ECLI:NL:RBMNE:2025:3619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
16/298663-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in PGB-fraudezaak met betrekking tot Sociale Verzekeringsbank

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte vrijgesproken van zowel primair als subsidiair ten laste gelegde oplichting van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De zaak betreft een vermeende PGB-fraude waarbij de verdachte, als bewindvoerder van haar zus, betrokken zou zijn geweest bij het indienen van valse facturen en het verstrekken van persoonsgegevens aan een zorgorganisatie. De rechtbank heeft op basis van het dossier en de verklaringen ter zitting geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor het opzet van de verdachte om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende machtig is en in goed vertrouwen heeft gehandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de verdachte opzettelijk heeft samengewerkt met de zorgorganisatie om oplichting te plegen. De verdachte is daarom vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/298663-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 mei 2025 en 22 juli 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. Y. Karga, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 maart 2018 in Utrecht en/of Amsterdam samen met anderen de Sociale Verzekeringsbank heeft opgelicht voor een bedrag van € 141.780,- en/of € 105.760,- en/of € 61.684,-, althans enig geldbedrag met betrekking tot zorg aan budgethouder [budgethouder] door middel van het indienen of laten indienen van valse facturen en/of werkbrieven;
Subsidiair:in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 maart 2018 in Utrecht en/of Amsterdam medeplichtig is geweest aan de onder het primair ten laste gelegde omschreven oplichting van de Sociale Verzekeringsbank door aan [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) (onder meer) persoonsgegevens, medische gegevens en DigiD gegevens en code van budgethouder [budgethouder] te verstrekken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is. Zij heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 150 uren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
[zorgorganisatie] B.V. (hierna: [zorgorganisatie] ) was in de periode van 2014 tot en met begin april 2018 een Utrechtse zorgorganisatie. [A] , [B] en [C] waren werkzaam voor deze organisatie. [zorgorganisatie] had verschillende cliënten, budgethouders genoemd, die beschikten over een persoonsgebonden budget (hierna: PGB). De zus van verdachte, [budgethouder] , was één van deze budgethouders.
Bij vonnissen van 28 november 2019 zijn [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] door deze rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, oplichting en witwassen. [1] De valsheid in geschrift en de oplichting bestonden in de kern uit de hierna omschreven handelswijze.
Ter verkrijging van gelden uit hoofde van een PGB, werden bij het zorgkantoor, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de zorgverzekeringsmaatschappij, zorgovereenkomsten, verantwoordingsformulieren, declaratieformulieren en facturen ingediend. Op deze documenten werd meer zorg vermeld dan door [zorgorganisatie] daadwerkelijk aan de budgethouders werd geleverd. Vervolgens hebben [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] een deel van de ontvangen PGB-gelden, waar geen geleverde zorg tegenover stond, met de budgethouders gedeeld. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] op deze wijze de SVB, het zorgkantoor en de zorgverzekeringsmaatschappijen hebben opgelicht voor een totaalbedrag van € 4.673.959,-.
Dat er PGB-gelden zijn gedeeld met de budgethouders (of hun familieleden) blijkt uit lijsten die zijn aangetroffen tijdens een huiszoeking bij [zorgorganisatie] . Op deze lijsten, die door de opsporingsinstanties ‘verdeellijsten’ zijn genoemd, staan namen van budgethouders, bedragen en percentages vermeld. Ook zijn er zogenaamde ‘zwarte kasbestanden’ aangetroffen, waarin contante betalingen aan budgethouders zijn bijgehouden. De naam van de zus van verdachte, [D] , komt voor op deze verdeellijsten en zwarte kasbestanden. Verdachte was destijds de bewindvoerder van haar zus en beheerde in die hoedanigheid de financiën en het PGB-budget van haar zus.
In onderhavige zaak ligt primair de vraag voor of verdachte, in samenwerking met [zorgorganisatie] , [A] , [B] en/of [C] , de SVB heeft opgelicht. Subsidiair ligt de vraag voor of verdachte medeplichtig is geweest aan voornoemde oplichting. De rechtbank beantwoordt beide vragen ontkennend en zal verdachte vrijspreken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde. Hieronder legt de rechtbank uit waarom.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde (medeplegen oplichting)
Voor een bewezenverklaring van het delict oplichting is nodig dat vast komt te staan dat de verdachte bij zijn handelen het oogmerk heeft gehad om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor de vaststelling dat verdachte dit voornoemde oogmerk heeft gehad. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (medeplichtigheid oplichting)
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2° van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf, het zogenaamde gronddelict. De rechtbank dient dus te beoordelen of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de oplichting. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat geen sprake is van vol opzet. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte door het aanleveren van de persoons- en medische gegevens van [D] aan (medewerkers van) [zorgorganisatie] , hetgeen overigens niet ter discussie staat, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daarmee de SVB opgelicht zou worden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte was de bewindvoerder van haar zus, [D] , die hulpbehoevend was en als budgethouder een PGB ontving. Daarnaast ging [D] naar de dagbesteding van [dagbesteding] . Blijkens de zorgovereenkomst is [D] met ingang van 1 augustus 2015 in zorg gekomen van [zorgorganisatie] . Uit de zorgbeschrijving bij de zorgovereenkomst volgt dat de zorgverlener 7 dagen in de week 1 uur zorg per dag verleent die valt onder persoonlijke verzorging en 2 uur per dag zorg die valt onder begeleiding. Verdachte, die de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, heeft ter zitting verklaard dat zij bewust met [zorgorganisatie] in zee is gegaan omdat medewerkers van [zorgorganisatie] de Turkse taal spraken. Ook heeft zij verklaard dat er zorg is geleverd en dat zij werkbriefjes heeft afgetekend zonder zich ervan te vergewissen of de daarop vermelde uren zorg daadwerkelijk zijn verleend.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of verdachte in het kader van de voor haar zus gemaakte zorgovereenkomst met [zorgorganisatie] daadwerkelijk financieel is bevoordeeld. De naam van [D] staat weliswaar vermeld op de digitale verdeellijsten en zwarte kasbestanden, die onderdeel vormden van de oplichting waarvoor [zorgorganisatie] , [A] , [B] en [C] zijn veroordeeld, maar hieruit volgt niet dat ook verdachte bevoordeeld is. Verdachte is stellig in haar verklaring dat zij geen contante gelden vanuit [zorgorganisatie] heeft ontvangen. Verder is er ook geen onderzoek verricht naar het ontvangen van contant dan wel giraal geld en/of de financiële situatie van verdachte.
De rechtbank ziet dat verdachte de Nederlandse taal niet voldoende machtig is en gaat ervan uit dat verdachte in goed vertrouwen de persoons- en medische gegevens van haar zuster aan [zorgorganisatie] heeft afgestaan in de veronderstelling dat [zorgorganisatie] de gehele zorgverlening, inclusief de administratieve kant daarvan, voor haar zou regelen. Dat zij werkbriefjes heeft afgetekend zonder zich ervan te vergewissen of de daarop vermelde uren zorg daadwerkelijk zijn geleverd, is hoogst onzorgvuldig en niet juist. Uit het dossier en de door verdachte gegeven verklaring ter terechtzitting kan de rechtbank echter niet afleiden dat verdachte opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, met [zorgorganisatie] in enige vorm heeft samengespannen om oplichting te plegen.
De conclusie is dan ook dat verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mr. L.M. Reijnierse en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2025.
mr. L.M. Reijnierse is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot
en met 31 maart 2018 te Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft/hebben bewogen tot afgifte van een of
meer geldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden Budget), in elk geval van
enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 141.780 euro, althans
105.760 euro, althans 61.684 euro, althans enig geldbedrag met betrekking tot
gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder] ,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) met
voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB voorgehouden
en/of voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voor het/de (totaal) gefactureerde
(maand)bedrag(en) aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen aan de
budgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en/of haar mededader(s)
duidelijk was dat er geen, althans (veel) minder zorg aan de budgethouder F.
[D] werd geleverd en/of zou worden geleverd, en/of
(daartoe) een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer (onderliggende)
werkbrie(f)(v)(en) op naam van [budgethouder] heeft/hebben ingediend en/of doen
indienen en/of opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de SVB en/of (aldus) met
die/dat factu(u)r(en) en/of (bijbehorende) werkbrie(f)(v)(en) een
Persoonsgebonden Budget op naam van [budgethouder] verantwoord en/of doen
verantwoorden en/of gedeclareerd en/of doen declareren,
waardoor de SVB (telkens) is bewogen tot het definitief toekennen van
Persoonsgebonden Budget dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd en/of de
afgifte van het Persoonsgebonden Budget;
(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) op een of meer
tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 maart
2018 te Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft/hebben bewogen tot afgifte van een of
meer geldbedrag(en) (ten behoeve van Persoonsgebonden Budget), in elk geval van
enig goed, te weten (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 141.780 euro, althans
105.760 euro, althans 61.684 euro, althans enig geldbedrag met betrekking tot
gefactureerde zorg voor de budgethouder [budgethouder] ,
immers heeft/hebben die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en)
(telkens) met voornoemd oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid aan bovengenoemde SVB
voorgehouden en/of voorgewend dat [zorgorganisatie] B.V. voor het/de (totaal)
gefactureerde (maand)bedrag(en) aan zorg heeft verleend en/of zou gaan verlenen
aan de budgethouder [budgethouder] , terwijl het voor verdachte en/of die [zorgorganisatie]
[zorgorganisatie] B.V. en/of (een) of ander(e) perso(o)n(en) duidelijk was dat er geen,
althans (veel) minder zorg aan de budgethouder [budgethouder] werd geleverd en/of zou
worden geleverd, en/of
(daartoe) een of meer factu(u)r(en) en/of een of meer (onderliggende)
werkbrie(f)(v)(en) op naam van [budgethouder] ingediend en/of doen indienen en/of
opgestuurd en/of doen opsturen bij/naar de SVB en/of (aldus) met die/dat
factu(u)r(en) en/of (onderliggende) werkbrie(f)(v)(en) een Persoonsgebonden
Budget op naam van [budgethouder] verantwoord en/of doen verantwoorden en/of
gedeclareerd en/of doen declareren,
waardoor de SVB is bewogen tot het definitief toekennen van Persoonsgebonden
Budget dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd en/of de afgifte van het
Persoonsgebonden Budget,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of
omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 maart 2018 te Utrecht en/of
Amsterdam, althans in Nederland,
opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft zij, verdachte, aan die [zorgorganisatie] B.V. en/of (een) ander(e)
perso(o)n(en) onder meer verstrekt:
- persoonsgegevens van de budgethouder [budgethouder] en/of
- medische gegevens van de budgethouder [budgethouder] en/of
- DigiD gegevens en/of code van de budgethouder [budgethouder] en/of
heeft zij, verdachte, actief bewerkstelligd dat budgethouder [budgethouder] geen, althans
(veel) minder zorg van die [zorgorganisatie] zou ontvangen;
(art. 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht,
art. 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art. 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten