4.1.
In een kortgedingprocedure wordt de voorzieningenrechter gevraagd om een spoedmaatregel te nemen. Zo ook in deze zaak. De wet gaat ervan uit dat na een kortgedingprocedure een gewone rechtszaak zal komen. Dit heet een bodemprocedure.
Een kortgedingprocedure loopt dus vooruit op een bodemprocedure. De voorzieningenrechter probeert in te schatten of een bodemrechter de vordering waarschijnlijk zal toewijzen. Een kortgedinguitspraak is daarom niet meer dan een voorlopige beslissing waarbij een spoedeisend belang is. Daarom moeten belangrijke feiten aannemelijk zijn, want tijd voor bewijslevering is er niet.
[eiseres] is ontvankelijk in haar vorderingen
4.2.
Allereerst moet [eiseres] een spoedeisend belang hebben bij haar vordering.
Dat is het geval. [eiseres] heeft de openbare verkoop in gang gezet en de schuld loopt alleen maar op omdat [gedaagde] al geruime tijd geen (rente)betalingen meer doet. Daarnaast had [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij aan [B] (een aannemer uit Turkije) het recht van eerste hypotheek wilde verlenen op perceel B, maar inmiddels heeft [gedaagde] aangegeven dat zij perceel B aan hem heeft verkocht en spoedig wenst te leveren. Dat [eiseres] al veel eerder een kort geding had kunnen aanspannen, zoals [gedaagde] aanvoert, kan [gedaagde] niet baten. Enkel tijdsverloop doet een spoedeisend belang namelijk niet ontvallen. Verder is deze zaak, anders dan [gedaagde] meent, niet zodanig complex dat dit niet in kort geding kan worden beoordeeld. [eiseres] zal daarom in haar vorderingen worden ontvangen.
[gedaagde] moet haar medewerking verlenen aan het passeren van de akte bijpandstelling
4.3.
Beoordeeld moet dus worden of [gedaagde] gehouden is tot het verlenen van medewerking aan het passeren van de akte bij bijpandstelling.
4.4.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat de grond van dit project als geheel als zekerheid zou dienen voor de geldlening. Dat de betreffende grond (waaronder ook de grond onder het verkochte woonhuis) formeel uit twee kadastrale percelen blijkt te bestaan, doet niets af aan deze afspraak. Bovendien volgt uit de akte van rectificatie dat de oorspronkelijke leveringsakte op beide perceelnummers betrekking had moeten hebben. Hoewel [gedaagde] zich op de mondelinge behandeling op het standpunt heeft gesteld dat dit geen fout is, gaat de voorzieningenrechter hier niet in mee (wat er ook zij van de gestelde aanvullende betaling voor perceel B die door [bestuurder 1] zou zijn gedaan aan de oorspronkelijke eigenaar). [gedaagde] heeft immers zelf ook haar medewerking verleend aan de akte van rectificatie waardoor de foutieve aanduiding in de (oorspronkelijke) leveringsakte is gerectificeerd. Zowel perceel A als perceel B strekken dus tot zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening.
4.5.
Dat partijen zijn overeengekomen dat perceel B ook onder de hypotheekverlening valt, blijkt ook uit het feit dat [gedaagde] aanvankelijk bereid was om mee te werken aan (het corrigeren van) de hypotheekverlening. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde] hiervoor in eerste instantie zelf een notaris heeft ingeschakeld. Daarna heeft [eiseres] het stokje overgenomen en haar eigen notaris gevraagd om een aanvulling te maken op het bestaande recht van hypotheek (door een akte van bijpandstelling). Op 12 november 2024 stuurde de notaris van [eiseres] aan [gedaagde] een concept akte van bijpandstelling toe. Op 14 november 2024 berichtte [gedaagde] : “
Ik ben akkoord met het concept”. Toen het tekenen hierna niet vlotte en [eiseres] per e-mail van 28 november 2024 een ultimatum stelde, liet [gedaagde] per
e-mail van 29 november 2024 weten dat zij diezelfde dag een afspraak had bij de notaris om de volmacht te tekenen voor het passeren van de akte bijpandstelling. Toch ging [gedaagde] hier uiteindelijk niet toe over.
4.6.
Uit voornoemde mededelingen van [gedaagde] blijkt dat [gedaagde] onvoorwaardelijk heeft ingestemd met het passeren van de akte van bijpandstelling. [gedaagde] heeft nog verschillende verweren opgeworpen (waaronder dwaling, misbruik van recht, onvoorziene omstandigheden, schending van de zorgplicht en strijd met de redelijkheid en billijkheid), waardoor zij meent dat zij niet tot nakoming kan worden gehouden, maar [gedaagde] heeft met betrekking tot die verweren onvoldoende gesteld (laat staan onderbouwd). Dat lag op haar weg lag, zeker gelet op gemotiveerde betwisting door [eiseres] .
4.7.
Verdere bespreking van de door [gedaagde] opgeworpen verweren is niet nodig, omdat op de mondelinge behandeling is gebleken dat die verweren ook slechts gelegenheidsverweren waren. [gedaagde] verklaarde namelijk dat het haar intentie is om de gemaakte afspraken na te komen, om de volledige schuld terug te betalen en dat [B] wil financieren. Om dit mogelijk te maken is het – volgens [gedaagde] – nodig dat perceel B wordt geleverd aan [B] of dat aan [B] een recht van hypotheek wordt verleend: dit omdat een titel is vereist om financiële middelen uit Turkije naar Nederland te krijgen. Met het geld van [B] kan de volledige schuld van [eiseres] worden voldaan, aldus [gedaagde] .
4.8.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde] kennelijk in een lastig parket zit, omdat zij afhankelijk is van [B] , maar dit ligt in haar risicosfeer en kan niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. [eiseres] staat immers buiten de gestelde afspraken tussen [gedaagde] en [B] . [gedaagde] moet de met [eiseres] gemaakte afspraken nakomen.
Conclusie
4.9.
Gelet op al het voorgaande schat de voorzieningenrechter in dat de bodemrechter hoogstwaarschijnlijk van oordeel zal zijn dat perceel B behoort tot de hypotheekverlening die is overeengekomen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de gevorderde medewerking – vooruitlopend op de bodemprocedure – toewijsbaar is.
4.10.
Tegen de gevorderde dwangsom heeft [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd.
De voorzieningenrechter zal de dwangsom toewijzen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 2.000,00 per dag en gemaximeerd tot € 300.000,00.
De gevorderde incassokosten worden afgewezen
4.11.
Verder vordert [eiseres] € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Bij de beoordeling van deze vordering stelt de voorzieningenrechter voorop dat het
Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokostenniet van toepassing is, omdat de vorderingen van [eiseres] niet strekken tot betaling van een geldsom voortvloeiend uit een overeenkomst. Daarom moet worden getoetst aan de eisen zoals geformuleerd in het
Rapport Voorwerk II(en bijgesteld in het
Rapport BGK-Integraal). Die eisen houden in dat [eiseres] niet alleen moet stellen dat daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, maar ook dat die kosten zien op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen.
4.12.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat dergelijke werkzaamheden zijn verricht. De gevorderde incassokosten en rente daarover zullen daarom worden afgewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.13.
[gedaagde] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 112,35
- griffierecht € 2.995,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.392,35
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.15.
[eiseres] verzoekt ook om een proceskostenveroordeling in reconventie, maar hier komt de voorzieningenrechter niet aan toe. Voor zover [gedaagde] een tegeneis heeft willen instellen, is dat niet gelukt omdat dit door een advocaat moet worden gedaan.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om
binnen drie werkdagenna betekening van dit vonnis haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van bijpandstelling, ten kantoren van
Schaap advocaten en notarissenin Rotterdam,
onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag, of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 300.000,00;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] van € 4.392,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.
4578