ECLI:NL:RBMNE:2025:3725

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
16/000400-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

PGB-fraude met oplichting en witwassen in vereniging

Op 22 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij PGB-fraude. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van oplichting in vereniging en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. heeft opgelicht voor een bedrag van € 103.645,- door middel van het indienen van valse facturen en werkbrieven. De officier van justitie was niet-ontvankelijk voor de vervolging van schuldwitwassen en eenvoudig witwassen vanwege verjaring. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 40 dagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de hoofddader was, maar wel een essentiële rol speelde in de fraudeconstructie. De benadeelde partij, Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de schade niet eenvoudig te bepalen was. De uitspraak benadrukt de ernst van de PGB-fraude en het misbruik van gemeenschapsgeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/000400-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juni 2025 (inhoudelijke behandeling) en 22 juli 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Mahmoudi en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Walther, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
Primair:in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 in Utrecht en/of [plaats 1] samen met anderen de Sociale Verzekeringsbank en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. heeft opgelicht voor een bedrag van € 103.645,- althans € 58.718,- althans enig geldbedrag met betrekking tot zorg aan budgethouder [budgethouder] door middel van het indienen of laten indienen van valse facturen en/of werkbrieven;
Subsidiair:in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 in Utrecht en/of [plaats 1] medeplichtig is geweest aan het primair ten laste gelegde door aan [zorgorganisatie] B.V. (hierna: [zorgorganisatie] ) en anderen persoonsgegevens, medische gegevens en DigiD gegevens en code van budgethouder [budgethouder] te verstrekken;
Feit 2:in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 in Utrecht samen met anderen geldbedragen van (in totaal) € 103.645,- althans € 58.718,- heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of sprake is van verjaring ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde. Onder dit feit zijn verschillende witwasvarianten ten laste gelegd. Voor opzetwitwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) geldt dat de verjaringstermijn, die 12 jaar bedraagt, nog niet is verstreken en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging daarvan.
Met betrekking tot het ten laste gelegde schuldwitwassen en eenvoudig witwassen stelt de rechtbank het volgende vast. Op deze misdrijven staan de volgende strafbedreigingen:
Schuldwitwassen (artikel 420quater Sr)
1 jaar gevangenisstraf en met ingang van 1 januari 2015 een gevangenisstraf van 2 jaar.
Eenvoudig witwassen (artikel 420bis.1 Sr)
3 maanden gevangenisstraf, wetsartikel in werking getreden per 1 januari 2017.
Gelet op het bepaalde artikel 70 lid 1 onder 2 Sr is de verjaringstermijn voor deze misdrijven 6 jaar, en vangt de verjaringstermijn aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (artikel 71 Sr), dan wel vanaf de datum dat de verjaring door een daad van vervolging is gestuit (artikel 72 Sr). In dit laatste geval vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Verder geldt dat elke daad van vervolging, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde, de verjaring stuit, zelfs als die op het moment van de stuiting nog niet bekend zijn.
De verjaringstermijn van het onder feit 2 eerste deel (impliciet subsidiair) ten laste gelegde als schuldwitwassen is, gelet op de ten laste gelegde periode, aangevangen op 5 april 2018 en behelst een periode van 6 jaar.
De verjaringstermijn van het onder feit 2 ten laste gelegde tweede deel het eenvoudig witwassen is, gelet op de ten laste gelegde periode, aangevangen 5 april 2018 en behelst eveneens een periode van 6 jaar.
De verjaringstermijn is gestuit op 6 april 2018 door de vordering tot machtiging bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die als een daad van vervolging kan worden beschouwd. Dat verdachte in het onderhavige geval nog niet als zodanig in beeld van justitie was, doet gelet op hetgeen hiervoor over de werking van stuiting is overwogen, aan die werking niet af. Dat betekent dat de verjaringstermijn op 6 april 2018 opnieuw is aangevangen en liep tot 6 april 2024. In deze periode heeft geen daad van vervolging geleid tot stuiting van de verjaringstermijn. De dagvaarding is uitgereikt op 13 mei 2025 maar toen was de verjaringstermijn van 6 jaar reeds verstreken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte voor wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde voor zover dit schuldwitwassen en eenvoudig witwassen betreft.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde opzetwitwassen. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de raadsman worden, voor zover van belang bij de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring feit 1 primair en feit 2
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde en noemt hierna de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert. [1] De bewijsmiddelen worden telkens, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt voor het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Vonnissen in de zaken tegen medeverdachten [zorgorganisatie] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]
Met de vonnissen van 28 november 2019 zijn [zorgorganisatie] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld voor fraude met persoonsgebonden budget (hierna: PGB) gelden, bestaande uit het medeplegen van valsheid in geschrifte, oplichting en witwassen. [2] De strafbare feiten bestonden in de kern uit de hierna omschreven handelswijze.
[zorgorganisatie] was in de periode van 2014 tot en met begin april 2018 een [...] zorgorganisatie. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren werkzaam voor deze organisatie. [zorgorganisatie] had verschillende cliënten, budgethouders genoemd, die beschikten over een PGB. Ter verkrijging van gelden uit hoofde van een PGB werden bij het zorgkantoor, de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) en de zorgverzekeringsmaatschappijen zorgovereenkomsten, verantwoordingsformulieren, declaratieformulieren en facturen ingediend door [zorgorganisatie] en/of de budgethouders en/of familieleden van de budgethouders. Op deze documenten werd meer zorg vermeld dan door [zorgorganisatie] daadwerkelijk aan de budgethouders werd geleverd. Vervolgens hebben [zorgorganisatie] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] een deel van de ontvangen PGB-gelden, waar geen geleverde zorg tegenover stond, met de budgethouders gedeeld. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [zorgorganisatie] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] op deze wijze de SVB, het zorgkantoor en de zorgverzekeringsmaatschappijen hebben opgelicht voor een totaalbedrag van € 4.673.959,-.
Regelgeving PGB
Budgethouder [budgethouder] ontving PGB op basis van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz). [3] De uitvoering van het PGB op basis van de Wlz is neergelegd bij de Zorgkantoren. Daar dient een PGB op basis van de Wlz aangevraagd te worden. De uitbetaling vanuit het PGB-budget voor Wlz vindt plaats via de SVB.
Onderzoek naar budgethouder [budgethouder]
Tijdens de doorzoeking in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar [zorgorganisatie] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn op 4 april 2018 in het bedrijfspand van [zorgorganisatie] aan de [adres 2] te [plaats 2] , zogenaamde ‘verdeellijsten’ aangetroffen. [4] In de periode van 1 januari 2014 tot en met maart 2018 (51 maanden) zijn van 27 maanden zulke lijsten aangetroffen. Op deze verdeellijsten staat achter elke cliëntnaam een percentage. [5] Dit percentage is in deze lijsten ook zichtbaar in bedragen die gerelateerd zijn aan de betreffende factuur. Daarnaast zijn zogenaamde ‘zwarte kasbestanden’ aangetroffen op de computers van [zorgorganisatie] . In de in beslag genomen bedrijfsadministratie van [zorgorganisatie] is geen formele kasadministratie aangetroffen waarin de contante geldstroom was verwerkt. Wel zijn er in de digitale administratie bestanden aangetroffen waarin, onder andere, cliëntnamen en bedragen zijn vermeld. [6]
Op de verdeellijsten en zwarte kasbestanden komt de naam van budgethouder [budgethouder] voor. [7]
[medeverdachte 3] is op 11 juli 2018 door de Inspectie SZW verhoord. Tijdens dit verhoor is hem door de Inspectie SWZ voorgehouden dat er betalingen via de bankrekeningen aan cliënten zijn geweest. [medeverdachte 3] gaf hierop aan dat dit was voor de verdeling en dat daarvan een lijst is. Vervolgens is aan hem een lijst genaamd [....] (de rechtbank begrijpt: een verdeellijst) getoond. [medeverdachte 3] heeft bevestigd dat op deze lijst werd bijgehouden welke bedragen er met welke cliënt werden gedeeld. Op de lijst staan de cliëntnamen, de facturen, het factuurbedrag en in de kolom ‘betaald’ staat de verdeling met de cliënten. In die kolom staan de bedragen die naar de cliënten toe zijn gegaan, zo heeft [medeverdachte 3] verklaard. [8] De percentages op de lijst zien op de verdeling. Als er op de lijst 40% staat, is dit het percentage dat [zorgorganisatie] hield. [9] [medeverdachte 3] heeft verder bevestigd dat er lijsten zijn waarop diverse contante opnames en uitgaven staan (de rechtbank begrijpt: zwarte kasbestanden). De bedragen betreffen ‘verdeelbedragen’. [10] Geld dat contant is opgenomen is uitgegeven aan budgethouders. [11]
Volgens de verdeellijsten van [zorgorganisatie] is er middels 27 facturen een totaal factuurbedrag van € 103.645,- door [zorgorganisatie] in rekening gebracht bij de budgethouder [budgethouder] waarvan € 58.718,- is geregistreerd als ‘uitbetaald aan BH’ (de rechtbank begrijpt: uitbetaald aan budgethouder). [12] Het dossier bevat geen informatie over of er maanden zijn waarop zorg is gefactureerd die niet op de verdeellijsten voorkomen.
Verklaring van verdachte ter zitting
Ter terechtzitting van 10 juni 2025 heeft verdachte onder meer verklaard dat hij als gewaarborgde hulp de zorg regelde voor zijn broertje, [budgethouder] , die zowel verstandelijk als lichamelijk beperkt is. In 2015 is verdachte voor de zorg van zijn broertje in zee gegaan met [zorgorganisatie] . [A] , die verdachte via school en de voetbalclub kende, had tegen verdachte gezegd dat [zorgorganisatie] een professionele zorgorganisatie was die alles van hem kon overnemen. Daartoe heeft verdachte ook de Digi-D gegevens van zijn broertje met [zorgorganisatie] gedeeld en liet hij zijn broertje documenten tekenen als [zorgorganisatie] daarom verzocht. Verdachte heeft zelf geen facturen ingediend bij de SVB. Verdachte had contact met [A] en [medeverdachte 2] van [zorgorganisatie] . De zorg voor zijn broertje bestond onder andere uit vijf dagen in de week dagbesteding. Verdachte, die op dat moment niet bij zijn broertje woonde, zag dat af en toe mensen bij zijn broertje thuis kwamen voor persoonlijke verzorging. Verdachte heeft geen werkbriefjes afgetekend, maar als erom gevraagd werd zette hij wel zijn handtekening. Achteraf denkt verdachte dat niet alle zorg geleverd is die was afgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij geld heeft ontvangen van [A] en [medeverdachte 2] . Er werd tegen hem gezegd dat hij die gelden verdiende omdat hij zorg leverde aan zijn broertje. Hij weet niet meer hoeveel geld hij heeft ontvangen. Het ene moment ontving hij € 500,-, dan weer € 1.000,- of € 1.500,- en het kan ook wel eens € 2.300,- zijn geweest. Het geld ontving hij contant. Dit gebeurde op het kantoor van [zorgorganisatie] of in de buurt van de [straat] in [plaats 2] . Af en toe stortte hij het geld dan op zijn rekening.
Zorgovereenkomst
In de administratie van [zorgorganisatie] werd een zorgovereenkomst aangetroffen tussen [zorgorganisatie]
en [budgethouder] , ingaande per 1 mei 2015. Volgens de zorgovereenkomst verleende [zorgorganisatie] een variabel aantal uren zorg op grond van de Wlz. Afgesproken werd dat de zorg achteraf per uur gefactureerd zou worden. De Wlz-vergoeding betrof € 40,-. Er werden geen afwijkende vergoedingen afgesproken. Op 29 april 2015 werd de zorgovereenkomst ondertekend namens [zorgorganisatie] en de budgethouder. [13] Uit de zorgbeschrijving bij deze zorgovereenkomst volgt dat de zorgverlener 5 dagen in de week één uur per dag persoonlijke verzorging zou leveren en twee uur begeleiding. De totale zorg zou ongeveer 16,5 uur per week bedragen. [14]
Uit de wijziging van de zorgovereenkomst van 1 mei 2017 werden de werktijden en de vergoeding gewijzigd. De werktijden werden aangepast naar maandag en dinsdag van 9:00 uur tot 14:00 uur en woensdag tot en met vrijdag van 9:00 uur tot 13:00 uur. Het aantal uren zorg uit het Wlz-budget werd gesteld op 22 uur per week. De vergoeding voor de werkzaamheden werd aangepast naar € 3.813,33 per maand. Daarnaast zou € 40,- per uur gerekend worden voor Begeleiding Individueel. [15]
Op 1 december 2017 werd de zorgovereenkomst nogmaals gewijzigd. In de gewijzigde vergoedingen stond vermeld dat de werkzaamheden op grond van de Wlz € 40,-
per uur zouden bedragen. [16]
De geregistreerde zorg
In de digitale administratie van [zorgorganisatie] werden enkele personeelsroosters aangetroffen met daarop vermeld welke cliënten bij welke werknemers ondergebracht waren. Het gaat hier om de zorgsoort individuele begeleiding. In de bestanden ‘ [.] 2017-2018’ en ‘ [.] 12- 2018’ stond achter de naam van werknemer [B] vermeld ‘ [budgethouder] * 2u’. Daaronder stond bij het *-teken: ‘vraag/ overleg met [A] ’. [17]
Daarnaast werden in de digitale administratie van [zorgorganisatie] van verschillende werknemers weekplanningen over de jaren 2016, 2017 en 2018 aangetroffen. In negen weekplanningen werd budgethouder [budgethouder] vermeld. Deze weekplanningen met in de bestandsnaam de naam van werkneemster ‘ [C] ’ hadden betrekking op de periode week 48 van 2017 tot en met week 6 van 2018. [C] is per 11 september 2017 in dienst getreden bij [zorgorganisatie] . In acht van de negen weekplanningen van ‘ [C] ’ stond op de woensdag het volgende vermeld: ‘ [budgethouder] Dag rooster. In de weken 5 en 6 van 2018 stond het volgende vermeld: ‘Huis Bezoek [budgethouder] ’. [18]
Ook werd het bestand ’30-06-2016’ aangetroffen. Dit document had als hoofdtekst ‘Verwerken in rooster cafe’. Daaronder stond onder meer de volgende tekst
vermeld: ‘ [budgethouder] vakantie vanaf 08-07-2016 (onbekend hoe lang, 2 weken of korter)’. [19]
In de administratie van [zorgorganisatie] zijn geen documenten aangetroffen die betrekking hebben op het verlenen van persoonlijke verzorging aan [budgethouder] . [20] Wel zijn er presentielijsten dagbesteding aangetroffen over de jaren 2016, 2017 en 2018. [budgethouder] stond op de presentielijsten vermeld op maandag en woensdag in de periode van januari
2016 tot en met oktober 2016. In de maand september 2016 was aangekruist dat hij elke maandag en woensdag afwezig was. Op 10 oktober 2016 stond vermeld dat [budgethouder] afwezig was met daarachter de opmerking: ‘komt niet meer’. Na 10 oktober 2016 stond [budgethouder] op geen enkele presentielijst meer vermeld. Op de facturen en werkbrieven over de periode van september 2016 tot en met 2017 werd ‘begeleiding groep’ wel vermeld. [21]
Verder werd in het digitale administratie het bestand ‘Overdracht aan rana’ aangetroffen. Daarin stond vermeld: ‘ [budgethouder] meld vaak af, veel vrijgenomen en ziekmeldingen. Maandag gesprek voeren met [budgethouder] even bellen’. [22]
Zwart boekje [A]
In de tas van [A] , werknemer van [zorgorganisatie] , werd een zwart boekje met
aantekeningen aangetroffen. Daarin werden onderstaande aantekeningen met de naam van [budgethouder] aangetroffen. De bedragen achter de naam [achternaam van verdachte en budgethouder] komen overeen met de factuurbedragen over de betreffende maanden van [zorgorganisatie] aan budgethouder [budgethouder] . De bedragen daarachter komen overeen met 10% van de factuurbedragen aan [budgethouder] . [23]
4.3.2
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Minder zorg geleverd dan gefactureerd
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [zorgorganisatie] en [budgethouder] waren overeengekomen dat [zorgorganisatie] vanaf 1 mei 2015 zorg zou verlenen en deze zorg op basis van facturering achteraf bij [budgethouder] in rekening werd gebracht. De SVB keerde, in opdracht van het zorgkantoor, het PGB aan [budgethouder] uit op basis van de door [zorgorganisatie] opgemaakte facturen.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de voornoemde vonnissen van
28 november 2019 reeds geconcludeerd dat de zorg die door [zorgorganisatie] aan budgethouders werd gefactureerd in werkelijkheid niet (volledig) is verleend. De bewijsmiddelen in dit vonnis bevestigen dat dit in het individuele geval van [verdachte] niet anders is. Onder meer gingen de betalingen van PGB gelden en het delen daarvan door op het moment dat [verdachte] op vakantie was en is er nog een groot bedrag aan PGB-budget gedeclareerd voor dagbesteding, terwijl [verdachte] de dagbesteding al lang niet meer bezocht.
Gelet op de verklaring van verdachte en de bij [zorgorganisatie] aangetroffen schaduwboekhouding, in de vorm van verdeellijsten en zwarte kasbestanden waarop de naam van verdachte diverse malen voortkomt en de verklaring van [medeverdachte 3] hierover, stelt de rechtbank vast dat er door [zorgorganisatie] een bedrag van € 58.718,- is gedeeld met verdachte, de broer en gewaarborgde hulp van budgethouder [verdachte] .
Door meer zorg te factureren dan werd geleverd, zijn de instanties die het PGB verstrekten opgelicht. Zij hebben op grond van valse zorgovereenkomsten, facturen en declaraties meer PGB-gelden uitgekeerd dan waar budgethouder [budgethouder] daadwerkelijk recht op had. Wanneer deze instanties op de hoogte waren geweest dat er een groot deel van de zorg niet werd verleend, dan waren de PGB-gelden niet verstrekt. Uit de structurele manier van werken en de termijn waarover dit is volgehouden, leidt de rechtbank af dat het oogmerk was gericht op wederrechtelijke bevoordeling. Dat de instanties die PGB-gelden hebben verstrekt zijn opgelicht, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het oogmerk van verdachte, net als dat van zijn mededaders, gericht was op de wederrechtelijke bevoordeling. Verdachte wist dat de PGB-gelden bestemd waren voor de zorgverlening van zijn broertje, maar heeft die gelden desondanks in ontvangst genomen waardoor hij hierover naar eigen inzicht kon beschikken. Dat verdachte op de terechtzitting heeft verklaard dat hij in de veronderstelling was dat [zorgorganisatie] geld met hem deelde, omdat hij ook zorg verleende aan zijn broertje, maakt dit niet anders. Uit de zorgbeschrijving bij de zorgovereenkomst volgt immers dat er door [zorgorganisatie] zorg verleend zou worden op basis van de tarieven die [zorgorganisatie] daarvoor hanteerde en bestond de zorg uit zo’n 16-22 uur per week. Verdachte hield zelf niet bij welke uren zorg hij verleende, hij ontving de bedragen contant, de hoogte van deze bedragen was wisselend en hij ontving het ook op wisselende plekken. Daarbij komt dat verdachte op momenten werkbriefjes ondertekende waarop ook andere zorgsoorten vermeld stonden die zijn broertje op dat moment niet kreeg. Uit dit alles leidt de rechtbank af dat verdachte wel degelijk wist waar hij zich mee inliet. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Medeplegen
De rechtbank concludeert aan de hand van de bewijsmiddelen dat de feiten zijn gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking tussen [zorgorganisatie] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en verdachte. De wijze waarop in dit individuele geval fraude is gepleegd past in de door de meervoudige kamer van deze rechtbank in de vonnissen van 28 november 2019 reeds vastgestelde fraudeconstructie. Hoewel de rol van verdachte in deze constructie anders was dan die van zijn mededaders, was zijn rol essentieel om de PGB-fraude te kunnen plegen. Zonder verdachtes medewerking was het niet mogelijk geweest de PGB-gelden te verkrijgen en vervolgens te verdelen. Verdachte trad op als contactpersoon voor zijn broertje en zorgde ervoor dat zijn broertje in zorg kwam bij [zorgorganisatie] . Hij had contact met [medeverdachte 2] en met [A] , die ook werkzaam was bij [zorgorganisatie] . Ook stond verdachte toe dat [zorgorganisatie] de PGB-gelden niet of slechts gedeeltelijk gebruikte om zorg te verlenen aan zijn broertje en liet hij [zorgorganisatie] , die daarvoor over de DigiD-gegevens van [budgethouder] beschikte, de declaraties afhandelen.
Vaststelling periode en oplichtingsbedrag
Voor de vaststelling van de periode waarin de oplichting heeft plaatsgevonden en de hoogte van het oplichtingsbedrag gaat de rechtbank uit van het bedrag van € 103.645,- euro dat volgens de verdeellijsten in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 is gefactureerd. De rechtbank gaat uit van deze periode omdat gedurende deze hele periode de SVB en het zorgkantoor zijn opgelicht doordat door [zorgorganisatie] minder zorg is geleverd terwijl dat wel is gefactureerd waarna de SVB in opdracht van het zorgkantoor gelden hebben verstrekt. Dat het zorgkantoor de bedragen over de jaren 2015 en 2016 niet kan terugvorderen, zoals door de verdediging is gesteld met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 februari 2025, betekent niet dat naar strafrechtelijke maatstaven geen bewezenverklaring kan volgen voor deze jaren.
Conclusie
Gelet op vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, samen met anderen, door het (laten) indienen van onjuiste declaratieformulieren en facturen de SVB heeft opgelicht.
4.3.3
Bewijsoverwegingen feit 2
Uit de verdeellijsten volgt dat van het vastgestelde bedrag van € 103.645,- waarvoor de SVB is opgelicht, een bedrag van € 58.718,- is gedeeld met verdachte. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [A] over dit bedrag nog een percentage commissie ontving. De rechtbank kan niet exact vaststellen hoeveel [A] van het totaal gedeelde bedrag van € 58.718,- heeft ontvangen en komt daarom tot een bewezenverklaring van enig geldbedrag. Nu het bewezenverklaarde geldbedrag door oplichting is verworven is het van misdrijf afkomstig. In onderhavig geval is het geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig.
Het geldbedrag is door [zorgorganisatie] , in de personen van [medeverdachte 2] en [A] , in delen cash aan verdachte gegeven en verdachte heeft delen daarvan op zijn rekening gestort. Op basis van de stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte ten aanzien van (delen van) dit uit eigen misdrijf verkregen bedrag, verhullingshandelingen heeft gepleegd of dat hij dit (deels) heeft overgedragen, omgezet of er gebruik van heeft gemaakt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen ten behoeve van Persoonsgebonden Budget, te weten een geldbedrag van 103.645 euro met betrekking tot verantwoorde en gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder] , immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens metvoornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB voorgehouden en voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voor de totaal verantwoorde en gedeclareerde en gefactureerde bedragen aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan de budgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en zijn mededaders duidelijk was dat er minder zorg aan de budgethouder [budgethouder] werd geleverd en/of zou worden geleverd, en daartoe een of meer (gewijzigde) zorgovereenkomsten hebben opgesteld en overlegd aan de SVB en facturen enonderliggende werkbrieven op naam van [budgethouder] ingediend en/of doen indienen bij de SVB en met die zorgovereenkomsten en facturen en bijbehorende werkbrieven een Persoonsgebonden Budget op naam van [budgethouder] verantwoord en/of doen verantwoorden en gedeclareerd en/of doen declareren, waardoor de SVB telkens is bewogen tot het definitief toekennen van Persoonsgebonden Budget en de afgifte van het Persoonsgebonden Budget;
Feit 2in de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 te [plaats 2] een voorwerp, te weten enig geldbedrag, heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij telkens wist dat voormeld voorwerp geheel onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Kwalificatie-uitsluitingsgrond voor feit 2
Hiervoor is over feit 2 overwogen dat ten aanzien van het uit eigen misdrijf verkregen geldbedrag geen verhullingshandelingen kunnen worden bewezen en evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte dat bedrag heeft overgedragen, omgezet of daarvan gebruik kan worden gemaakt. Om die reden komt de rechtbank voor dat bedrag niet tot een kwalificatie van witwassen. In zoverre zal de rechtbank verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 1 primair:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om te volstaan met een taakstraf deels in voorwaardelijke vorm en daarbij gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte is gedurende een periode van 3 jaar betrokken geweest bij grootschalige PGB-fraude. Verdachte heeft, samen met anderen, op grove wijze misbruik gemaakt van de PGB-regelgeving. Deze regelgeving is bewust ruimhartig ingericht, zodat degenen die zorg nodig hebben, laagdrempelig een financiële tegemoetkoming kunnen krijgen. Verdachte, [zorgorganisatie] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben PGB-gelden, gedeeld, terwijl die gelden hadden moeten worden besteed aan de zorg voor het broertje van verdachte. Samen hebben zij de SVB en het zorgkantoor opgelicht voor een bedrag van in totaal € 103.645,-. Doordat er wel zorg werd verleend maar er meer werd gefactureerd dan waar recht op bestond en een deel van het PGB-geld werd gedeeld met de budgethouders of hun familie, waaronder verdachte, kon de fraude langere tijd onopgemerkt in stand blijven. De rechtbank zal daarom niet in strafmatigende zin rekening houden met het feit dat er wel (beperkt) zorg is verleend. De rechtbank beschouwt dit namelijk als een onderdeel van de werkwijze van [zorgorganisatie] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en verdachte.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op deze manier is omgegaan met gemeenschapsgeld, dat bedoeld is voor mensen die zorg behoeven. In het geval van verdachte gaat het ook nog eens om zorg die zijn eigen broertje nodig had, maar mede door toedoen van verdachte slechts beperkt heeft gekregen. Verdachte heeft hierbij kennelijk alleen maar oog gehad voor eigen financieel gewin. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf echter ook mee dat verdachte niet kan worden gezien als een hoofddader. De belangrijke rol die verdachte heeft gespeeld maakt hem weliswaar - juridisch gezien - medepleger, maar hij is niet de architect van deze fraudeconstructie.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie (het strafblad) op naam van verdachte van 28 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en het reclasseringsadvies van 6 juni 2025. Uit het reclasseringsadvies komt naar voren dat verdachte mantelzorger is voor zowel zijn moeder als zijn broertje. Dit heeft verdachte dusdanige stress opgeleverd dat hij kampt met interpersoonlijke problematiek. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij momenteel ziek thuis zit met burn-outklachten en dat hij een afspraak heeft staan bij de GGZ voor een intensieve behandeling.
De oplegging van de straf
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 9 augustus 2019 als verdachte is verhoord. Sindsdien zijn bijna 6 jaar verstreken. De redelijke termijn waarbinnen een zaak dient te worden afgedaan, is daarmee met bijna 4 jaar overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
De oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 70.000,- en € 100.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 5 en 9 maanden. De rechtbank ziet in de hiervoor genoemde rol van verdachte bij het bewezenverklaarde, het feit dat niet het gehele bedrag van € 103.645,- bij verdachte is terechtgekomen, evenals de flinke overschrijding van de redelijke termijn, aanleiding om (in het voordeel van verdachte) af te wijken van deze oriëntatiepunten. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend en ziet zij ook geen ruimte voor de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf. De rechtbank acht de strafmodaliteit van de onvoorwaardelijke taakstraf daarom passend. Gelet op de hiervoor besproken persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet zij aanleiding om de geëiste taakstraf verder te matigen.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.

9.BENADEELDE PARTIJ

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 58.876,63. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft benadeelde proceskosten gevorderd.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de omvang van de schade niet eenvoudig is vast te stellen omdat een deel van de zorg wel is geleverd en de PGB-gelden deels aan [zorgorganisatie] en deels indirect aan de budgethouder ten goede zijn gekomen. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte als gewaarborgde hulp te goeder trouw heeft gehandeld.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daartoe overweegt de rechtbank dat Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. de PGB-gelden via de SVB aan de budgethouder [budgethouder] heeft uitbetaald. In onderhavige strafprocedure wordt verdachte veroordeeld voor oplichting van de SVB. De benadeelde partij vordert nu van verdachte, die als gewaarborgde hulp van [budgethouder] optrad, bij wijze van schadevergoeding terugbetaling van de door de SVB aan [budgethouder] uitgekeerde geldbedragen. Of door de bewezenverklaarde oplichting rechtstreekse schade aan benadeelde is toegebracht en wat de exacte omvang van deze schade is, zijn vragen die zich niet eenvoudig laten beantwoorden. [budgethouder] kwam immers in aanmerking voor een PGB en vaststaat dat aan hem ook gedeeltelijk zorg is verleend. Het debat over de voornoemde kwesties is door partijen tot op heden nog onvoldoende gevoerd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie partieel niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde, voor zover de tenlastelegging ziet op schuldwitwassen en eenvoudig witwassen;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
Benadeelde partij Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. t.a.v. feit 1
  • verklaart Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Terstegge, voorzitter, mr. A.J. Reitsma en mr. A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2025.
mr. A. Maas is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en
met 4 april 2018 te Utrecht en/of [plaats 1] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijke te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. heeft/hebben bewogen tot afgifte van een of
meer geldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden Budget), in elk geval van
enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 103.645 euro, althans
58.718 euro, althans enig geldbedrag met betrekking tot verantwoorde en/of
gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder] ,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) met
voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven –
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan
bovengenoemde SVB en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V.
voor het/de (totaal) verantwoorde en/of gedeclareerde en/of gefactureerde
(maand)bedrag(en) aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan de
budgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en/of zijn mededader(s)
duidelijk was dat er geen, althans (veel) minder zorg aan de budgethouder [budgethouder]
[budgethouder] werd geleverd en/of zou worden geleverd, en/of
(daartoe) een of meer (gewijzigde) zorgovereenkomst(en) heeft/hebben opgesteld
en/of overlegd aan de SVB en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en/of een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer
(onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) op naam van [budgethouder] ingediend en/of doen
indienen en/of opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de SVB en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en/of (aldus) met
die/dat zorgovereenkomst(en) en/of factu(u)r(en) en/of (bijbehorende)
werkbrie(f)(v)(en) een Persoonsgebonden Budget op naam van [budgethouder]
verantwoord en/of doen verantwoorden en/of gedeclareerd en/of doen declareren,
waardoor de SVB en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. (telkens) is bewogen tot het definitief toekennen van
Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd en/of de
afgifte van het Persoonsgebonden Budget;
(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) op een of meer
tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 te
Utrecht en/of [plaats 1] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijke te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. heeft/hebben bewogen tot afgifte van een of
meer geldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden Budget), in elk geval van
enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 103.645 euro, althans
58.718 euro, althans enig geldbedrag met betrekking tot verantwoorde en/of
gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder] ,
immers heeft/hebben die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en)
(telkens) met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.
voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voor het/de (totaal)
verantwoorde en/of gedeclareerde en/of gefactureerde (maand)bedrag(en) aan zorg
heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan de budgethouder [budgethouder] , terwijl het
voor verdachte en/of die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en)
duidelijk was dat er geen, althans (veel) minder zorg aan de budgethouder [budgethouder]
[budgethouder] werd geleverd en/of zou worden geleverd, en/of
(daartoe) een of meer (gewijzigde) zorgovereenkomst(en) heeft/hebben opgesteld
en/of overlegd aan de SVB en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en/of een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer
(onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) op naam van [budgethouder] ingediend en/of doen
indienen en/of opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de SVB en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en/of
(aldus) met die/dat zorgovereenkomst(en) en/of factu(u)r(en) en/of
(onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) een Persoonsgebonden Budget op naam van
[budgethouder] verantwoord en/of doen verantwoorden en/of gedeclareerd en/of doen
declareren,
waardoor de SVB en/of Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. (telkens) is bewogen tot het definitief toekennen van
Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd en/of de
afgifte van het Persoonsgebonden Budget,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 te Utrecht en/of
[plaats 1] , althans in Nederland,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft hij, verdachte, aan die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) ander(e)
perso(o)n(en) onder meer verstrekt:
- persoonsgegevens van de budgethouder [budgethouder] en/of
- medische gegevens van de budgethouder [budgethouder] en/of
- de DigiD gegevens en/of code van de budgethouder [budgethouder] en/of
- heeft hij, verdachte, actief bewerkstelligd dat de budgethouder [budgethouder] geen
zorg van die [zorgorganisatie] zou ontvangen;
(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art. 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art. 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 april 2018 te Utrecht
en/of [plaats 1] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 103.645
euro, althans 58.718 euro, althans enig(e) geldbedrag(en),
(telkens) de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing van dat/die voorwerp(en) heeft/hebben
verborgen en/of verhuld en/of
(telkens) dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden
heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben
omgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of
middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 4 april 2018 te Utrecht,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
(een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) 103.645
euro, althans 58.718 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), (telkens) de werkelijke
aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing van dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of
(telkens) dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden
heeft/hebben gehad
en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van dat/die
voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en)
vermoeden
dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk –
afkomstig
was/waren uit enig eigen misdrijf;
(art. 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art. 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art.
420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich bevinden in het zaaksdossier [budgethouder] van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in dat dossier doorgenummerd digitaal doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 303. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Schriftelijke bescheiden, te weten vonnissen van 28 november 2019, vindplaats ECLI:NL:RBMNE:2019:5663, ECLI:NL:RBMNE:2019:5659, ECLI:NL:RBMNE:2019:5647 en ECLI:NL:RBMNE:2019:5646.
3.Relaas-proces-verbaal, pagina 7.
4.Bijlage 5, pagina 99.
5.Bijlage 5, pagina 99.
6.Bijlage 5, pagina 108.
7.Relaas-proces-verbaal, pagina 15.
8.Bijlage 12, pagina 147-148.
9.Bijlage 12, pagina 148.
10.Bijlage 12, pagina 151.
11.Bijlage 12, pagina 154.
12.Relaas-proces-verbaal, pagina 15.
13.Bijlage 20, pagina 201 e.v.
14.Bijlage 20, pagina 207.
15.Bijlage 21, pagina 209 e.v.
16.Bijlage 22, pagina 2016 e.v.
17.Relaas-proces-verbaal, pagina 12.
18.Relaas-proces-verbaal, pagina 12.
19.Relaas-proces-verbaal, pagina 12.
20.Relaas-proces-verbaal, pagina 12-13.
21.Relaas-proces-verbaal, pagina 13.
22.Relaas-proces-verbaal, pagina 13.
23.Relaas-proces-verbaal, pagina 24.