ECLI:NL:RBMNE:2025:3591

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
C/16/589665 / FV RK 25-570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding verzoek van betrokkene tegen de Staat na vernietiging van zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van betrokkene, die schadevergoeding eiste van de Staat der Nederlanden. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, die op 7 februari 2025 een beschikking van de rechtbank van 17 juni 2024 had vernietigd wegens het niet in acht nemen van de wet. De rechtbank had na terugwijzing van de Hoge Raad opnieuw op het verzoek om een zorgmachtiging te beslissen, maar dit verzoek werd afgewezen. Betrokkene stelde dat hij recht had op schadevergoeding omdat de rechter de wet niet had nageleefd. De rechtbank behandelde de vraag of er sprake was van een termijnoverschrijding en of de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de eerdere beschikkingen tijdig waren gegeven en dat de enkele vaststelling dat de rechter een fout had gemaakt, niet voldoende was voor het toekennen van schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de periode waarin betrokkene onderworpen was aan verplichte zorg niet leidde tot een recht op schadevergoeding, omdat er geen bewijs was dat er onterecht verplichte zorg was toegepast. Uiteindelijk werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de mogelijkheid voor betrokkene om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/589665 / FV RK 25-570
Beschikking van 26 juni 2025
op het ingediende verzoekschrift van:
[betrokkene], betrokkene,
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. I.L. Ortelee,
om een beslissing te krijgen op een verzoek om schadevergoeding door:
DE STAAT DER NEDERLANDEN, de Staat,
gevestigd in Den Haag.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft op 4 maart 2025 een verzoekschrift van betrokkene ontvangen.
1.2.
De Staat heeft op 15 mei 2025 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 22 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van betrokkene;
  • [A] namens de Staat.
1.4.
Betrokkene is opgeroepen voor de zitting, maar niet gekomen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De officier van justitie heeft op 8 mei 2024 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend om voor betrokkene een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft dit verzoek op 23 mei 2024 behandeld en het verzoek toegewezen tot en met 23 juni. De rechtbank heeft de beslissing op het overige deel van het verzoek aangehouden. De rechtbank heeft op 17 juni 2024 de mondelinge behandeling hervat en het verzoek toegewezen tot en met 28 juni 2024. Op 27 juni 2024 heeft de rechtbank de mondelinge behandeling wederom hervat en het resterende deel van het verzoek toegewezen.
2.2.
Betrokkene heeft cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van 17 juni 2024 en 27 juni 2024. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 7 februari 2025 de beschikking van
17 juni 2024 vernietigd wegens het niet in acht nemen van de wet. Het cassatieberoep tegen de beschikking van 27 juni 2024 heeft de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad heeft het geding teruggewezen naar deze rechtbank voor verdere behandeling en beslissing.
2.3.
De rechtbank heeft na terugwijzing door de Hoge Raad, bij beschikking van 2 april 2025, het verzoek om een zorgmachtiging te verlenen afgewezen.
2.4.
Betrokkene vraagt nu om een schadevergoeding van € 700,- ten laste van de Staat vast te stellen.
2.5.
De Staat voert verweer en vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. De Staat vindt de enkele vaststelling dat de rechtbank een fout heeft gemaakt, zonder dat daarvoor een schadevergoeding wordt gegeven, volstaat.

3.Beoordeling

Schadevergoeding wegens termijnoverschrijding
3.1.
Betrokkene legt aan het verzoek voor schadevergoeding allereerst ten grondslag dat sprake is van een termijnoverschrijding omdat de beschikking van 17 juni 2024 is vernietigd, waardoor de periode tussen 23 mei 2024 en 27 juni 2024 is aan te merken als een termijnoverschrijding. De rechtbank volgt betrokkene hierin niet. De beschikkingen van 23 mei 2024, 17 juni 2024 en 27 juni 2024 zijn op die data steeds tijdig gegeven. Er is geen rechtsgrond op grond waarvan een achteraf vernietigde beschikking tot gevolg heeft dat de rechtbank in dat geval alsnog een (beslis)termijn heeft overschreden. Deze grondslag kan dus niet tot schadevergoeding leiden.
Periode
3.2.
Het enkele feit dat de rechter de wet niet in acht heeft genomen, is op zich niet voldoende voor het toekennen van schadevergoeding. Dat heeft betrokkene ook niet gesteld. Van belang zijn de nadelige gevolgen voor betrokkene en hoe lang die geduurd hebben. De rechtbank stelt hierna eerst vast wat de periode is geweest zonder (achteraf bezien) geldige zorgmachtiging ten gevolge van de vernietiging van de beschikking van 17 juni 2024 door de Hoge Raad. Onderstaand schema verduidelijkt de gang van zaken:
3.3.
Kernvraag is welke periodes de drie beschikkingen bestrijken en of de einddatum van de beschikkingen van 23 mei 2024 en 17 juni 2024 zijn ‘ingehaald’ door de beschikkingen van 17 en 27 juni 2024, of niet. Meer concreet:
  • Geldt de beschikking van 17 juni 2024 vanaf 17 juni 2024 of vanaf 24 juni 2024?
  • Geldt de beschikking van 27 juni 2024 vanaf 27 juni 2024 of vanaf 29 juni 2024?
  • En geldt daarmee de beschikking van 17 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 of tot en met 28 juni 2024?
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt de beschikking van 23 mei 2024 tot en met 23 juni 2024 en de beschikking van 17 juni 2024 vanaf 24 juni 2024. In lijn hiermee geldt de beschikking van 27 juni 2024 vanaf 29 juni 2024 en geldt de beschikking van 17 juni tot en met 28 juni 2024. Het gaat hier namelijk steeds om één en hetzelfde verzoek waarop de rechtbank in delen beslist en niet steeds om een nieuw verzoek. Van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:6 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), waarbij een nog niet geëxpireerde zorgmachtiging vervalt zodra op een nieuw verzoek is beslist, is dus geen sprake. In de Wvggz is verder geen rechtsregel te vinden op grond waarvan een beslissing eerder vervalt dan de geldigheidsduur van die beschikking.
3.5.
Voorgaande betekent dat de beschikking van 23 mei 2024 de periode bestrijkt van 23 mei 2024 tot en met 23 juni 2024, de beschikking van 17 juni 2024 de periode van 24 juni 2024 tot en met 28 juni 2024 en de beschikking van 27 juni 2024 de periode van 29 juni 2024 tot en met 23 november 2024.
3.6.
De Hoge Raad heeft de beschikking van 17 juni 2024 vernietigd. De rechtbank moest na terugwijzing opnieuw op het verzoek beslissen. De rechtbank kon alleen beslissen over de periode die de beschikking van 17 juni 2024 bestrijkt. De beschikkingen van 23 mei 2024 en 27 juni 2024 zijn immers niet vernietigd en hebben hun geldigheid behouden. Met de afwijzing van het verzoek bij beschikking van 2 april 2025 heeft de rechtbank het verzoek voor zover dat ziet op de periode van 24 juni 2024 tot en met 28 juni 2024 afgewezen. Voor deze periode is dus achteraf bezien geen geldige zorgmachtiging geweest.
3.7.
Dat in de beschikking van 2 april 2025 alleen het oorspronkelijk verzoek om een machtiging van zes maanden is omschreven en in het dictum staat dat het verzoek is afgewezen, zonder de periode te expliciteren, maakt dit niet anders. Zoals gezegd kón de rechtbank niet anders dan alleen over de periode beslissen die de beschikking van 17 juni 2024 bestrijkt. Bovendien is onder het verloop van de procedure en onder de beoordeling opgenomen dat op de vernietigde beslissing van 17 juni 2024 opnieuw moet worden beslist. Daarmee is voldoende duidelijk dat de afwijzing van het verzoek op 2 april 2025 zich niet uitstrekt over de hele periode van 23 mei 2024 tot en met 28 juni 2024 of zelfs tot en met 23 november 2024.
Schadevergoeding wegens strijd met zorgvuldigheid
3.8.
Betrokkene legt aan het verzoek ten grondslag dat hij in de periode van 23 mei 2024 tot en met 27 juni 2024 onderworpen is geweest aan verplichte zorg. Betrokkene heeft daardoor schade geleden. Hij werd namelijk niet met rust gelaten door de hulpverlening. Daardoor moest hij zich schuilhouden, wat voor betrokkene een zeer gespannen en onzekere situatie creëerde. Ook bracht de onzekerheid over zijn juridische status stress met zich.
3.9.
Op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz kan een betrokkene de rechter om schadevergoeding verzoeken als de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
3.10.
Het staat vast dat de rechter de wet niet in acht heeft genomen. De beschikking van de rechtbank van 17 juni 2024 is immers vernietigd door de Hoge Raad. De vraag is wat in dit geval een billijke schadevergoeding is. De rechtbank is van oordeel dat de enkele vaststelling dat de rechter de wet niet in acht heeft genomen, in dit geval afdoende is. Voor een schadevergoeding in de vorm van geld ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank legt dit hierna uit.
3.11.
Betrokkene werd volgens hem niet met rust gelaten door de hulpverlening. De rechtbank twijfelt er niet aan dat dit stressvol is geweest voor betrokkene. Het niet met rust gelaten worden door de hulpverlening kan worden aangeduid als bemoeizorg, maar is geen verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De Wvggz biedt geen basis om voor (ongewilde) bemoeizorg schadevergoeding toe te kennen. Dat is alleen het geval als verplichte zorg is toegepast terwijl dat niet had gemogen. Betrokkene heeft niet gesteld of aangetoond dat in de periode van 24 tot en met 28 juni 2024 verplichte zorg, zoals vermeld in de beschikking van 17 juni 2025, is toegepast. Dat betrokkene niet met rust werd gelaten en zich daardoor genoodzaakt voelde zich schuil te houden, is daarom geen reden om schadevergoeding toe te kennen.
3.12.
Aannemelijk is dat betrokkene ook spanning heeft ervaren vanwege onzekerheid over zijn juridische status. De periode waarvoor dit geldt, bedraagt echter maar vijf dagen, terwijl daarvoor én daarna wel rechtsgeldig verplichte zorg kon worden toegepast. De enkele vaststelling dat de rechtbank een fout heeft gemaakt, is daarom in dit geval afdoende.

4.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, bijgestaan door
mr. A. Minkjan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.
..
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open.