In deze zaak heeft verzoekster op 17 april 2025 beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig had beslist op haar aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft op 30 april 2025 alsnog een besluit genomen, maar verzoekster heeft het beroep daarna ingetrokken en verzocht om een vergoeding voor haar proceskosten. De Dienst Toeslagen heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat de verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten van verzoekster € 453,50 bedragen, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de partijen.