ECLI:NL:RBMNE:2025:35

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
11253730 UE VERZ 24-232 MAR/1217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bestuurder motorboot voor letselschade bij ongeval met supboard

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een deelgeschil aan de orde over de aansprakelijkheid van [verweerder] voor een ongeval dat plaatsvond op 2 juni 2021. [A (voornaam)], de zoon van de verzoekende partij, raakte ernstig gewond toen hij onder de motorboot van [verweerder] belandde terwijl hij op een supboard achter de boot vaarde. De verzoekende partij, bestaande uit de ouders van [A (voornaam)], heeft [verweerder] aansprakelijk gesteld voor de schade die [A (voornaam)] heeft opgelopen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd door achteruit te varen terwijl de jongens op het supboard zaten. De kantonrechter oordeelt dat [verweerder] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en dat hij een voorschot van € 2.500,00 aan de verzoekende partij moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de kosten van de deelgeschilprocedure begroot op € 2.948,00, die ook door [verweerder] aan de verzoekende partij moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11253730 UE VERZ 24-232 MAR/1217
Beschikking van 15 januari 2025
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

en
2. [verzoekster sub 2] ,
als ouders en wettelijk vertegenwoordigers van
[A]
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.J. Morsink,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna als volgt aangeduid. De verzoekende partij, de ouders van [A (voornaam)] , worden samen [verzoeker sub 1] genoemd (mannelijk enkelvoud). Waar nodig worden zij ieder afzonderlijk aangeduid als de vader/moeder van [A (voornaam)] en waar het om hun zoon gaat wordt hij aangeduid met zijn voornaam. De verwerende partij wordt [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek deelgeschil artikel 1019w Rv met 16 producties, op de griffie ontvangen op 1 augustus 2024;
- de brief van 8 augustus 2024 van de griffier waarin aan [verzoeker sub 1] onder andere om een machtiging van de kantonrechter wordt gevraagd en waarbij aan [verweerder] het verzoekschrift wordt toegestuurd;
- de brief van 8 augustus 2024 nogmaals verzonden op 13 augustus 2024 aan mr. Morsink, dit keer per adres Stichting Achmea Rechtsbijstand;
- de brief van 4 september 2024 van mr. Morsink met de verleende procesmachtiging van de kantonrechter;
- de brief van 17 september 2024 van mr. Morsink met onder meer een toelichting op de actuele medische situatie van [A (voornaam)] en een toelichting op de schade;
- de brief van 23 september 2024 van de griffier met een oproep voor een mondelinge behandeling op 23 oktober 2024;
- de retour gekomen brieven van 8 augustus 2024 en 23 september 2024 gericht aan [verweerder] met de handgeschreven opmerking “niet woonachtig op dit adres”;
- de brief van 7 oktober 2024 van de griffier aan mr. Morsink met het verzoek een ander adres van [verweerder] aan de rechtbank door te geven;
- de e-mailwisseling op 15 en 16 oktober 2024 tussen de griffier en mr. Morsink over uitstel van de mondelinge behandeling;
- het e-mailbericht van 29 oktober 2024 van mr. Morsink met de actuele adresgegevens van [verweerder] ;
- de brief van 29 oktober 2024 van de griffier aan [verweerder] met een kopie van het verzoekschrift en een kopie van de brief van 8 augustus 2024, met het verzoek om zijn verhinderdata door te geven;
- de brief van 26 november 2024 van de griffier met een oproep voor een mondelinge behandeling op 12 december 2024, die ook aangetekend en per e-mail (Zivver) aan [verweerder] is gestuurd;
- de brief van 28 november 2024 van de griffier aan beide partijen (per gewone post) met een wijziging van het tijdstip van de mondelinge behandeling op 12 december 2024;
- de brief van 5 december 2024 van de griffier aan [verweerder] , waarbij de brief van 28 november 2024 per aangetekende post en per e-mail (Zivver) aan [verweerder] is nagestuurd. De aangetekende brief is op 10 december 2024 retour gekomen.
1.2.
De mondelinge behandeling was op 12 december 2024. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Ook is een proces-verbaal van de mondelinge behandeling opgemaakt. Dat is aan partijen toegestuurd.
1.3.
Nu volgt deze uitspraak.

2.De kern van de zaak

2.1.
Dit deelgeschil gaat over de vraag of [verweerder] aansprakelijk is voor het ongeval dat [A (voornaam)] is overkomen en of [verzoeker sub 1] recht heeft op een voorschot op de schade die hij daardoor lijdt. De kantonrechter komt in deze uitspraak tot de conclusie dat [verweerder] aansprakelijk is en dat hij aan [verzoeker sub 1] een voorschot moet betalen.

3.De beoordeling

inleiding
3.1.
Op 2 juni 2021 is [verweerder] samen met zijn zoon [B (voornaam)] en drie vriendjes van zijn zoon, onder wie [A (voornaam)] , met zijn motorboot gaan varen op de Vecht. De moeder van [A (voornaam)] was daar ook bij. Zij zijn aangemeerd bij het “koeienstrandje” in Weesp en hebben daar de middag besteed.
wat is er gebeurd?
3.2.
Voor de terugweg hadden [B (voornaam)] en [A (voornaam)] bedacht om op een supboard achter de boot terug te varen. [verweerder] vond dit goed. Het supboard was met een touw aan de achterkant van de boot vastgebonden. De twee jongens zijn op het supboard geklommen. Om weg te kunnen moest [verweerder] achteruit varen. Terwijl [verweerder] daarmee bezig was zijn [B (voornaam)] en [A (voornaam)] van de sup gevallen. [A (voornaam)] is toen onder de boot beland en met zijn voeten/benen in de schroeven van de motor terechtgekomen. [A (voornaam)] heeft hierbij een crush verwonding van beide voeten en het rechter onderbeen opgelopen met huidwonden en spier-, pees- en zenuwletsel.
hoe is het toen verder gegaan?
3.3.
[verzoeker sub 1] heeft [verweerder] aansprakelijk gesteld. [verzoeker sub 1] heeft dat per gewone post en per aangetekende post gedaan. Toen hij de aangetekende brieven tot twee keer toe retour ontving heeft [verzoeker sub 1] de aansprakelijkstelling ook per e-mail aan [verweerder] gestuurd. De ontvangst daarvan heeft [verweerder] bevestigd.
[verweerder] heeft het voorval gemeld bij Achmea, zijn aansprakelijkheidsverzekeraar, en toen die geen dekking bood, ook bij HDI, de verzekeraar van de boot. HDI heeft dekking zowel op de aansprakelijkheidsverzekering als op de ongevallenverzekering afgewezen. [verzoeker sub 1] heeft [verweerder] daarna met de brief van 12 juli 2023, per deurwaardersexploot, gevraagd aansprakelijkheid te erkennen en een voorschot te betalen. Hierop is geen reactie gekomen. Om duidelijkheid te krijgen over de aansprakelijkheid is [verzoeker sub 1] deze procedure begonnen.
wat vraagt [verzoeker sub 1] ?
3.4.
[verzoeker sub 1] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [verweerder] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval van 2 juni 2021 en daardoor voor de daaruit voortvloeiende schade;
[verweerder] te veroordelen om ten titel van schadevergoeding aan [verzoeker sub 1] een voorschot daarop te betalen van € 2500, althans zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie gemeente behoren, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van deze uitspraak;
de kosten van deze procedure vast te stellen en [verweerder] te veroordelen om deze aan [verzoeker sub 1] te betalen.
3.5.
[verzoeker sub 1] vindt dat achteruit varen terwijl je weet dat er achter de boot een supboard hangt met twee kinderen erop een onvoorzichtige en gevaarlijke gedraging is met een groot risico op een ongeval, wat zich ook heeft voorgedaan. Dit is een onrechtmatige daad (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) die ook aan [verweerder] toe te rekenen is.
wat vindt [verweerder] ?
3.6.
[verweerder] vindt dat hij niet aansprakelijk is voor het ongeluk van [A (voornaam)] . Hij vindt dat er geen reden is om aan te nemen dat hij opzettelijk of op een onverantwoorde manier zijn zoon en een vriend zou aanvaren. Hij heeft ook een andere kijk op de toedracht van het ongeval. Met [verzoeker sub 1] is afgesproken dat de verzekeraar zou worden benaderd. Dat is ook gebeurd. Er is nooit over de schuldvraag gesproken.
deze rechtbank bevoegd
3.7.
Voordat de kantonrechter de zaak inhoudelijk gaat beoordelen moet eerst gekeken worden of deze rechtbank - na de verhuizingen van [verweerder] - nog wel bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. [verweerder] woonde in [plaats 1] , gemeente [gemeente] . Dat stond in het verzoekschrift van [verzoeker sub 1] als woonplaats vermeld en daarop was de bevoegdheid van deze rechtbank aanvankelijk gebaseerd. Tijdens de procedure is gebleken dat [verweerder] naar [plaats 2] is verhuisd, terwijl tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat hij sinds begin december 2024 in [plaats 3] woont. [plaats 3] hoort bij de gemeente [gemeente] en die gemeente valt onder het werkgebied van deze rechtbank. Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen, voor de situatie dat de conclusie zou zijn dat deze rechtbank niet bevoegd zou zijn, overigens aangegeven dat zij willen dat deze rechtbank de zaak behandelt en dat dan niet tot verwijzing wordt overgegaan.
toedracht ongeluk [A (voornaam)]
3.8.
Partijen hebben elk een (iets) andere lezing over de toedracht van het ongeval. De moeder van [A (voornaam)] en [verweerder] verklaren op een aantal onderdelen anders (zie het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2024), onder andere waardoor de twee jongens van de sup zijn gevallen. Volgens de moeder van [A (voornaam)] kwam dat door de golfslag die ontstond doordat [verweerder] veel gas moest geven om los te varen, terwijl [verweerder] aangeeft dat die golfslag het gevolg was van een andere boot die kwam langsvaren. Voor de vraag naar de aansprakelijkheid vindt de kantonrechter de (precieze) oorzaak van de golfslag niet van belang, of in ieder geval niet van doorslaggevende betekenis. De kantonrechter laat dat dan ook verder in het midden. Voor de beoordeling van aansprakelijkheid is voldoende dat partijen het er over eens zijn dat [A (voornaam)] (met de zoon van [verweerder] ) op het supboard zat, wat met een touw aan de boot van [verweerder] was bevestigd, dat [A (voornaam)] , terwijl [verweerder] achteruit de boot ging los varen, van de sup is gevallen en dat hij toen onder de boot terecht gekomen is.
[verweerder] is aansprakelijk
3.9.
Die situatie, twee jongens op een achter een motorboot vastgemaakte sup, vindt de kantonrechter op zichzelf al gevaarzettend. Door dan ook nog, terwijl zij op die sup zitten, achteruit te gaan varen wordt een toch al riskante situatie nog gevaarlijker. [verweerder] is daar als bestuurder van de boot primair verantwoordelijk voor. Zoals de kantonrechter ook tijdens de mondelinge behandeling heeft opgemerkt was hij het die had moeten zeggen “jongens, dit gaan we niet doen”. Dat is niet gebeurd. Zo heeft hij een gevaarlijke, gevaarzettende situatie gecreëerd of laten bestaan, met het ongeluk van [A (voornaam)] tot gevolg. Dit is een onrechtmatige daad waarvoor [verweerder] aansprakelijk is. De gevraagde verklaring voor recht zal de kantonrechter toewijzen.
voorschot betalen
3.10.
Daarmee komt de kantonrechter toe aan het verzoek van [verzoeker sub 1] om een voorschot van € 2.500,00. De kantonrechter stelt bij de beoordeling van de vraag of [verweerder] een voorschot moet betalen voorop dat de aard van de deelgeschilprocedure met zich brengt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de stukken die nu onderdeel zijn van het dossier vastgesteld moet kunnen worden dat [verzoeker sub 1] een aanspraak heeft op schadevergoeding die het gevraagde voorschot in ieder geval overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure in principe geen ruimte, terwijl het dan ook niet zou gaan om een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie op grond waarvan de kantonrechter reden zou hebben op dat uitgangspunt een uitzondering te maken.
Het is aannemelijk dat [verzoeker sub 1] schade lijdt door het ongeval van [A (voornaam)] . Met de brief van 17 september 2024, waarin voor [verzoeker sub 1] een toelichting is gegeven op de geleden schade, is duidelijk dat meer schade is en wordt geleden dan het gevraagde bedrag van € 2.500,00. Het gevraagde voorschot zal de kantonrechter daarom toewijzen. [verzoeker sub 1] vraagt ook de wettelijke rente daarover, vanaf de datum van deze uitspraak. Wettelijke rente over schadevergoeding uit onrechtmatige daad is in principe verschuldigd vanaf datum ongeval. Ook dit onderdeel van het verzoek wordt daarom toegewezen.
kosten deelgeschil
3.11.
De kantonrechter moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de kantonrechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker sub 1] € 2.700,00. [verweerder] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De kantonrechter overweegt over de kosten het volgende. De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aantal uren dat is besteed en opgegeven past daar bij. De kantonrechter begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak daarom op het gevraagde bedrag van € 2.700,00. Daar moet het griffierecht van € 248,00 dat [verzoeker sub 1] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Totaal wordt het dan een bedrag van € 2.948,00. [verweerder] zal tot betaling daarvan aan [verzoeker sub 1] worden veroordeeld.
niet uitvoerbaar bij voorraad
3.12.
De kantonrechter zal deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals [verzoeker sub 1] vraagt omdat niet rechtstreeks tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure kan worden opgekomen. Dit volgt uit artikel 1019bb Rv.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat [verweerder] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval van 2 juni 2021 en daardoor voor de daaruit voortvloeiende schade;
4.2.
veroordeelt [verweerder] aan [verzoeker sub 1] een voorschot te betalen van € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van deze uitspraak;
4.3.
begroot de kosten van het deelgeschil op € 2.948,00 en veroordeelt [verweerder] tot betaling daarvan aan [verzoeker sub 1] .
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.