ECLI:NL:RBMNE:2025:3785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
16/000376-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

PGB-fraude en oplichting in vereniging met verjaring van schuldwitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij grootschalige PGB-fraude. De verdachte, geboren in Turkije en wonende in Nederland, werd beschuldigd van oplichting in vereniging en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 de Sociale Verzekeringsbank (SVB), het zorgkantoor en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen heeft opgelicht voor een totaalbedrag van € 154.407,- door middel van het indienen van valse facturen en werkbrieven. De officier van justitie was niet-ontvankelijk verklaard voor het deel van de aanklacht dat betrekking had op schuldwitwassen en eenvoudig witwassen vanwege verjaring. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medepleger was van de oplichting, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd kon worden vanwege haar medische toestand en de lange duur van de procedure. De zaak heeft geleid tot een belangrijke uitspraak over de verjaringstermijnen in relatie tot witwassen en oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/000376-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 september 2024 (regie), 10 juni 2025 (inhoudelijke behandeling) en 22 juli 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Mahmoudi en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. S. Dogan, advocaat te Leiden, alsmede hetgeen mr. H.J. Arnold, advocaat te Leiden, namens de benadeelde partij Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
Primair:in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 in Utrecht samen met anderen de Sociale Verzekeringsbank en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht heeft opgelicht voor een bedrag van € 154.407,- althans € 99.405,- althans € 86.747,- althans € 58.809,- althans enig geldbedrag en/of zorgverzekeraar Zilveren Kruis voor een bedrag van € 9.679,80 althans enig geldbedrag met betrekking tot verantwoorde zorg voor verdachte als budgethouder, door middel van het indienen of laten indienen van valse facturen en/of werkbrieven;
Subsidiair:in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 in Utrecht medeplichtig is geweest aan het primair ten laste gelegde door aan [zorgorganisatie] B.V. (hierna: [zorgorganisatie] ) en anderen haar persoonsgegevens, medische gegevens en DigiD gegevens en code te verstrekken;
Feit 2:in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 in Utrecht samen met anderen geldbedragen van (in totaal) € 154.407,- althans € 99.405,- althans € 86.747,- althans € 58.809,- heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of sprake is van verjaring ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde. Onder dit feit zijn verschillende witwasvarianten ten laste gelegd. Voor opzetwitwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) geldt dat de verjaringstermijn, die 12 jaar bedraagt, nog niet is verstreken en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging daarvan.
Met betrekking tot het ten laste gelegde schuldwitwassen en eenvoudig witwassen stelt de rechtbank het volgende vast. Op deze misdrijven staan de volgende strafbedreigingen:
Schuldwitwassen (artikel 420quater Sr)
1 jaar gevangenisstraf en met ingang van 1 januari 2015 een gevangenisstraf van 2 jaar.
Eenvoudig witwassen (artikel 420bis.1 Sr)
3 maanden gevangenisstraf, wetsartikel in werking getreden per 1 januari 2017.
Gelet op het bepaalde in artikel 70 lid 1 onder 2 Sr is de verjaringstermijn voor deze misdrijven 6 jaar, en vangt de verjaringstermijn aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (artikel 71 Sr), dan wel vanaf de datum dat de verjaring door een daad van vervolging is gestuit (artikel 72 Sr). In dit laatste geval vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Verder geldt dat elke daad van vervolging, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde, de verjaring stuit, zelfs als die op het moment van de stuiting nog niet bekend zijn.
De verjaringstermijn van het onder feit 2 eerste deel (impliciet subsidiair) ten laste gelegde als schuldwitwassen is, gelet op de ten laste gelegde periode, aangevangen op 5 april 2018 en behelst een periode van 6 jaar.
De verjaringstermijn van feit 2 als tweede deel ten laste gelegde, voor zover dat ziet op het eenvoudig witwassen is, gelet op de ten laste gelegde periode, aangevangen op 5 april 2018 en behelst eveneens een periode van 6 jaar.
De verjaringstermijn is gestuit op 6 april 2018 door de vordering tot machtiging bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie tussen medeverdachten [A] en [B] , die als een daad van vervolging kan worden beschouwd. Dat verdachte in het onderhavige geval nog niet als zodanig in beeld van justitie was, doet gelet op hetgeen hiervoor over de werking van stuiting is overwogen, aan de werking van de stuiting niet af. Dat betekent dat de verjaringstermijn vanaf 6 april 2018 weer opnieuw is gaan lopen tot 6 april 2024. In deze periode heeft geen daad van vervolging geleid tot stuiting van de verjaringstermijn. De dagvaarding is uitgereikt op 29 augustus 2024 maar toen was de verjaringstermijn van 6 jaar reeds verstreken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte voor wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde voor zover dit schuldwitwassen en eenvoudig witwassen betreft.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde opzetwitwassen. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de raadsvrouw worden, voor zover van belang bij de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring feit 1 primair en feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde en noemt hierna de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert. [1] De bewijsmiddelen worden telkens, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Vonnissen in de zaken tegen medeverdachten [zorgorganisatie] , [B] , [C] en [A]
Met de vonnissen van 28 november 2019 zijn [zorgorganisatie] , [B] , [C] en [A] door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld voor fraude met persoonsgebonden budget (hierna: PGB) gelden, bestaande uit het medeplegen van valsheid in geschrifte, oplichting en witwassen. [2] De strafbare feiten bestonden in de kern uit de hierna omschreven handelswijze.
[zorgorganisatie] was in de periode van 2014 tot en met begin april 2018 een Utrechtse zorgorganisatie. [B] , [C] en [A] waren werkzaam voor deze organisatie. [zorgorganisatie] had verschillende cliënten, budgethouders genoemd, die beschikten over een PGB. Ter verkrijging van gelden uit hoofde van een PGB werden bij het zorgkantoor, de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en de zorgverzekeringsmaatschappijen zorgovereenkomsten, verantwoordingsformulieren, declaratieformulieren en facturen ingediend door [zorgorganisatie] en/of de budgethouders en/of familieleden van de budgethouders. Op deze documenten werd meer zorg vermeld dan door [zorgorganisatie] daadwerkelijk aan de budgethouders werd geleverd. Vervolgens hebben [zorgorganisatie] , [B] , [C] en [A] een deel van de ontvangen PGB-gelden, waar geen geleverde zorg tegenover stond, met de budgethouders gedeeld. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [zorgorganisatie] , [B] , [C] en [A] op deze wijze de SVB, het zorgkantoor en de zorgverzekeringsmaatschappijen hebben opgelicht voor een totaalbedrag van € 4.673.959,-.
Regelgeving PGB
In onderstaande tabel staat weergegeven welke regelgeving PGB van toepassing is op de budgethouder [verdachte] en wie belast is met de uitvoering. [3]
Onderzoek naar budgethouder [verdachte]
Verdeellijsten & zwarte kasbestanden
Tijdens de doorzoeking in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar [zorgorganisatie] , [B] , [C] en [A] zijn op 4 april 2018 in het bedrijfspand van [zorgorganisatie] aan de [adres] in [vestigingsplaats] zogenaamde ‘verdeellijsten’ aangetroffen. [4] In de periode van 1 januari 2014 tot en met maart 2018 (51 maanden) zijn van 27 maanden zulke lijsten aangetroffen. Op deze verdeellijsten staat achter elke cliëntnaam een percentage. [5] Dit percentage is in deze lijsten ook zichtbaar in bedragen die gerelateerd zijn aan de betreffende factuur. Daarnaast zijn zogenaamde ‘zwarte kasbestanden’ aangetroffen op de computers van [zorgorganisatie] . In de in beslag genomen bedrijfsadministratie van [zorgorganisatie] is geen formele kasadministratie aangetroffen waarin de contante geldstroom was verwerkt. Wel zijn er in de digitale administratie bestanden aangetroffen waarin, onder andere, cliëntnamen en bedragen zijn vermeld. [6]
Op de verdeellijsten en zwarte kasbestanden komt de naam van budgethouder [verdachte] voor. [7]
[C] is op 11 juli 2018 door de Inspectie SZW verhoord. Tijdens dit verhoor is hem door de Inspectie SWZ voorgehouden dat er betalingen via de bankrekeningen aan cliënten zijn geweest. [C] gaf hierop aan dat dit was voor de verdeling en dat daarvan een lijst is. Vervolgens is aan hem een lijst genaamd DOC-006-01 (de rechtbank begrijpt: een van de verdeellijsten uit 2017) getoond. [C] heeft bevestigd dat op deze lijst werd bijgehouden welke bedragen er met welke cliënt werden gedeeld. Op de lijst staan de cliëntnamen, de facturen, het factuurbedrag en in de kolom ‘betaald’ staat de verdeling met de cliënten. In die kolom staan de bedragen die naar de cliënten toe zijn gegaan, zo heeft [C] verklaard. [8] De percentages op de lijst zien op de verdeling. Als er op de lijst 40% staat, dan is dit het percentage dat [zorgorganisatie] hield. [9] [C] heeft verder bevestigd dat er lijsten zijn waarop diverse contante opnames en uitgaven staan (de rechtbank begrijpt: zwarte kasbestanden). De bedragen betreffen ‘verdeelbedragen’. [10] Geld dat contant is opgenomen is uitgegeven aan budgethouders. [11]
De Inspectie SZW heeft [C] bevraagd over enkele namen op de verdeellijst DOC-006-01. [verdachte] staat twee keer op die lijst en gevraagd is of zij de bedragen die achter haar naam staan, heeft ontvangen. Hierop antwoordt [C] : "Volgens de lijst wel, ja”. [12]
Ook is gevraagd of met de moeder van [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) geld werd gedeeld, hetgeen [C] heeft bevestigd. [13]
De totalen over de verschillende jaren van de aangetroffen verdeellijsten geven het volgende beeld met betrekking tot budgethouder [verdachte] . [14]
Volgens de verdeellijsten van [zorgorganisatie] is er middels 38 facturen in totaal € 86.747,- in rekening gebracht voor kennelijk verleende zorg, waarvan € 58.809,- is geregistreerd als ‘uitbetaald aan BH’ (de rechtbank begrijpt: uitbetaald aan budgethouder). [15] Er wordt een percentage gehanteerd van ten minste 50% en ten hoogste 70% van het factuurbedrag. [16]
In de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 is een totaalbedrag van € 154.407,- voor zorg op naam van [verdachte] uitgekeerd door de zorgverzekeraar en/of SVB. Van de periode van 41 maanden staan 27 maanden op de verdeellijsten. Over de 21 maanden die niet op de verdeellijsten staan, is wel gefactureerd voor een bedrag van € 67.660,- (€ 154.407,- minus € 86.747,-). Voor de 21 maanden die niet op de verdeellijsten staan is een gemiddeld deelpercentage van 60% aangehouden en deze maanden vertegenwoordigen een bedrag van € 40.596,-. [17]
Zorgstukken
In het dossier bevindt zich een zorgovereenkomst tussen [verdachte] en [zorgorganisatie] , die is ondertekend op 28 oktober 2012, ingaat op 1 november 2012 en geldt voor onbepaalde tijd. [18] De betreffende zorg ziet op persoonlijke verzorging en begeleiding en afgesproken is dat de zorginstelling een variabel aantal uren zorg verleent. De zorginstelling ontvangt via facturering achteraf een bedrag van € 40,- per uur uit het AWBZ-budget.
Verder bevinden zich in het dossier nog twee zorgovereenkomsten met [zorgorganisatie] , waarin
[medeverdachte] als vertegenwoordiger van [verdachte] wordt genoemd. De zorgovereenkomst die is ondertekend op 19 november 2016, gaat in op 20 november 2016 en geldt voor onbepaalde tijd. [19] De werkzaamheden zien op persoonlijke verzorging vanuit het Zvw-PGB en afgesproken wordt dat de zorgverlener een onregelmatig aantal uren zorg verleent. De zorginstelling factureert achteraf per uur voor een uurtarief van € 38,76. Bij de zorgovereenkomst die is ondertekend op 31 december 2017, ingaat op 1 januari 2018 en geldt voor onbepaalde tijd, wordt de vergoeding vastgesteld op 38,40 per uur. [20]
Daarnaast bevindt zich in het dossier een besluit van 12 juli 2016 waarin aan [verdachte] een maatwerkvoorziening wordt toegekend op grond van de Wmo. [21] Over de periode van 23 mei 2016 tot en met 22 augustus 2018 had [verdachte] recht op ondersteuning in de vorm van dagbegeleiding (instelling). De ondersteuning is toegekend voor 5 dagdelen per week voor een tarief van € 42,- per dagdeel.
De geregistreerde zorg
In de administratie van [zorgorganisatie] zijn geen documenten aangetroffen die wijzen op het verlenen van persoonlijke verzorging of ambulante zorgverlening aan [verdachte] . [22] Wel zijn er presentielijsten dagbesteding aangetroffen over de periode van 28 november 2016 tot en met maart 2018. Haar naam staat op de presentielijsten in de periode vanaf 29 november 2016 tot en met 3 november 2017 en daaruit komt het volgende beeld naar voren. [23]
[D] heeft op 12 november 2018 tegenover de Inspectie SZW verklaard dat zij geen zorg aan [verdachte] heeft geleverd. [24]
Indienen facturen
[C] heeft op 11 juli 2018 tijdens een verhoor van de Inspectie SZW verklaard, dat hij de facturen opmaakte bij [zorgorganisatie] . Daarnaast maakte hij de werkbrieven op basis van de informatie, onder meer de indicatie en de zorguren, die hij kreeg van [B] of de afdeling van [B] . Nadat [C] de facturen had gemaakt, gaf hij deze aan [B] . Hij controleerde de facturen. Daarna werd een deel van de facturen opgestuurd naar cliënten en het andere deel werd ingediend bij de SVB. Van sommige cliënten werd de declaratie door [C] en [B] gedaan. Zij beschikten hiervoor over de DigiD van de cliënt om dit te kunnen doen. [25]
Uit verder onderzoek is naar voren gekomen dat er facturen bij de SVB voor budgethouder [verdachte] zijn ingediend via een IP-adres dat toebehoorde aan het adres [adres] in [vestigingsplaats] , de locatie waar bedrijfsactiviteiten van [zorgorganisatie] plaatsvonden. Ook blijkt uit dat onderzoek dat vanuit een ander IP-adres, dat ook toebehoorde aan het voornoemde adres, voor budgethouder [verdachte] ingelogd is op de website/portal van de SVB. [26]
Overboekingen van [verdachte] naar [zorgorganisatie]
Uit het onderzoek aan de telefoon van [verdachte] volgt dat zij in de periode 2014 tot en met april 2016 nagenoeg elke maand een bericht stuurt aan [medeverdachte] dat het PGB-geld is gestort op de rekening van [verdachte] . In een aantal gevallen volgt een bericht van [verdachte] met de opdracht het geld over te maken aan ‘ [B] '. Op de bankrekening [rekeningnummer] , op naam van [verdachte] , is te zien dat er in het jaar 2014 maandelijks PGB-geld binnenkwam en dat dit geld vervolgens werd overgeboekt naar de rekening [rekeningnummer] , op naam van [zorgorganisatie] . Opvallend was dat het bedrag dat overgeboekt werd van [verdachte] naar [zorgorganisatie] elke maand iets lager (variërend van afgerond 3,- tot 10,- euro) was dan het door [verdachte] ontvangen bedragen van de zorgverzekeraar. [27]
Op de bankrekening [rekeningnummer] op naam van [verdachte] komt vanaf februari 2015 tot en met april 2018 maandelijks PGB-geld binnen. Overeenkomende bedragen werden vervolgens overgeboekt naar rekeningen op naam van [zorgorganisatie] . [28]
Berichten tussen verdachte en [medeverdachte]
In het dossier bevindt zich het volgende Whatsapp-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] van 10 januari 2014. [29]
Op de digitale verdeellijst van januari 2014 staat in de kolom ‘te betalen’ een bedrag van € 1.795,- vermeld. [30]
Ook bevinden zich in het dossier de volgende gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte] van 8 juni 2015 en 14 september 2015. [31]
Onderzochte facturen
In het dossier bevindt zich een factuur van januari 2014. Op de werkbrief behorend bij deze factuur staat dat in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 januari 2014 in totaal 89 uren ‘Persoonlijke verzorging + begeleiding individueel’ verleend zou zijn aan [verdachte] . [32] Op de werkbrief stond de naam [naam] . Dit betreft waarschijnlijk [D] , de partner van [A] . [33]
Op 13 januari 2014 vindt er een overboeking plaats van € 2.565,- van bankrekening
[rekeningnummer] op naam van [verdachte] naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [zorgorganisatie] , met als omschrijving: “ [verdachte] //FACTUURNUMMER* 2014.032".
Van de maand januari 2014 is een digitale verdeellijst aangetroffen waarop budgethouder [verdachte] staat. Op de lijst staat dat het factuurbedrag € 2.565,- is en er staat een percentage van 30%. In de kolom “te betalen” staat een bedrag van € 1.795,-. Het factuurnummer op de verdeellijst 2014.032 correspondeert met het factuurnummer op de factuur. [34]
Daarnaast bevindt zich in het dossier een factuur van april 2017. De factuur heeft het factuurnummer 2017.0323. Op de factuur staan 26 dagdelen aan ‘Begeleiding Groep’ die in rekening gebracht zijn aan [verdachte] voor een bedrag van € 1.040,-. [35]
In onderstaande tabel zijn de gedeclareerde dagdelen vergeleken met de aanwezigheid van [verdachte] op het rooster van de dagbesteding. Daaruit komt het volgende beeld. [36]
Op 8 mei 2017 werd er een bedrag van € 1.040,- overgemaakt van bankrekening [rekeningnummer] op naam van de Sociale Verzekeringsbank naar bankrekening [rekeningnummer] op naam van [zorgorganisatie] . [37]
Op de verdeellijst van april 2017 staat ook de factuur met het factuurnummer 2017.0323. Op de lijst staat het factuurbedrag van € 1.040,- en er staat een percentage van 50%. Twee kolommen naast het percentage staat een kolom met de naam een bedrag van € 520,- in de kolom “te betalen”. Het factuurnummer op de verdeellijst correspondeert met het factuurnummer op de factuur. Ook op de fysieke verdeellijst bij de maand april staat het factuurnummer, het percentage 50% en de bedrag € 520,- en 1040 vermeld met daarachter een krul. [38]
Verklaring verdachte
Verdachte is op 23 mei 2018 verhoord door de Inspectie SZW. Zij verklaarde dat zij PGB ontving. Op het moment dat de PGB-gelden op haar rekening komen wordt dat direct overgeboekt naar [zorgorganisatie] door medewerkers van [zorgorganisatie] of [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: haar zoon [medeverdachte] , tevens medeverdachte). Er wordt geld overgemaakt omdat zij zorg ontvangt van [zorgorganisatie] . [39]
4.3.2
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Minder zorg geleverd dan gefactureerd
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [zorgorganisatie] en verdachte waren overeengekomen dat [zorgorganisatie] vanaf 1 november 2012 zorg aan haar zou verlenen en dat deze zorg op basis van facturering achteraf bij verdachte in rekening werd gebracht. De facturen die door [zorgorganisatie] zijn opgemaakt lagen ten grondslag aan de verantwoordingsformulieren op basis waarvan Zilveren Kruis Zorgkantoor PGB uitkeerde aan verdachte. Na 1 januari 2015 betaalde de SVB, in opdracht van Zilveren Kruis Zorgverzekeraar en op grond van de Zvw, aan verdachte op basis van de door [zorgorganisatie] opgemaakte facturen. Daarnaast werd vanaf 12 juli 2016 door de SVB, in opdracht van de gemeente Utrecht op grond van de Wmo, PGB betaald aan [zorgorganisatie] .
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de vonnissen van 28 november 2019 reeds geconcludeerd dat de zorg die door [zorgorganisatie] aan budgethouders werd gefactureerd in werkelijkheid niet (volledig) is verleend. De bewijsmiddelen in dit vonnis bevestigen dat dit in het individuele geval van verdachte niet anders is. Zo zijn in de administratie geen documenten aangetroffen waaruit blijkt dat aan verdachte persoonlijke verzorging en ambulante begeleiding is geleverd en zijn dagdelen dagbesteding gedeclareerd terwijl verdachte dan niet als aanwezig geregistreerd staat.
Gelet op het voorgaande en de bij [zorgorganisatie] aangetroffen schaduwboekhouding, in de vorm van verdeellijsten en zwarte kasbestanden waarop de naam van verdachte diverse malen voortkomt, de verklaring van [C] hierover en het nadere onderzoek dat is verricht naar diverse facturen, leidt de rechtbank af dat een deel van de PGB-gelden van verdachte met haar zijn gedeeld. De PGB-gelden die zijn gedeeld zijn dus niet besteed aan de op de facturen vermelde uren verzorging en verpleging van verdachte.
De rechtbank concludeert dat in de jaren 2014 tot en met 2018 structureel te veel zorg is gefactureerd en gedeclareerd bij het zorgkantoor, Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de SVB. Door het aangaan van zorgovereenkomsten, het daarbinnen goedkeuren van niet-geleverde zorguren en het accorderen en indienen van onjuiste facturen en declaratieformulieren, zijn de instanties die het PGB verstrekten opgelicht. Zij hebben op grond hiervan meer PGB-gelden uitgekeerd dan waar verdachte daadwerkelijk recht op had. Uit de structurele manier van werken en de termijn waarover dit is volgehouden, leidt de rechtbank af dat het oogmerk was gericht op wederrechtelijke bevoordeling. Dat de instanties die PGB-gelden hebben verstrekt zijn opgelicht, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank is van oordeel dat ook het oogmerk van verdachte gericht was op wederrechtelijke bevoordeling. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op het moment dat zij PGB-gelden ontving op haar rekening, deze door een medewerker van [zorgorganisatie] of door haar zoon, medeverdachte [medeverdachte] , liet overboeken naar [zorgorganisatie] . Uit het Whatsapp-gesprek van 10 januari 2014 volgt dat verdachte aan [medeverdachte] vraagt of hij al geld heeft gekregen van [B] (de rechtbank begrijpt: [B] ), waarop [medeverdachte] antwoordt dat hij 1800 heeft gekregen en als verdachte opmerkt dat het altijd 2000 was, geeft [medeverdachte] aan dat hij dit zo heeft berekend. Het genoemde bedrag van 1800 euro komt nagenoeg overeen met het op de digitale verdeellijsten bij de kolom ‘te betalen’ opgenomen bedrag van € 1.795,- . Uit het gesprek van 10 januari 2014 en de andere bij de bewijsmiddelen opgenomen gesprekken tussen verdachte en haar zoon, komt naar voren dat verdachte opdrachten uitzet bij haar zoon, het in de gaten heeft wanneer er minder wordt betaald dan voorheen en ook zicht heeft op de hoogte van de PGB-gelden die binnenkomen. De rechtbank leidt uit deze berichten dan ook af dat verdachte wist dat in de jaren 2014-2018 zorggeld werd gedeeld en dat voor deze gelden geen zorg aan haar werd geleverd, maar dat zij desondanks die gelden wel in ontvangst heeft genomen.
Medeplegen
De rechtbank concludeert aan de hand van de bewijsmiddelen dat het feit is gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking tussen [zorgorganisatie] , [B] , [C] , [A] , medeverdachte [medeverdachte] en verdachte. De wijze waarop in dit individuele geval fraude is gepleegd past in de door de meervoudige kamer van deze rechtbank in de vonnissen van 28 november 2019 reeds vastgestelde fraudeconstructie. Hoewel de rol van verdachte in deze constructie anders was dan die van haar mededaders, was haar rol essentieel om PGB-fraude te plegen. Het was immers verdachte die opdracht gaf om de PGB-gelden die op haar rekening binnenkwamen over te boeken naar [zorgorganisatie] en zij hield in de gaten dat een deel van dat geld ook weer aan haar werd uitbetaald. Bovendien liet verdachte [zorgorganisatie] , die daarvoor over haar DigiD-gegevens beschikte, de declaraties afhandelen.
Vaststelling periode en oplichtingsbedrag
Voor de vaststelling van de periode waarin de oplichting heeft plaatsgevonden en de hoogte van het oplichtingsbedrag gaat de rechtbank uit van het totale bedrag dat in de ten laste gelegde periode is gefactureerd, te weten € 154.407,- in de periode 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018. De rechtbank gaat uit van deze periode omdat gedurende deze hele periode de SVB, het zorgkantoor en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen zijn opgelicht doordat door [zorgorganisatie] minder zorg is geleverd terwijl dat wel is gefactureerd waarna de SVB, het zorgkantoor en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen PGB gelden hebben verstrekt. Wel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken voor het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 9.679,80 van zorgverzekeraar Zilveren Kruis omdat zij dit bedrag ziet als onderdeel van het totaal gefactureerde bedrag.
Conclusie
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, samen met anderen, door het (laten) indienen van onjuiste declaratieformulieren en facturen het zorgkantoor, Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en de SVB heeft opgelicht.
4.3.3
Bewijsoverwegingen feit 2
Uit de verdeellijsten en de berekening over de ontbrekende maanden die niet op de verdeellijsten staan, volgt dat van het vastgestelde bedrag waarvoor het zorgkantoor, Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en de SVB zijn opgelicht van € 154.407,-, een bedrag van € 99.405,- is gedeeld met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Nu dit bedrag door oplichting is verworven is het van misdrijf afkomstig. In onderhavig geval is het geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig.
De rechtbank kan op basis van de stukken niet vaststellen dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van (delen van) het – uit eigen misdrijf verkregen – bedrag, verhullingshandelingen hebben gepleegd of dat zij dit (deels) hebben overgedragen, omgezet of er gebruik van hebben gemaakt.
Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank het ten laste gelegde geldbedrag van € 9.679,80, niet bewezen en zal zij verdachte daarvan partieel vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het zorgkantoor en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen hebben bewogen tot afgifte van geldbedragen ten behoeve van Persoonsgebonden Budget, te weten een geldbedrag van 154.407 euro, met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor verdachte als budgethouder, immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders telkens met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB enzorgkantoor en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen voorgehouden en voorgewend dat [zorgorganisatie]B.V. voor de totaal verantwoorde en gedeclareerde en gefactureerde bedragen aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan verdachte, terwijl het voor verdachte en haar mededaders duidelijk was dat er minder zorg aan verdachte werd geleverd en/of zou worden geleverd, en daartoe verantwoordingsformulieren en declaratieformulieren en facturen en onderliggende werkbrieven op naam van verdachte hebben ingediend en/of doen indienen bij de SVB en het zorgkantoor en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en aldus met die verantwoordingsformulieren en declaratieformulieren en facturen en bijbehorende werkbrieven een Persoonsgebonden Budget op naam van verdachte verantwoord en/of doen verantwoorden en gedeclareerd en/of doen declareren, waardoor de SVB en het zorgkantoor en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen telkens zijn bewogen tot het definitief toekennen van Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd en de afgifte van het Persoonsgebonden Budget.
Feit 2in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 99.405,-, hebben verworven en voorhanden hebben gehad, terwijl zij en haar mededader telkens wist dat voormeld voorwerp geheel onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Kwalificatie-uitsluitingsgrond voor feit 2
Hiervoor is over feit 2 overwogen dat ten aanzien van het uit eigen misdrijf verkregen bedrag van € 99.405,- geen verhullingshandelingen kunnen worden bewezen en evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte dat bedrag heeft overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt. Om die reden komt de rechtbank voor dat het bedrag ook niet tot een kwalificatie van witwassen. In zoverre zal de rechtbank verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1 primair:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vanwege de gevorderde vrijspraak geen strafeis geformuleerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, in het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, toepassing te geven aan artikel 9a Sr en verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte is gedurende een periode van 4 jaar betrokken geweest bij grootschalige PGB-fraude. Verdachte heeft, samen met anderen, op grove wijze misbruik gemaakt van de PGB-regelgeving. Deze regelgeving is bewust ruimhartig ingericht, zodat degenen die zorg nodig hebben, laagdrempelig een financiële tegemoetkoming kunnen krijgen. Verdachte, [medeverdachte] , [zorgorganisatie] , [B] , [C] en [A] hebben PGB-gelden, die niet (volledig) aan haar eigen zorg zijn besteed, gedeeld. Samen hebben zij de SVB en het zorgkantoor opgelicht voor een bedrag van in totaal € 154.407,-. Doordat er wel zorg werd verleend maar er meer werd gefactureerd dan waar recht op bestond en een deel van het PGB-geld werd gedeeld met de budgethouders of hun familie, waaronder verdachte, kon de fraude in stand blijven. De rechtbank zal daarom niet in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat er wel (beperkt) zorg is verleend. De rechtbank beschouwt dit namelijk als een onderdeel van de werkwijze van de hiervoor genoemde personen, organisatie en verdachte. Alleen op deze wijze kon de fraude een lange periode onopgemerkt blijven.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij op deze manier is omgegaan met gemeenschapsgeld, dat bedoeld is zodat mensen zoals verdachte, die zorg behoeven, de juiste zorg kunnen ontvangen. Mede door haar eigen toedoen heeft zij die zorg slechts beperkt gekregen. Verdachte heeft hierbij kennelijk alleen maar oog gehad voor eigen financieel gewin. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf echter ook mee dat verdachte niet kan worden gezien als een hoofddader. De belangrijke rol die verdachte heeft gespeeld maakt haar weliswaar - juridisch gezien - medepleger, maar zij is niet de architect van deze fraudeconstructie.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie (het strafblad) op naam van verdachte van 28 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld, en het reclasseringsadvies van 14 februari 2024. Uit dit advies komt naar voren dat verdachte MS patiënt is en zowel fysieke als cognitieve beperking heeft. De reclassering acht een taakstraf daarom fysiek onmogelijk. Op de terechtzitting van 10 juni 2025 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de gezondheid van verdachte steeds verder achteruitgaat.
De oplegging van de straf
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 23 mei 2018 als verdachte is verhoord. Sindsdien zijn ruim 7 jaar verstreken. De redelijke termijn waarbinnen een zaak dient te worden afgedaan, is daarmee met ruim 5 jaar overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Ook ziet de rechtbank dat de gezondheid van verdachte inmiddels is verslechterd.
De rechtbank zal, gelet op de hiervoor genoemde rol van verdachte bij het bewezenverklaarde en het feit dat niet het gehele bedrag van € 154.407,- bij verdachte is terechtgekomen, evenals de flinke overschrijding van de redelijke termijn en de medische gesteldheid van verdachte, op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, voor het bewezen verklaarde feit (1, primair) aan verdachte geen straf of maatregel opleggen. De rechtbank is van oordeel dat dit, met name gelet op de medische gesteldheid van verdachte, geen redelijk doel meer dient.

9.BENADEELDE PARTIJ

Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 87.484,64. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 ten laste gelegde. Daarnaast vordert benadeelde proceskosten.
Op 9 juli 2025 heeft de rechtbank per e-mail het bericht ontvangen dat op 7 juli 2025 tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. een vaststellingsovereenkomst is getekend en dat naar aanleiding daarvan mr. H.J. Arnold namens Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. de vordering benadeelde partij intrekt. Er ligt dus geen verzoek meer voor waar door de rechtbank op moet worden beslist.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde, voor zover de tenlastelegging ziet op schuldwitwassen en eenvoudig witwassen;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Geen straf of maatregel
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 1 primair geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mr. A. Maas en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2025.
mr. A. Maas is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en
met 4 april 2018 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht, heeft/hebben bewogen
tot afgifte van een of meer geldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden
Budget), in elk geval van enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer)
154.407 euro, althans 99.405 euro, althans 86.747 euro, althans 58.809 euro, althans
enig geldbedrag met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor
verdachte als budgethouder,
en/of
zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft/hebben bewogen tot afgifte van een of meer
geldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden Budget), in elk geval van enig
goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 9.679,80 euro, althans enig
geldbedrag met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor
verdachte als budgethouder,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) met
voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB en/of
zorgkantoor en/of Zilveren Kruis en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie]
[zorgorganisatie] B.V. voor het/de (totaal) verantwoorde en/of gedeclareerde en/of
gefactureerde (maand)bedrag(en) aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen
aan verdachte, terwijl het voor verdachte en/of haar mededader(s) duidelijk was dat
er geen, althans (veel) minder zorg aan verdachte werd geleverd en/of zou worden
geleverd, en/of
(daartoe) een of meer verantwoordingsformulier(en) en/of een of meer
declaratieformulier(en) en/of een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer
(onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) op naam van verdachte heeft/hebben ingediend
en/of doen indienen en/of opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de SVB en/of
het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht en/of (aldus) met die/dat
verantwoordingsformulier(en) en/of declaratieformulier(en) en/of factu(u)r(en)
en/of (bijbehorende) werkbrie(f)(v)(en) een Persoonsgebonden Budget op naam
van verdachte verantwoord en/of doen verantwoorden en/of gedeclareerd en/of
doen declareren,
waardoor de SVB en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht (telkens) zijn/ is
bewogen tot het definitief toekennen van Persoonsgebonden Budget dat bij wijze
van voorschot was uitgekeerd en/of de afgifte van het Persoonsgebonden Budget;
(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[zorgorganisatie] B.V. en/of [medeverdachte] en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) op een of
meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april
2018 te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht heeft/hebben bewogen
tot afgifte van een of meer geldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden
Budget), in elk geval van enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer)
154.407 euro, althans 99.405 euro, althans 86.747 euro, althans 58.809 euro, althans
enig geldbedrag met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor
verdachte als budgethouder,
en/of
zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft/hebben bewogen tot afgifte van een of meer
geldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden Budget), in elk geval van enig
goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 9.679,80 euro, althans enig
geldbedrag met betrekking tot verantwoorde en/of gefactureerde zorg voor
verdachte als budgethouder,
immers heeft/hebben die [zorgorganisatie] B.V. en/of [medeverdachte] en/of (een) of
ander(e) perso(o)n(en) (telkens) met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven
– valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan
bovengenoemde SVB en/of zorgkantoor en/of Zilveren Kruis en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht voorgehouden en/of
voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voor het/de (totaal) verantwoorde en/of
gedeclareerde en/of gefactureerde (maand)bedrag(en) aan zorg heeft verleend
en/of zou gaan verlenen aan verdachte, terwijl het voor verdachte en/of die [zorgorganisatie]
[zorgorganisatie] B.V. en/of [medeverdachte] en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) duidelijk was dat
er geen, althans (veel) minder zorg aan verdachte werd geleverd en/of zou worden
geleverd, en/of
(daartoe) een of meer declaratieformulier(en) en/of een of meer factu(u)r(en) en/of
een of meer (onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) op naam van verdachte
heeft/hebben ingediend en/of doen indienen en/of opgestuurd en/of doen
opsturen bij/naar de SVB en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht en/of (aldus)
met die/dat verantwoordingsformulier(en) en/of declaratieformulier(en) en/of
factu(u)r(en) en/of (onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) een Persoonsgebonden
Budget op naam van verdachte verantwoord en/of doen verantwoorden en/of
gedeclareerd en/of doen declareren,
waardoor de SVB en/of het zorgkantoor en/of Zilveren Kruis en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen en/of de gemeente Utrecht zijn/is bewogen tot het
definitief toekennen van Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot was
uitgekeerd en/of de afgifte van het Persoonsgebonden Budget,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 te Utrecht, althans
in Nederland,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft zij, verdachte, aan die [zorgorganisatie] B.V. en/of [medeverdachte] en/of (een)
ander(e) perso(o)n(en) onder meer verstrekt:
- haar, verdachtes, persoonsgegevens en/of
- haar, verdachtes, medische gegevens en/of
- haar, verdachtes, DigiD-gegevens en/of -code;
(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art. 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 te Utrecht,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 154.407
euro en/of 9.679,80 euro, althans enig(e) geldbedrag(en),
(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing van dat/die voorwerp(en) heeft/hebben
verborgen en/of verhuld en/of
(telkens) dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden
heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben
omgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2018 te Utrecht,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 154.407
euro en/of 9.679,80 euro, althans enig(e) geldbedrag(en),
(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing van dat/die voorwerp(en) heeft/hebben
verborgen en/of verhuld en/of
(telkens) dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden
heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben
omgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
(art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art. 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art. 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art.
420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich bevinden in het zaaksdossier [verdachte] van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in dat dossier digitaal doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 461. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Schriftelijke bescheiden, te weten vonnissen van 28 november 2019, vindplaats ECLI:NL:RBMNE:2019:5663, ECLI:NL:RBMNE:2019:5659, ECLI:NL:RBMNE:2019:5647 en ECLI:NL:RBMNE:2019:5646.
3.Relaas-proces-verbaal, pagina 8.
4.Bijlage 7, pagina 143.
5.Bijlage 7, pagina 143.
6.Bijlage 7, pagina 152.
7.Relaas-proces-verbaal, pagina 32.
8.Bijlage 8, pagina 160-161.
9.Bijlage 8, pagina 161.
10.Bijlage 8, pagina 164.
11.Bijlage 8, pagina 167.
12.Bijlage 8, pagina 163.
13.Bijlage 8, pagina 169.
14.Relaas-proces-verbaal, pagina 32.
15.Relaas-proces-verbaal, pagina 32.
16.Relaas-proces-verbaal, pagina 6.
17.Relaas-proces-verbaal, pagina 6.
18.Bijlage 30, pagina 299.
19.Bijlage 3, pagina 120.
20.Bijlage 31, pagina 300.
21.Bijlage 32, pagina 312.
22.Relaas-proces-verbaal, pagina 26.
23.Relaas-proces-verbaal, pagina 25.
24.Bijlage 42, pagina 381.
25.Bijlage 8, pagina 159.
26.Bijlage 40, pagina 368-369.
27.Bijlage 26, pagina 286-287.
28.Bijlage 26, pagina 287.
29.Bijlage 26, pagina 287.
30.Relaas-proces-verbaal, pagina 30.
31.Bijlage 26, pagina 288.
32.Bijlage 41, pagina 370-371.
33.Relaas-proces-verbaal, pagina 34.
34.Relaas-proces-verbaal, pagina 35.
35.Bijlage 46, pagina 393-394.
36.Relaas-proces-verbaal, pagina 43.
37.Relaas-proces-verbaal, pagina 43.
38.Relaas-proces-verbaal, pagina 43.
39.Bijlage 2A, pagina 54 e.v.