4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding: vaststaande feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten, die niet ter discussie staan. Verdachte was op 11 mei 2023 aan het werk als leidster van de babygroep bij kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] in Nieuwegein. Door de verhuizing van [kinderdagverblijf] naar een andere locatie was het stressvol op de werkvloer, bijvoorbeeld doordat de leidsters hun zorgtaken moesten afwisselen met inpakwerkzaamheden, er werklui over de vloer kwamen en het brandalarm meerdere keren afging. Veel kinderen werden hierdoor onrustig, wat zich voornamelijk uitte in gehuil. Verdachte kwam na haar pauze binnen in de ruimte waar zij haar collega’s [getuige 1] en [getuige 2] zag zitten aan een tafel. Verdachte hoorde gehuil en liep naar de box waarin [slachtoffer] , een baby van 8 maanden, in diezelfde ruimte lag te huilen. Verdachte had in één hand haar spullen vast en haar andere hand was vrij. Zij opende de box en pakte [slachtoffer] met haar ene vrije hand vast.
Vervolg: verklaringen lopen deels uiteen
Vervolgens komen de verklaringen van de twee getuigen in dit dossier en verdachte op onderdelen niet met elkaar overeen. Verdachte verklaart dat [slachtoffer] huilend op haar buik lag. [slachtoffer] kon niet meer vooruit, omdat zij met haar hoofdje tegen de spijlen lag. Verdachte heeft haar met haar enige vrije hand onder de oksel vastgepakt en haar vervolgens omgedraaid.
Verdachte hoorde een geluid toen [slachtoffer] op het matrasje terechtkwam. Verdachte is geschrokken van het hele gebeuren en erkent dat zij niet volgens het protocol heeft gehandeld. Zij had [slachtoffer] namelijk met twee (lege) handen moeten oppakken.
Getuige [getuige 2] verklaart dat [slachtoffer] huilend op haar rug lag en door verdachte met één hand ongeveer 45 cm aan haar shirtje omhoog werd getild, waarbij het nekje van [slachtoffer] naar achteren ging, en [slachtoffer] vervolgens in één beweging weer werd neergelegd. Daarbij hoorde zij een bonk. Zij hoorde dat [slachtoffer] harder begon te huilen en hoorde verdachte zeggen: “Zo nu heb je wel een reden om te huilen”.
Getuige [getuige 1] verklaart dat [slachtoffer] op haar buik lag en dat zij grof werd omgedraaid door verdachte en dat zij een bonk hoorde toen [slachtoffer] met haar hoofdje terechtkwam op de ondergrond van de box, waar een matras/kleed lag. [slachtoffer] begon toen harder te huilen. Over de bewoordingen die verdachte zou hebben geuit (“zo nu heb je wel een reden om te huilen”), verklaart [getuige 1] eerst dat zij dit zelf heeft gehoord, maar later bij de rechter-commissaris verklaart zij dat zij dat heeft gehoord van getuige [getuige 2] . [getuige 1] verklaart ook dat verdachte [slachtoffer] bij haar shirt heeft gepakt.
Zowel [getuige 1] als [getuige 2] verklaren dat zij zijn geschrokken van het voorval en dat zij allebei direct na het voorval gekeken hebben of er bij [slachtoffer] letsel te zien was, wat niet zo bleek te zijn.
Vrijspraak van de poging zware mishandeling en mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat baby’s kwetsbaar zijn en dat bij het oppakken van en de omgang met een baby voorzichtigheid geboden is. De rechtbank concludeert dat verdachte niet volgens het geldende protocol en niet op een pedagogisch verantwoorde wijze heeft gehandeld toen zij [slachtoffer] met één hand vastpakte en omdraaide. Dit heeft verdachte ook onderkend.
Geen bewijs voor het laten vallen van [slachtoffer]
Nergens uit het dossier blijkt dat verdachte [slachtoffer] heeft laten vallen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, of zelfs gegooid zoals de officier van justitie het verwoordde op zitting.
Geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De verklaring van getuige [getuige 2] – over het omhoog tillen van [slachtoffer] tot ongeveer 45 cm waarbij het nekje helemaal naar achteren ging en de uitlating van verdachte dat [slachtoffer] na haar handeling wel een reden had om te huilen – wordt niet ondersteund door andere verklaringen of bevindingen in het dossier. Nu de verklaring van [getuige 2] op deze onderdelen op zichzelf staat, gaat de rechtbank er niet van uit dat het gegaan is zoals getuige [getuige 2] heeft verklaard. Omdat getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij van getuige [getuige 2] heeft gehoord dat verdachte zei dat [slachtoffer] nu een reden had om te huilen, is (ook) niet komen vast te staan dat verdachte precies deze bewoordingen heeft geuit. Het is goed voorstelbaar dat verdachte iets in die trant heeft gezegd. Maar welke woorden er precies zijn gezegd (over huilen) luistert nauw om daaraan een bedoeling tot het veroorzaken van pijn te ontlenen. De rechtbank vindt de verklaring van alleen getuige [getuige 2] daarvoor te weinig.
Vaststaat wel dat verdachte [slachtoffer] met één hand bij haar oksel of shirt heeft gepakt en grof heeft omgedraaid. Daarmee is echter niet gebleken dat verdachte opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen. Van vol opzet is daarom zeker geen sprake.
De vraag die vervolgens voorligt, is of verdachte wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , door met haar handelen bewust de aanmerkelijke kans te aanvaarden dat door haar handelen zwaar lichamelijk letsel (de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling) dan wel pijn of letsel (de subsidiair ten laste gelegde mishandeling) zou ontstaan. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit het dossier volgt dat er een bonkend geluid is gehoord toen [slachtoffer] met haar hoofdje op de ondergrond van de box terechtkwam, nadat verdachte haar met één hand omdraaide, en dat [slachtoffer] toen harder is gaan huilen. Uit het dossier valt echter niet af te leiden hoe hard [slachtoffer] terecht is gekomen en wat voor ondergrond precies in de box lag. Getuigen en verdachte hebben namelijk verklaard dat onderin de box een kleed of een matrasje lag, en hebben ook wisselend verklaard over de dikte daarvan. Naar de ondergrond van de box is verder geen onderzoek gedaan. Uit de verklaringen en bevindingen in het dossier blijkt dus niet dat [slachtoffer] met haar hoofdje dusdanig hard terecht is gekomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat dit tot zwaar lichamelijk letsel zou leiden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen.
Geen mishandeling
Voor het subsidiair ten laste gelegde moet worden bewezen dat er pijn of letsel is toegebracht én dat de verdachte dat ook opzettelijk heeft gedaan. Bij [slachtoffer] is geen letsel geconstateerd. Wel is door de getuigen waargenomen dat [slachtoffer] harder is gaan huilen na het voorval. Hoewel het naar het oordeel van de rechtbank voorstelbaar is dat [slachtoffer] pijn had na het onverwachte, hardhandige omdraaien en terechtkomen, kan het harder huilen ook verband houden met de schrik die gepaard is gegaan met deze handeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] pijn heeft gehad. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om pijn te veroorzaken bij [slachtoffer] . Zoals hiervoor is overwogen kan alleen worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] met één hand heeft vastgepakt en grof heeft omgedraaid. Hoe dat precies is gegaan is – hoe onbevredigend ook – niet geheel duidelijk geworden. Dat dit op zo’n wijze is gedaan dat dit evident tot pijn zou leiden, kan de rechtbank niet vaststellen. Gelet op de stellige ontkenning van verdachte dat zij [slachtoffer] (of ieder ander kindje in haar 21-jarige carrière in de kinderopvang) pijn heeft willen doen, kan de rechtbank daarom niet vaststellen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn. Dit brengt mee dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] .
Conclusie
Uit het dossier blijkt dat verdachte [slachtoffer] hardhandig met één hand heeft omgedraaid en dat dit niet volgens het protocol was. Verdachte had als medewerker van het kinderdagverblijf bij uitstek de verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met [slachtoffer] . Zij is daarin tekort geschoten. De rechtbank benadrukt echter dat niet elke onvoorzichtigheid of onzorgvuldigheid ook direct meebrengt dat sprake is van een strafbaar feit. Zoals de rechtbank hiervoor heeft toegelicht, biedt het dossier voor die conclusie onvoldoende steun. Verdachte zal integraal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.