ECLI:NL:RBMNE:2025:3580

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/2613
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 26 juni 2025, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser, een inwoner van België, had bezwaar aangetekend tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de compensatie kinderopvangtoeslag. Eiser stelde dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op zijn bezwaar, dat op 28 oktober 2024 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden, aangezien de Dienst Toeslagen in gebreke was gesteld op 24 maart 2025 en eiser pas op 17 april 2025 beroep had ingesteld. De rechtbank bepaalde dat de Dienst Toeslagen alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moest nemen, met inachtneming van de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vastgestelde termijn van zestig weken voor het nemen van een besluit op bezwaar.

Daarnaast werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Dienst Toeslagen de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen waren verstreken sinds de gebreke. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 53,- moest door de Dienst Toeslagen worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid van bestuursrechtelijke dwangsommen bij overschrijding van termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] (België), eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albrayrak),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 28 oktober 2024 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder is op 24 maart 2025 in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 17 april 2025, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
6. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 26 maart 2025 [4] uitspraak gedaan. De Afdeling heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van zestig weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken, realistisch is. In geval ten tijde van de uitspraak al zestig weken zijn verstreken na ommekomst van de beslistermijn op bezwaar, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. De rechtbank sluit zich volledig aan bij dit oordeel van de Afdeling en hoe zij hiertoe is gekomen. Voor de overwegingen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling.
7. Voor deze zaak betekent dit het volgende. Verweerder heeft op 18 januari 2023 de definitieve beschikking genomen. Het bezwaarschrift van eiser tegen dit besluit is door verweerder ontvangen op 28 oktober 2024. De beslistermijn om op dit bezwaar te beslissen is dus aangevangen op 29 oktober 2024 [5] en verliep op 3 maart 2025. De uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is dus 27 april 2026.
8. In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 100,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijn niet haalt met een maximum van € 15.000,-. Ook hier sluit de rechtbank zich bij aan.
Bestuurlijke dwangsom
9. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [6]
10. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld, maar slechts in zijn verweerschrift de hoogte van de nog toe te kennen dwangsom berekend.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 27 april 2026 een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van F.J. Attema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb en artikel 6.10aa, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
6.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.