In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, eigenaar van een onroerende zaak, en twee gedaagden die de panden hadden gekraakt. De eiser vorderde ontruiming van de onroerende zaak, die al meer dan twee jaar leegstond en te koop was. De gedaagden hadden de panden op 21 oktober 2024 gekraakt en gaven geen gevolg aan de sommatie van de eiser om de panden te verlaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser een spoedeisend belang had bij de ontruiming, omdat de aanwezigheid van de krakers de verkoop van de panden belemmerde. De rechter weegt de belangen van de partijen en concludeert dat het belang van de eiser bij ontruiming zwaarder weegt dan het woonbelang van de gedaagden. De vordering tot ontruiming wordt toegewezen, met een ontruimingstermijn van drie weken na betekening van het vonnis. Daarnaast werden de vorderingen van de eiser tot betaling van verbruikskosten en advertentiekosten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de eiser.