4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank zal in het navolgende uitgebreider dan gebruikelijk motiveren waarom zij tot een vrijspraak komt van de tenlastegelegde feiten.
Het is van belang dat alle betrokkenen, niet alleen de verdachte maar ook de kinderen, goed inzicht krijgen in de overwegingen van de rechtbank die tot vrijspraak leiden.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte het haar tenlastegelegde heeft begaan beschikt de rechtbank over een uitgebreid dossier dat - naast een groot aantal getuigenverklaringen - voor een belangrijk deel bestaat uit medische dossiers en rapporten. De rechtbank zal hierna eerst een opmerking maken over het gebruik van de medische dossiers en rapporten die zijn opgesteld ten behoeve van de veiligheid van kinderen in een strafzaak.
De (medische) dossiers
Forensisch arts Bilo heeft in opdracht van de rechter-commissaris de medische dossiers van het oudste, middelste en jongste kind van verdachte - voor zover beschikbaar - onderzocht. Deze medische dossiers bestaan veelal uit brieven geschreven door artsen aan andere artsen of aan de ouders en zijn verre van compleet. Onderliggende stukken, uitslagen van onderzoeken, metingen en dergelijke ontbreken vaak. Deze vorm van medische dossiervorming is niet bedoeld om als bewijs in een strafzaak te dienen. Bilo heeft in zijn rapport geconstateerd dat uit deze brieven en andere beschikbare stukken vaak niet duidelijk is op basis waarvan een diagnose is gesteld en door wie. Ook komen sommige diagnoses in de medische verslaglegging eerst als een mogelijkheid voor en later worden diezelfde diagnoses als vaststaand gepresenteerd. Het blijft dan onduidelijk hoe een diagnose van een mogelijkheid, naar vaststaand is gegaan. Daarnaast is geregeld niet duidelijk door wie het ziektebeeld is gepresenteerd. De veel voorkomende term “anamnestisch”, die ziet op informatie over de medische voorgeschiedenis betekent niet per definitie ‘informatie verstrekt door moeder’. Gelet op het voorgaande is grote behoedzaamheid nodig bij het interpreteren van de medische dossiers.
Het AMK-rapport is geschreven ten behoeve van de veiligheid van de kinderen en kan als basis dienen om kinderbeschermingsmaatregelen te adviseren. In dit rapport bleken de conclusies niet gebaseerd te zijn op hoor en wederhoor van verdachte. De rechtbank zal vanwege de aard van het rapport en het feit dat verdachte (en door verdachte aangedragen personen) niet gehoord zijn eveneens behoedzaam en terughoudend omgaan met dit rapport.
Naast de medische stukken en het AMK-rapport zitten vele (getuigen)verklaringen in het dossier, verslagen van scholen, tapgesprekken, teksten uit dagboeken en briefjes, PGB-stukken en camerabeelden. De rechtbank zal hieronder deze stukken bespreken en haar overwegingen duiden.
Verklaringen verdachte en kinderen staan lijnrecht tegenover elkaar
Verdachte heeft in haar verklaring bij de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting – die wordt ondersteund door de verklaring van haar echtgenote – steeds benadrukt dat zij onschuldig is. Verdachte heeft verklaard dat zij een liefdevolle, bezorgde moeder was, die wilde weten waar de pijn en andere klachten bij haar kinderen vandaan kwamen. Verdachte heeft daarvoor in overleg met de vader van de kinderen en haar echtgenote de hulp ingeroepen van artsen. Wanneer verdachte wel eens tegen de kinderen gezegd heeft dat ze alles moesten laten zien bij de arts, was dit een normaal onderdeel van het voorbereiden van de kinderen op het artsenbezoek, niet om hen dingen te laten zien die er niet waren. De artsen en de specialisten hebben vervolgens onderzoeken uitgevoerd en besloten welke behandelingen passend waren bij de diagnoses die de artsen stelden.
Deze visie van verdachte staat lijnrecht tegenover de visie van de kinderen. De kinderen verklaren kort gezegd dat zij van verdachte bepaald gedrag bij de artsen moesten laten zien, waardoor zij onder meer onnodig medische onderzoeken en behandelingen hebben moeten ondergaan, onnodig zijn opgenomen in ziekenhuizen, onnodig zware medicatie hebben moeten slikken, onnodig in een rolstoel hebben gezeten en onnodig een bril hebben gedragen. Middelste en jongste kind verklaren allebei dat de (medische) problemen over waren toen zij niet meer bij verdachte in huis woonden.
Betrouwbaarheid verklaringen middelste en jongste kind
In deze zaak vormen de verklaringen van de kinderen de basis voor de tenlastelegging. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan niet worden aangenomen op grond van één verklaring.
Steunbewijs kan ertoe leiden dat toch een bewezenverklaring kan volgen. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat alle tenlastegelegde handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is wanneer de verklaring van de aangever, als die betrouwbaar wordt bevonden, op essentiële onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron.
Gelet op het voorgaande en omdat de tenlastelegging is toegesneden op de verklaringen van het middelste en jongste kind, zal de rechtbank in de eerste plaats de vraag beantwoorden of de verklaringen van het middelste en jongste kind betrouwbaar zijn. Daarna gaat de rechtbank in op de vraag of de verklaringen van het middelste en jongste kind ook in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De vraag of de verklaringen van het middelste en jongste kind betrouwbaar zijn, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Hieronder legt zij uit op basis waarvan de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar vindt.
Het middelste kind
In januari 2012 heeft het middelste kind bij [arts 1] benoemd dat ze denkt dat verdachte de ziektes van al haar kinderen nodig heeft en bepalend is in alles wat haar kinderen overkomt. Deze opmerking maakte het middelste kind al zonder dat het AMK betrokken was en zonder dat zij boeken over het Syndroom van Münchhausen by Proxy had gelezen. In een gesprek met het AMK op 9 juli 2012 verklaart het middelste kind dat ze altijd bang was dat moeder boos zou worden. Ook verklaart ze destijds al over verhalen die verdachte had verteld die niet waar bleken te zijn. Deze verhalen gingen onder meer over dat verdachte kanker in haar kaak had, dat het alleroudste kind het middelste kind als baby tegen de muur had gegooid wegens een ruzie over snoepjes en over het gezag over de kinderen. Daarnaast verklaart het middelste kind dat moeder had gedreigd om haar ontoerekeningsvatbaar te laten verklaren als ze haar internetcodes niet gaf. Bovenstaande punten komen allemaal terug in het getuigenverhoor van het middelste kind bij de politie op 26 november 2017. De rechtbank ziet dat het middelste kind in 2017 bij de politie aanzienlijk uitgebreider verklaart en ook meer verklaart dan zij heeft gedaan in 2012 bij het AMK. Dit komt naar het oordeel van de rechtbank niet ongewoon voor gelet op de aard van het verhoor in 2017.
In 2012 gaat het immers om een gesprek bij het AMK vlak na de uithuisplaatsing, terwijl het in 2017 gaat om een politieverhoor in de vorm van een zogenaamde “free recall”, waarbij zij haar verhaal mocht doen. Ook de verklaring van het middelste kind bij de rechter-commissaris uit 2022 komt op punten en in de kern overeen met de verklaringen uit 2012 en 2017. Deze verklaring is wederom uitgebreider dan de verklaring uit 2012, maar ook hier is de aard van het verhoor anders. Middelste kind werd in 2022 verhoord door de rechter-commissaris in bijzijn van de advocaat van verdachte.
Het jongste kind
De eerste verklaring van het jongste kind is van 13 juli 2012. Deze verklaring legt zij af tijdens een gesprek op het AMK-kantoor. Het jongste kind vertelt daar dat ze niet beter wist dan dat haar vader geen gezag had en dat haar moeder altijd tegen de kinderen zei dat vader er niet bij wilde zijn in het ziekenhuis. Het jongste kind vertelt daarnaast dat ze denkt dat alle dokters zijn beïnvloed door haar moeder. Ook zegt het jongste kind dat moeder altijd aan het regelen was dat er afspraken kwamen in ziekenhuizen en dat er spanningen waren thuis. Op 25 november 2017 verklaart zij hier ook over bij de politie. Net zoals het middelste kind verklaart zij dan aanzienlijk uitgebreider en meer, maar ook dit komt de rechtbank niet ongewoon voor gelet op de aard van het verhoor in 2017. Ook de verklaring van het jongste kind bij de rechter-commissaris uit 2022 komt op punten en in de kern overeen met de verklaringen uit 2012 en 2017.
Zoals hierboven overwogen ziet de rechtbank dat de verklaringen van het middelste en jongste kind uitgebreider worden naarmate de jaren vorderen. Er zitten echter concrete en gedetailleerde elementen in de verklaringen die ook telkens worden benoemd. De kern van deze verklaringen betreft de grote, sturende rol van verdachte in de ziektegeschiedenis van de kinderen.
De rechtbank acht op basis van al het voorgaande de verklaringen van het middelste en jongste kind voldoende uitgebreid, gedetailleerd en consistent en daarmee betrouwbaar.
Niet valt evenwel uit te sluiten dat de herinneringen voor een deel (onbedoeld) ingekleurd zijn door het tijdverloop en alle gesprekken die de kinderen sinds de uithuisplaatsing met elkaar, met de vader en met artsen hebben gehad. Dat maakt dat de rechtbank de verklaringen van het middelste en jongste kind wel met behoedzaamheid zal beschouwen.
Is er steunbewijs?
De rechtbank zal nu beoordelen of voor de essentiële onderdelen van deze verklaringen voldoende steun te vinden is in andere bewijsmiddelen.
Wat de essentiële onderdelen zijn van verklaringen laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar moet per geval worden beoordeeld. In de regel hoeft het aanvullend bewijs niet rechtstreeks het daderschap van de verdachte te bevestigen, noch hoeft het steunbewijs (rechtstreeks) betrekking te hebben op de ten laste gelegde gedragingen. Het is uiteindelijk aan de feitenrechter om te bepalen of in een gegeven geval genoeg bewijsmateriaal voorhanden is, en dus ook om te bepalen wat de essentiële onderdelen zijn van de verklaringen van de kinderen.
In deze zaak is het wel nodig dat steunbewijs in ieder geval voor de kern van het aan verdachte gemaakte verwijt steun biedt; dat betreft in ieder geval het deel van de tenlastegelegde concrete gedragingen van verdachte ten aanzien van het door de kinderen laten fingeren van symptomen.
De rechtbank legt uit waarom dat in deze zaak zo is.
Uit het dossier komt een beeld naar voren van een moeder die veel aandikte, continu bezig was met ziekenhuisbezoeken en de controle wilde behouden. Dat lijkt een oorzaak geweest voor bezoeken aan diverse artsen en behandelingen.
Het dossier bevat ook verklaringen en aanwijzingen dat de kinderen mogelijk symptomen en klachten zijn gaan acteren. Dat kan zijn versterkt doordat zij merkten dat verdachte daar positief op reageerde, in die zin dat zij het gedrag van de kinderen bekrachtigde. Artsen verklaren immers ook over de wisselwerking tussen verdachte en haar kinderen en dat deze niet gezond was. Bepaald gedrag was in het ziekenhuis, bij de vader, bij het oudste kind en op school minder te zien dan thuis. Mogelijk is bepaald gedrag ook veroorzaakt of versterkt door een stroom van continue stress bij de kinderen in combinatie met een complexe wisselwerking tussen het gedrag van verdachte en dat van de kinderen. Dat is in ieder geval een verklaring voor het gedrag van de kinderen waar verschillende deskundigen ruimte voor laten. Dat zou dan geen verwijt zijn dat de kinderen gemaakt zou kunnen worden, maar een verklaarbare reactie van kinderen die langdurig in een moeilijke, stressvolle thuissituatie zitten. Als het gedrag van de kinderen op die wijze werd veroorzaakt, dan is het gedrag van verdachte mogelijk schadelijk geweest voor de kinderen, maar daarmee zou de tenlastelegging nog niet zijn bewezen.
Verklaringen en stukken die ondersteunen dat moeder veel aandikte, continu bezig was met ziekenhuisbezoeken en de controle wilde behouden ondersteunen wel de geloofwaardigheid van het middelste en het jongste kind, maar zij houden als steunbewijs voor de tenlastegelegde handelingen onvoldoende verband met die tenlastegelegde handelingen als zodanig. Dat, in combinatie met de hiervoor beschreven mogelijke verklaring voor het gedrag van de kinderen en de behoedzaamheid die nodig is bij de interpretatie van de medische dossiers en verklaringen die veelal pas na lange tijd zijn afgelegd, maken dat steunbewijs in deze zaak nodig is voor het deel van de tenlastegelegde concrete gedragingen van verdachte ten aanzien van het door de kinderen laten fingeren van symptomen.
De rechtbank zal hierna de diverse onderdelen van het dossier één voor één bespreken en telkens voorzien van een tussenconclusie.
Verklaringen van de kinderen zelf
De beide kinderen verklaren over soortgelijke handelingen van verdachte, namelijk dat zij de symptomen moesten laten zien van hun moeder. Zij verklaren niet concreet over dat verdachte hun zus/zusje instrueerde, maar enkel over zichzelf. Dit zou in beginsel een ondersteuning kunnen vormen voor de verklaring van de ander, in die zin dat dit over en weer als een soort schakelbewijs zou kunnen dienen.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kan betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd.
In deze zaak ziet de rechtbank dat de verklaringen van het middelste kind op essentiële punten belangrijke overeenkomsten en kenmerkende gelijkenissen vertonen met de verklaringen van het jongste kind over de gang van zaken en de context daarbij en dit kan duiden op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte. Maar in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de behoedzaamheid waarmee deze verklaringen dienen te worden gebezigd voor het bewijs, en gelet op de verklaring van verdachte hieromtrent, kan de rechtbank de verklaringen van het middelste kind en het jongste kind over en weer niet als steunbewijs gebruiken voor het verwijt dat verdachte hen de klachten heeft laten fingeren.
De actuele gezondheidstoestand van de kinderen
De kinderen hebben herhaaldelijk verklaard dat zij zelf het beste bewijs zijn voor het verwijt dat zij hun moeder maken.
De rechtbank merkt op dat het uiterst opvallend is dat het middelste en jongste kind – mét verdachte’s betrokkenheid – jarenlang gediagnosticeerd zijn met en behandeld zijn voor diverse al dan niet chronische ziekten en stoornissen, en dat in het voorjaar van 2012 en sinds hun uithuisplaatsing – zónder verdachte’s betrokkenheid – nog maar een heel beperkt aantal diagnoses konden worden bevestigd. Hoewel de kinderen niet mee hebben willen werken aan medisch onderzoek naar hun huidige gezondheidstoestand, hebben zij verklaard dat het grootste gedeelte van de gestelde diagnoses ook nu niet meer van toepassing zijn. Dit roept uiteraard vragen op, maar vormt in het licht van het hiervoor overwogene niet voldoende steunbewijs voor de essentiële onderdelen van het hiervoor genoemde verwijt.
Verklaringen oudste kind en vader
De verklaringen van het oudste kind en vader zijn grotendeels in lijn met de verklaringen van het middelste en jongste kind. Zo verklaart het oudste kind in 2012 bij het AMK dat het middelste en jongste kind wel eens kwamen logeren en dat dat dan heel goed was gegaan. Het oudste kind vertelde dit vervolgens aan verdachte waarop verdachte aangaf:
‘ja, maar je ziet niet hoe ze zich bij ons gedragen. Ze houden zich in als ze bij jou zijn.’In 2017 verklaart het oudste kind bij de politie dat verdachte dingen uitvergrootte en verhalen vertelde die niet bleken te kloppen. Ook verklaart zij dat het middelste kind moest stoppen met ballet, omdat ze te veel last zou hebben van haar benen. Volgens haar was dat onzin, omdat zij met enige regelmaat met het middelste kind in het klimrek hing en dat ging altijd prima.
Vader verklaart in zijn verhoor bij de politie in 2012 dat het jongste kind bij hem thuis wel eens zomaar op de grond viel en wat begon te spartelen. Op het moment dat dat gebeurde kwam dit onecht op hem over, omdat zij hem bleef aankijken alsof zij wilde zeggen:
‘zie je wel wat er met mij aan de hand is.’
Hoewel het oudste kind en vader in lijn verklaren met het middelste en jongste kind, betreffen het – voor zover het de in de tenlastelegging geconcretiseerde handelingen betreft – zogenoemde
de audituverklaringen (‘van horen zeggen’). Hiermee bedoelt de rechtbank dat vader en oudste kind verklaren dat zij verdachte niet zelf tegen middelste en jongste kind hebben horen zeggen dat zij bepaald gedrag moesten laten zien.
Dat hebben zij enkel van middelste en jongste kind gehoord. De bron van de verklaring is dan dezelfde als die van verklaringen die ondersteuning behoeven.
De rechtbank acht de verklaringen van het oudste kind en vader weliswaar betrouwbaar, maar zij bevatten geen steunbewijs voor de essentiële onderdelen uit de verklaringen van de kinderen.
Verklaringen artsen
De rechtbank stelt vast dat de verschillende artsen die verklaringen hebben afgelegd op enig moment meer betrokken zijn geweest bij ofwel verdachte, ofwel (één van) de kinderen. Hierdoor zijn zij gevoed met informatie vanuit een bepaalde kant. De rechtbank zal om die reden en vanwege het grote tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en het afleggen van de verklaringen ook deze verklaringen met behoedzaamheid bekijken.
Verklaringen [arts 2] en [arts 1]
[arts 2] verklaart in 2022 bij de rechter-commissaris dat zij vanaf november 2011 betrokken is geraakt bij het middelste kind. Zij kende het jongste kind niet. Zij zag in het middelste kind een angstig meisje dat niet wist hoe ze uit haar situatie moest komen. [arts 2] verklaart dat op de dag van de opname van het middelste kind voor een behandeling verdachte met een pakket aan medische informatie kwam en dat het haar opviel dat informatie van eerdere behandelaars niet altijd overeenkwam met de informatie waar verdachte mee kwam. Dit komt overeen met de verklaringen van zowel het middelste als het jongste kind, namelijk dat verdachte vaak het medische dossier zelf aan de artsen gaf.
[arts 1] verklaart in 2022 bij de rechter-commissaris dat haar eerste kennismaking met het middelste kind in januari 2012 was. Zij kende het jongste kind evenmin. Het middelste kind wilde apart met haar spreken. Haar viel een bonte hoeveelheid aan klachten op en zij kon eerder gestelde diagnoses bij het middelste kind niet bevestigen. Zij kan zich over de interactie tussen het middelste kind en verdachte herinneren dat verdachte tijdens een gesprek met het middelste kind binnenkwam en aan [arts 1] vroeg een formulier te ondertekenen ten behoeve van de aanvraag van een Wajong-uitkering. Het middelste kind was daarover zeer ontzet, aangezien het middelste kind aan verdachte had gevraagd dit niet te doen en verdachte deed het wel. Hierover verklaart het middelste kind ook.
Zowel [arts 2] als [arts 1] kunnen geen uitspraak doen over de vraag of eerder gestelde diagnoses bij het middelste kind terecht zijn gesteld. Zij kunnen evenmin bevestigen of sprake is geweest van het verzinnen of verergeren van klachten door verdachte, omdat zij in die tijd niet bij de kinderen betrokken waren. Hoewel de verklaringen van [arts 2] en [arts 1] de verklaringen van het middelste kind op punten kunnen ondersteunen, kunnen de verklaringen niet aan het bewijs bijdragen dat verdachte de geconcretiseerde handelingen uit de tenlastelegging heeft gepleegd. [arts 2] en [arts 1] bevestigen dat verdachte een grote, cruciale rol heeft gespeeld in de ziektegeschiedenis van de kinderen, maar zij bevestigen niet dat verdachte de kinderen ook daadwerkelijk ziektes of stoornissen heeft laten fingeren.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de verklaringen van [arts 2] en [arts 1] dan ook geen steunbewijs voor de essentiële onderdelen uit de verklaringen van de kinderen.
Verklaringen [arts 3] , [arts 5] en [arts 4]
[arts 3] heeft voor het eerst in 2012 een verklaring afgelegd.
Het middelste kind is bij hem onder behandeling en controle geweest van december 2002 tot mei 2008. Dit betreft een belangrijk deel van de tenlastegelegde periode. Bij hem en het revalidatieteam was in de loop der jaren sterk de indruk ontstaan dat de thuissituatie en de interactie met verdachte, haar echtgenote en het jongste kind het gedrag van het middelste kind (negatief) beïnvloedden. Daarom werd het belang van een gedeeltelijke uithuisplaatsing benadrukt, waarna het middelste kind op [instelling 1] naar school ging. Op [instelling 1] verbleef zij doordeweeks intern en in het weekend ging zij naar huis.
[arts 3] had het jongste kind onder behandeling en controle van september 2003 tot mei 2008. Ook hier betrof het een belangrijk deel van de tenlastegelegde periode. Ook bij het jongste kind bestond de indruk dat het thuismilieu de gedragsproblemen van het jongste kind versterkte en daarom werd geadviseerd om ook het jongste kind begin 2008 op [instelling 1] te plaatsen. [arts 3] verklaart verder dat hij geen oordeel kan vellen over wat er in de thuissituatie aan de orde is geweest, maar hij kreeg steeds de indruk dat verdachte en haar echtgenote het beste met hun kinderen voor hadden. [arts 3] stelt met nadruk dat de uitgevoerde medische onderzoeken en behandelingen zijn gedaan op initiatief van de medisch specialisten (waaronder hijzelf) en niet van verdachte en haar echtgenote. De gezinssituatie en de interactie met verdachte en haar echtgenote hebben weliswaar een ziekterol-versterkend effect gehad, maar dat wil volgens [arts 3] niet zeggen dat zij de oorzaak zijn van de stoornissen bij de kinderen.
[arts 3] heeft in 2016 op verzoek van verdachte en haar raadsman een verklaring afgelegd bij de notaris en in 2020 heeft hij een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. In die verklaringen bevestigt hij hetgeen hij in 2012 heeft verklaard. Ook verklaart hij in 2020 dat hij in 2003 een EEG heeft laten maken bij het jongste kind en die EEG toonde het typische beeld van een absence epilepsie. Hij zegt daarover dat je dat absoluut niet kan
faken.
[arts 5] heeft het jongste kind onder behandeling gehad vanaf 2005. Het middelste kind kent hij niet. [arts 5] verklaart in 2020 bij de rechter-commissaris dat bij het jongste kind een beeld bestond van een conversie, nagebootste stoornis of simuleren. Hij legt wat hij hiermee bedoelt als volgt uit:
‘Als je het hebt over conversies en nagebootste stoornis, dan is de centrale vraag: wat vermijdt het kind ermee en wat verkrijgt het ermee? Bij conversie is er een functie uitgevallen en weet het kind niet waarom die functie het niet doet. Bij een nagebootste stoornis is een functie uitgevallen en weet het kind wel dat die functie het eigenlijk wel doet, maar weet het kind niet waarom hij/zij het niet doen. Bij simulatie weet het kind dat de functie die uitgevallen is het wel doet en weet het ook waarom hij/zij het niet doen. Simuleren, nagebootste stoornis en conversie gaan vaak in elkaar over. Vaak ervaren de kinderen dat het succesvol is om iets met dat gedrag te verkrijgen of te vermijden en gaan ze daarom daarmee door. Daardoor wordt het gedrag bekrachtigd door wie dan ook daaromheen.’[arts 5] heeft de diagnose [naam] bij het jongste kind gesteld, naar aanleiding van het zien van een doorgemaakte streptokokken-infectie. Door dit beeld, in combinatie met de recidive van tics en regressief gedrag hebben de artsen een IVIG-behandeling ingezet. [arts 5] verklaart verder dat verdachte het jongste kind niet zieker presenteerde dan ze was. Ook heeft hij niet het vermoeden of enige aanleiding gezien dat verdachte de kinderen opzettelijk ziek maakte of ziek hield.
[arts 4] verklaart in 2022 bij de rechter-commissaris dat hij het middelste en jongste kind heeft leren kennen in 2010. Het jongste kind was doorverwezen door de huisarts in verband met een eetstoornis. Het middelste kind was doorverwezen door [arts 3] . Hij kon de gestelde diagnoses niet bevestigen, maar hij kon ze wel controleren op grond van de bevindingen.
Hij verklaart dat hij nooit het vermoeden heeft gehad dat verdachte de kinderen zieker presenteerde dan zij waren. Hij vindt ook niet dat verdachte verantwoordelijk te houden is voor de gestelde diagnoses, aangezien deze door professionals zijn gesteld.
De verklaringen van [arts 3] , [arts 5] en [arts 4] laten zien dat sprake is van ouderversterkend gedrag, maar zij hebben geen aanwijzingen gezien dat de handelingen van verdachte ziekte-veroorzakend zijn geweest. [arts 5] geeft bij het jongste kind een verklaring voor de problemen, door te benoemen dat een beeld bestond van simuleren, nagebootste stoornis en conversie. Wat de oorsprong is van dit gedrag is niet te herleiden. In ieder geval blijkt uit de verklaringen niet dat de in de tenlastelegging geconcretiseerde handelingen van verdachte de oorzaak zijn en daarmee geleid hebben tot de behandelingen en de ziekenhuisopnames.
NFI-rapporten opgesteld door forensisch arts Bilo
Bilo heeft in opdracht van de rechter-commissaris een forensisch medische evaluatie gegeven in verband met een vermoeden van door derden nagebootste stoornissen en afwijkingen. Hij heeft een chronologisch overzicht samengesteld op basis van verstrekte medische en niet-medische informatie, om zicht te krijgen of het vermoeden kan worden onderbouwd.
Bilo komt in het NFI-rapport tot vier conclusies. Deze houden het volgende in:
1. In de geanalyseerde gegevens worden door mij geen aanwijzingen gevonden voor door derden daadwerkelijk veroorzaakte klachten en afwijkingen.
2. In de geanalyseerde gegevens worden naar mijn mening wel aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van 'patronen en patroongedrag', passend bij door derden verzonnen of aangedikte klachten en afwijkingen.
3. In de geanalyseerde gegevens worden naar mijn mening mogelijk ook aanwijzingen gevonden voor door derden selectief verstrekken van onderzoeksgegevens.
4. In de geanalyseerde gegevens worden door mij geen aanwijzingen gevonden voor door derden 'vervalsen van onderzoeksgegevens'.’
In het rapport van Bilo komt ten aanzien van het middelste kind naar voren dat er op veel momenten in haar leven sprake is van discrepante informatie, als informatie uit verschillende jaren met elkaar vergeleken wordt. Zo benoemt Bilo dat het opvallend is dat zes verschillende verklaringen aangetroffen zijn in het medische dossier van het middelste kind met betrekking tot een val van het middelste kind toen zij een aantal weken oud was. Ook wijst Bilo op vele discrepanties tussen hetgeen anamnestisch wordt beschreven en hetgeen te zien is tijdens onderzoeken. Zo zou het middelste kind zich bijvoorbeeld volgens verdachte elke dag verslikken en niet meer dan twee slokken achter elkaar kunnen drinken, terwijl dit bij het onderzoek door de logopedist en bij observatie van het eten niet gebeurde. Ook zou het middelste kind volgens de anamnestische gegevens problemen hebben met haar evenwicht, terwijl dit tijdens de test normaal was. Een ander voorbeeld is dat anamnestisch duidelijke kenmerken werden genoemd dat het middelste kind een ticstoornis en dwangverschijnselen zou hebben, terwijl tijdens het onderzoek geen tics of dwangverschijnselen werden waargenomen. Bilo merkt ook op dat niet duidelijk is op basis van de verstrekte gegevens of verschillende diagnoses volgens de criteria van de DSM terecht zijn gesteld. Na de uithuisplaatsing werd het middelste kind voor onderzoek opgenomen bij het [instelling 2] . Daar liet het middelste kind zien dat zij goed zorgdroeg voor haar persoonlijke hygiëne en voeding. De lichamelijke ontwikkeling was voldoende, maar de fijne en grove motoriek waren verstoord.
Het middelste kind had hiervoor fysiotherapie en er zat goede vooruitgang in de behandeling. De lichamelijke beweging was matig. Zij slikte na de uithuisplaatsing enkel nog medicijnen voor een niet werkende schildklier.
Ten aanzien van het jongste kind beschrijft Bilo eveneens discrepanties tussen de anamnestische gegevens en de bevindingen bij (lichamelijke) onderzoeken. Zo was bijvoorbeeld bij de huisarts gemeld dat het jongste kind viel en blauw aanliep in de auto, maar bij lichamelijk onderzoek werden geen duidelijke afwijkingen gezien.
Daarnaast werden op verschillende EEG’s geen afwijkingen of epileptische activiteit gezien, terwijl anamnestisch gemeld werd dat het jongste kind bijna dagelijks kleine aanvalletjes gehad zou hebben. Ook wijst Bilo op een incident uit 2004 waarbij het jongste kind haar been zou hebben gebroken door een val over een bal, terwijl later in brieven staat dat het jongste kind haar been zou hebben gebroken door een insult. Daarnaast is soms niet duidelijk hoe een vermoeden van een diagnose naar een vaststaande diagnose gaat of hoe een eenmaal verworpen diagnose in 2009 toch in 2010 weer een geldende diagnose bleek. Ook het jongste kind werd in de periode na de uithuisplaatsing geobserveerd bij het [instelling 2] . Daar bleek dat sprake was van een goede lichamelijke ontwikkeling, de fijne en grove motoriek waren goed ontwikkeld. Het jongste kind was beweeglijk en deed actief mee met sport. Zij gebruikte geen medicijnen meer. Dit terwijl verdachte na de uithuisplaatsing bij het AMK meldde dat het jongste kind niet handelingsbekwaam zou zijn en dat zij peutergedrag liet zien. Dit is (ook) een discrepantie tussen informatie vanuit verdachte en wat gezien is tijdens onderzoek.
Zoals de rechtbank eerder in dit vonnis heeft overwogen is een medisch dossier niet geschreven om te dienen als bewijs in een strafzaak. De rechtbank kan bovendien niet vaststellen of de discrepanties in de medische dossiers enkel een gevolg zijn van het selectief of foutief verstrekken van informatie door verdachte, of dat dit wellicht ook te maken heeft met gebreken in de verslaglegging door artsen. Het NFI-rapport biedt wel ondersteuning voor de verklaringen van de kinderen dat verdachte de gedragingen/klachten van de kinderen overdreef ten overstaan van artsen, maar ook dat raakt niet de kern van het verwijt. Immers, vormen die conclusies geen bewijs voor de verdenking dat verdachte de kinderen zou hebben geïnstrueerd bepaald gedrag te laten zien en dat zij (daarmee) de oorzaak zou zijn van de ziekenhuisopnames, behandelingen en diagnoses.
PGB-aanvragen en tapgesprekken
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 12 december 2010 een aanvraag heeft ingediend en ondertekend voor een verlenging van het Persoonsgebonden Budget (PGB) voor het jongste kind. In die aanvraag wordt naar voren gebracht met welke ziektebeelden het jongste kind bekend is. Daarnaast wordt beschreven dat in het voorjaar van 2009 de medische situatie van het jongste kind dusdanig was verslechterd, dat zij opgenomen moest worden en na opname
fulltimethuis verzorgd moest worden. Anderhalf jaar later zou verdachte de zorg aardig op de rit hebben. Bij beslissing van 24 december 2010 van het CIZ op de PGB-aanvraag wordt een PGB met zorgzwaarte LG06, met zorg voor 7 etmalen per week, toegekend. Uit de toelichting bij die beslissing blijkt dat deze zorgzwaarte is bedoeld voor mensen die wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging. Het gaat om personen die door uitgebreide beperkingen hulp nodig hebben bij het dagelijkse bestaan en onder meer hulp nodig hebben bij het wassen, aankleden, zich verplaatsen, eten en drinken.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat het in 2010 zeer goed ging met het jongste kind. Zo had zij een bijbaan bij de Hema en kon zij gewoon fietsen en lopen.
Verdachte benadrukte dat het jongste kind op dat moment absoluut niet ernstig ziek of beperkt was. Ook blijkt uit een filmpje dat dateert van augustus 2010, dat het jongste kind met een aanloop een duik neemt in het zwembad en dat zij balanceert op de zwembadrand. Over de aanvraag heeft verdachte verklaard dat dit om een herhaalaanvraag ging, en dat zij deze niet zelf heeft ingevuld. De tekst uit vorige aanvragen werd steeds gekopieerd en geplakt en zij controleerde niet elke letter voordat zij een en ander ondertekende. Ook heeft zij verklaard dat het ziektebeeld van het jongste kind grillig was en zomaar kon opvlammen. Ze hadden met het PGB de zorg voor het jongste kind goed op de rit, en dit wilden zij en haar echtgenote niet kwijt omdat het zomaar kon zijn dat het snel bergafwaarts zou gaan met het jongste kind.
De inhoud van deze aanvraag voor een verlenging van het PGB rijmt beslist niet met de verklaring van verdachte over de gezondheidstoestand van haar jongste kind in die periode. Dat de aanvraag volgens verdachte gedeeltelijk door een ander is ingevuld, doet daar niet aan af. Er zitten immers passages in de aanvraag die vanuit de ik- of wij-vorm zijn geschreven. Dus verdachte lijkt in ieder geval gedeeltelijk te hebben meegeschreven met de aanvraag en de inhoudt valt hoe dan ook onder haar verantwoordelijkheid. De rechtbank beziet in dit licht ook de tapgesprekken die zijn opgenomen van 14 november tot en met 21 november 2022. In meerdere tapgesprekken zegt verdachte tegen meerdere mensen dat zij
‘natuurlijk gelogen heeft in de PGB-aanvragen, omdat je anders geen budget krijgt’.
Uit de PGB-aanvragen en tapgesprekken komt een beeld over verdachte naar voren waarin zij de gezondheidstoestand van haar kinderen veel slechter presenteert dan deze daadwerkelijk was. Daarin lijkt zij ver te gaan. De rechtbank vindt dit zeer kwalijk. Echter, ook hieruit blijkt niet dat verdachte de oorzaak was van de ziekten of stoornissen zoals gediagnosticeerd bij de kinderen of dat zij die heeft laten fingeren.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de PGB-aanvragen en tapgesprekken dan ook geen steunbewijs voor de essentiële onderdelen uit de verklaringen van de kinderen.
Verslagen van de [school]
Uit verslagen van de [school] die zien op het middelste kind komt naar voren dat het middelste kind regelmatig aangaf pijn te hebben in haar benen, dat zij opstandig is in gedrag en met opmerkingen komt zoals: ‘
waarom gelooft niemand mij’. Uit verslagen van de [school] die zien op het jongste kind komt naar voren dat het jongste kind aangeeft pijn te hebben aan haar benen en sneller moe is. Daarnaast is opgeschreven dat het jongste kind af en toe vocale tics laat horen. Ook is op de school gezien dat het jongste kind soms ongecontroleerde bewegingen laat zien. Op de [school] bestaat – net als bij sommige artsen – het idee dat het jongste kind controle lijkt te hebben over wanneer ze tics toelaat en wanneer niet.
Uit de rapportages en teamverslagen van de [school] blijkt dat daar problemen zijn gezien bij beide kinderen. Deze problemen lijken minder opvallend te zijn op school dan thuis. Deze verslagen laten zien dat sprake is van ouderversterkend gedrag, maar deze rapportages en teamverslagen zeggen niet welk gedrag van ouder(s) het gedrag van de kinderen versterkte en zeggen niks over de oorzaak van het gedrag van de kinderen. Daarom bieden de verslagen geen ondersteuning voor de essentiële onderdelen uit de verklaringen van de kinderen.
Dagboek en [naam] -blog jongste kind en briefjes middelste kind
In het dagboek van het jongste kind komt onder meer naar voren dat zij van haar moeders houdt en dat ze bang is om niet geloofd te worden. In de [naam] blog schrijft het jongste kind onder meer dat zij graag een flexopname wil voor haar eetstoornis en dat zij blij is met haar bril. Het middelste kind verklaart in het
free recallverhoor uit 2017 dat zij wel een keer een briefje heeft geschreven. In 2022 verklaart zij bij de rechter-commissaris dat zij zich niet kan heugen dat zij de briefjes die op verzoek van de verdediging aan het dossier zijn toegevoegd heeft geschreven. De rechtbank gaat ervan uit dat het middelste kind de briefjes heeft geschreven, gelet op de aard en inhoud daarvan. In die briefjes schrijft het middelste kind dat zij doet alsof bij het laten zien van gedrag en beperkingen. Zij schrijft niet dat verdachte haar daartoe zou instrueren.
Uit de dagboekaantekeningen, de blog [naam] van het jongste kind en de briefjes van het middelste kind valt niet af te leiden dat verdachte instructies aan de kinderen zou hebben gegeven of anderszins ondersteuning voor de uitlatingen of handelingen zoals deze in de tenlastelegging staan opgenomen. Om die reden bieden ook deze onderdelen van het dossier geen ondersteuning voor de essentiële onderdelen uit de verklaringen van de kinderen.
Camerabeelden
De raadsman heeft een drietal filmpjes aan het dossier laten toevoegen waarin het jongste kind te zien is terwijl zij aan tafel zit, in bed ligt en een langer filmpje waarbij zij zich door de woning beweegt. Op de terechtzitting zijn de camerabeelden bekeken door de professionele vertegenwoordigers van de procespartijen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat op de beelden motorisch onrustige bewegingen van het jongste kind te zien zijn waarover door verdachte is verklaard. Die beelden zeggen niets over de oorzaak van die gedragingen en zijn daardoor niet als belastend maar ook niet ontlastend aan te merken.
Conclusie
De rechtbank heeft eerder in dit vonnis geoordeeld dat de verklaringen van het middelste en jongste kind betrouwbaar zijn, en vervolgens onderzocht of uit andere onderdelen van het dossier steun blijkt voor essentiële onderdelen van de verklaringen van de kinderen. Zulk steunbewijs is uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken, zodat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de verdenking dat zij het middelste en het jongste kind ernstig letsel heeft toegebracht dan wel heeft mishandeld door hen ziekten en stoornissen te laten fingeren waardoor zij onnodige belastende medische ingrepen hebben moeten ondergaan en hen onnodig zware medicatie is voorgeschreven.
Eetstoornis jongste kind
Een aanvullend verwijt dat verdachte wordt gemaakt met betrekking tot het jongste kind is dat verdachte haar de juiste zorg heeft onthouden voor een eetstoornis. Zij zou namelijk niet hebben ingestemd met een langdurige behandeling. De rechtbank kan uit het dossier niet vaststellen dat verdachte niet zou hebben ingestemd met langdurige behandeling, zodat verdachte ook van die verdenking zal worden vrijgesproken.
Algehele conclusie
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat verdachte van de tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.