ECLI:NL:RBMNE:2025:3569

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/1219
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door bestuursorgaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 9 juli 2025, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend op 14 februari 2025. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, maar het bestuursorgaan had niet tijdig beslist op dit bezwaar. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden, aangezien verweerder uiterlijk op 9 april 2025 had moeten beslissen. Eiser had verweerder op 31 januari 2025 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Desondanks oordeelt de rechtbank dat het beroep ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels wel is verlopen en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen.

De rechtbank wijst erop dat, hoewel artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) normaal gesproken een dwangsom voorschrijft voor elke dag dat een bestuursorgaan in gebreke blijft, dit in dit geval niet van toepassing is vanwege de Wet open overheid (Woo). De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens wordt bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, maar verweerder moet wel het griffierecht van € 194,- aan eiser betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/1219

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 14 februari 2025, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 29 oktober 2024.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1] Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 23 oktober 2024 ingediend op 29 oktober 2024. Bij brief van 18 februari 2025 heeft verweerder eiser laten weten dat zijn bezwaarschrift ter advisering in handen is gesteld aan de Adviescommissie bezwaarschriften. Verweerder moet daarom binnen twaalf weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de termijn voor het indienen van een bezwaar is verstreken
.Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. In dezelfde brief heeft verweerder de beslistermijn met zes weken verdaagd op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 9 april 2025 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden.
4. Eiser heeft verweerder op 31 januari 2025 in gebreke gesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde namelijk op 9 april 2025. Verweerder heeft de ingebrekestelling ontvangen vóór het einde van de beslistermijn. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder hierna op 17 april 2025 nogmaals in gebreke heeft gesteld.
5. Door de premature ingebrekestelling van 31 januari 2025, is eiser te vroeg in beroep gegaan. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen was namelijk nog niet voorbij toen eiser het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels wel is verlopen en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen. Ook heeft eiser verweerder nogmaals in gebreke gesteld en zijn inmiddels meer dan twee weken verstreken.
6. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. Echter, op grond van artikel 8.2 van de Woo is artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing. Verweerder is dus geen dwangsom verschuldigd aan eiser.
7. Omdat verweerder tot op heden geen beslissing op bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De standaardtermijn waarbinnen verweerder alsnog op het bezwaar moet beslissen, bedraagt in beginsel twee weken na verzending van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
8. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank stelt de beslistermijn daarom vast op de standaardtermijn van twee weken na verzending van deze uitspraak.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
11. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 194,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- dat eiser heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
De griffier is verhinderd deze rechter
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.