ECLI:NL:RBMNE:2025:3497

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
16/181863-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en bezit van XTC-pillen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen. De verdachte heeft samen met anderen geldbedragen van in totaal € 888.545,64 overgeboekt via verschillende rechtspersonen, waarvan hij bestuurder was. De rechtbank oordeelt dat de verdachte met deze handelingen de integriteit van het financiële verkeer heeft aangetast en dat hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Daarnaast is de verdachte op 2 april 2019 betrapt met 23 XTC-pillen, waarvan is vastgesteld dat deze MDMA bevatten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 50.000,-. Tevens is de verdachte ontzet van het recht tot het uitoefenen van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/181863-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1950] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.P. Hopman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
samen met anderen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt door:
A. in de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 december 2013 te Loosdrecht en/of Breda (betalingen door [onderneming 1] BV aan [onderneming 2] BV en/of dhr. [slachtoffer] ) € 361.100,- om te zetten/over te dragen en/of de werkelijke aard/herkomst daarvan te verbergen/verhullen;
B. in de periode van 1 mei 2014 tot en met 13 augustus 2015 te Hilversum, Loosdrecht en/of Amstelveen (betalingen [onderneming 1] BV aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3] ) € 46.317,- te verwerven/over te dragen/om te zetten/ voorhanden te hebben en/of de werkelijke aard/herkomst/verplaatsing daarvan te verbergen/verhullen;
C. in de periode 9 april 2014 tot en met 27 mei 2014 te Hilversum, Loosdrecht en/of Amstelveen een motorjacht te verwerven/over te dragen/om te zetten/ voorhanden te hebben en/of de werkelijke aard/herkomst/verplaatsing daarvan te verbergen/verhullen;
D. in de periode van 2 juni 2014 tot en met 27 april 2015 te Loosdrecht, Hilversum en/of Amstelveen (overboekingen [onderneming 1] BV en [onderneming 4] BV naar [onderneming 5] BV) € 338.000,- over te dragen/om te zetten/voorhanden te hebben en/of de werkelijke aard/herkomst daarvan te verbergen/verhullen;
E. in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 juli 2018 te Loosdrecht, Hilversum, en/of Amstelveen (overboekingen van [onderneming 6] BV) € 59.500,- over te dragen/om te zetten en/of de werkelijke aard/herkomst daarvan te verbergen/verhullen en/of te verbergen/verhullen wie rechthebbende was.
en/of
samen met anderen opdracht heeft gegeven/ feitelijk leiding heeft gegeven aan BV('s) tot het samen met anderen van witwassen een gewoonte maken door de onder A tot en met E voornoemde handelingen;
4.
op 2 april 2019 te Hilversum opzettelijk 23 XTC pillen aanwezig heeft gehad.
De rechtbank nummert de hierboven genoemde ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 en 2.

3.VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat er sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn en dat het OM; in de onderzoeken 31COEL en ZOOM heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel. Verdachte is in genoemde zaken in 2015 als verdachte verhoord, waarna hij jarenlang niets meer heeft vernomen en pas in 2019 in verzekering is gesteld. De redelijke termijn is gestart vanaf het moment van het eerste verhoor, namelijk op 11 januari 2015. Verdachte is door het handelen van het OM in zijn belangen geschaad nu hij door het enorme tijdsverloop niet meer kan beschikken over documenten waar hij in het kader van zijn verdediging een beroep op had willen doen. De raadsman heeft als voorbeelden genoemd: stukken over de fiscale afhandeling van inkomsten uit de carrouselfraude, alsmede de uitnodiging voor het verhoor en beslagstukken in het onderzoek 31COEL. Bovendien kan verdachte wegens het tijdsverloop zich veel dingen niet meer herinneren.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. De redelijke termijn is gestart op het moment dat verdachte in verzekering werd gesteld, op 19 november 2019. Dat levert een schending van de redelijke termijn op, maar geen niet-ontvankelijkheid. Bovendien dient de vervolging van verdachte het maatschappelijk belang gelet op de ernst van de feiten.
3.3
Het oordeel van de rechtbankDe dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het OM overweegt de rechtbank als volgt.
Vertrouwensbeginsel
De rechtbank stelt voorop dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlatingen bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan het gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven, echter in de regel niet worden ontleend.
Van de zijde van het OM of door aan het OM toe te rekenen uitlatingen of gedragingen van functionarissen, zijn in deze zaak geen concrete toezeggingen gedaan dat verdachte niet (meer) zou worden vervolgd.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht op grond waarvan bij betrokkene de redelijke verwachting is gewekt dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd.
De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat voor de onderzoeken ZOOM en 31COEL, relevant voor het onder 1 sub A tot en met C tenlastegelegde, de termijn een aanvang heeft genomen vanaf het moment dat verdachte voor het eerst als verdachte werd verhoord, namelijk op 11 januari 2016. Op de eerste pagina van het proces-verbaal van verhoor staat dat het verhoor plaatsvindt op maandag 11 januari 2015, maar dit is een kennelijke schrijffout, nu in het verhoor verwezen wordt naar zaken in 2015 die plaatsvinden na 11 januari van dat jaar en 11 januari in 2015 niet op een maandag viel, en in 2016 wel. Op de handtekeningenpagina van het proces-verbaal staat de datum wel correct: 11 januari 2016. Verdachte heeft vanaf die datum redelijkerwijs ervan mogen uitgaan dat hij werd vervolgd.
Voor het onder 1 sub D en E en onder 2 tenlastegelegde is verdachte op 19 november 2019 in verzekering gesteld en voor het eerst verhoord. De redelijke termijn is ten aanzien van die ten laste gelegde feiten op deze datum aangevangen.
Vastgesteld kan worden dat op het moment dat in deze zaak vonnis wordt gewezen, 16 juli 2025, de vervolging van verdachte respectievelijk ruim negen jaar en ruim vijf jaar in beslag heeft genomen. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met respectievelijk ruim zeven en ruim drie jaar.
De vraag ligt voor of deze schending van de redelijke termijn tot een zodanige inbreuk op het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM heeft geleid dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Dat is niet het geval. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verdediging in de onderzoeksperiode geen onderzoekswensen heeft ingediend die door tijdsverloop niet konden worden gehonoreerd en uitgevoerd. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat er getuigen zijn geweest die door het tijdsverloop niet konden worden gehoord. Het verdedigingsbelang is ook niet geschaad voor zover het gaat om de door de verdediging in dit verband genoemde beslagstukken en stukken met betrekking tot de uitnodiging van verhoren, nu er niet door de verdediging is gesteld dat er iets mankeert aan de voorliggende beslaglijst dan wel de overige beslagstukken in het dossier, en de rechtbank uitgaat van een schending van de redelijke termijn, deels vanaf het moment van het eerste verhoor. Verder neemt de rechtbank aan dat er een fiscale afwikkeling heeft plaatsgevonden voor wat betreft de inkomsten uit carrouselfraude op de wijze zoals door de verdediging gesteld. Er bestaat dan ook geen verdedigingsbelang voor het inbrengen van die stukken. Verdachte is daarmee niet in zijn verdediging geschaad. Dat verdachte zich door tijdsverloop zaken niet meer kan herinneren is in zijn algemeenheid voorstelbaar, maar verdachte heeft tijdens eerdere verhoren bij de politie al uitvoerig verklaard. Verdachte heeft ter terechtzitting veelvuldig verwezen naar de verklaringen die hij destijds heeft afgelegd en heeft verklaard dat hij daar nog altijd achter staat. Gelet daarop is verdachte ook in dat opzicht niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Ook zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 sub A tot en met E en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen met uitzondering van het feitelijk leiding geven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 sub A tot en met C tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat de gelden uit zijn eerder gepleegde carrouselfraude afkomstig waren. Deze verklaring was concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het OM heeft toch nagelaten deze gestelde herkomst te onderzoeken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een beroep toekomt op de schulduitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld, en wel verontschuldigbare dwaling. Verdachte is ervan uitgegaan dat de opbrengsten uit de carrouselfraude al ‘wit’ waren vanwege de opgelegde belastingaanslag. Voor wat betreft sub D heeft de raadsman aangevoerd dat enkel schuldwitwassen bewezen kan worden, tot een bedrag van € 324.400, - nu € 13.600 euro dubbel is ten laste gelegd, te weten zowel onder B als onder D. Ten aanzien van E heeft de raadsman primair naar voren gebracht dat de overboekingen van in totaal € 59.500, - indirect afkomstig zijn van [onderneming 14] BV en een legale herkomst niet kan worden uitgesloten. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 sub A tot en met E tenlastegelegde verzocht verdachte enkel te veroordelen voor schuldwitwassen en vrij te spreken van opzet.
Ten aanzien van het feitelijk leiding geven onder feit 1 sub A tot en met E en feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Algemeen
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast. Verdachte wordt onder feit 1 verdacht van witwassen op vijf verschillende momenten (verdeeld over vijf gedachtestreepjes A tot en met E) dat is onderzocht in verschillende strafrechtelijke onderzoeken over een periode van juni 2009 tot en met juli 2018 en/of het feitelijk leiding geven aan verschillende rechtspersonen die de witwashandelingen verrichtten. De onderliggende onderzoeken betreffen Zoom, 31Coel en 03Buffel. In de onderzoeken Zoom en 31Coel zijn onder meer respectievelijk [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) veroordeeld voor witwassen. Op basis van het dossier kan de specifieke herkomst van de in de tenlastelegginggenoemde geldbedragen niet worden vastgesteld.
4.3.2
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf (1). Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (2).
Als door het OM feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is (3 en 4). De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het OM nader onderzoek te doen naar die verklaring (5). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (6). Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
4.3.3
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank zal hierna de hierboven genoemde algemene uitgangspunten van het zogenoemde 6-stappenplan bespreken en daarin de ten laste gelegde gedachtestreepjes – daar waar het bijzondere bespreking behoeft – afzonderlijk behandelen.
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen [1] worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten. De rechtbank overweegt ten aanzien van het tenlastegelegde, op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, het volgende.
4.3.3.1 Witwassen
1. Specifiek gronddelict
De rechtbank kan op basis van het dossier geen specifiek gronddelict vaststellen waaruit de geldbedragen die in de tenlastelegging onder A tot en met E worden genoemd afkomstig zijn. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat de geldbedragen voor het onder 1 sub A, B en C ten laste gelegde afkomstig zijn uit een door hem zelf gepleegde carrouselfraude, waarvoor hij ook veroordeeld is, maar ook dat is niet vast te stellen.
2. Vermoeden van witwassen
Algemene bevindingen
Uit onderzoek blijkt dat verdachte in de onderzoeksperiode vanaf 1 januari 2016 enkel inkomen genoot uit AOW en pensioen. [2] Zijn gemiddeld jaarinkomen is iets boven de € 14.000, -. Hij woont in een huurwoning. Verdachte is sinds 1992 eigenaar van twee percelen, maar heeft geen andere vermogensbestanddelen op naam, met uitzondering van drie bankrekeningen met een (gering) positief saldo. Verdachte genereert geen inkomsten uit aandeelhouderschappen en bestuursfuncties. [3]
A) Betalingen [onderneming 1] B.V. aan [onderneming 2] B.V. en/of [slachtoffer]
BestuurVerdachte is vanaf 27 februari 2008 (in)direct bestuurder van [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) geweest. [4] In deze periode was [slachtoffer] (in)direct bestuurder van [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ). [5] Sinds 1 mei 2012 is verdachte bestuurder en over de periode van 19 oktober 2010 tot en met 1 mei 2015 enig aandeelhouder van [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] ). [6]
OvereenkomstenTijdens de doorzoeking ter inbeslagname op het verblijfadres van verdachte zijn onder meer vier overeenkomsten aangetroffen. [7] De eerste overeenkomst betreft een ‘overeenkomst aankoop makelaar’ tussen [slachtoffer] en [onderneming 7] N.V. (een Belgische vennootschap waarvan verdachte bestuurder was [8] ) met als datum 30 juni 2009. [9] Hierin is opgenomen dat [slachtoffer] zich toelegt op de bemiddeling in de aankoop en verkoop van villa’s in Suriname. De tweede overeenkomst betreft een leningsovereenkomst tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] , ondertekend door verdachte en [slachtoffer] op 13 oktober 2009. [10] Hierin is onder meer overeengekomen dat de lening wordt verstrekt voor financiering van de aankoop van onroerende zaken en de opstart van projecten in het buitenland, dat deze maximaal € 200.000, - bedraagt, dat de lening in delen wordt uitbetaald en dat deze een looptijd heeft van vier jaar. De derde overeenkomst betreft een overeenkomst van 21 oktober 2009 tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] . In deze overeenkomst gaat het over de aankoop van onroerend goed in Suriname door [onderneming 2] , de verkoop hiervan aan [onderneming 1] en het terug huren van het betreffende onroerend goed door [onderneming 2] . De vierde overeenkomst betreft een rekening courant overeenkomst van 19 januari 2011 tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] . [11] Hierin is opgenomen dat de lening-nemer niet aan de verplichtingen genoemd in de overeenkomst van 21 oktober 2009 kan voldoen en dat [onderneming 1] tot maximaal € 200.000, - aan [onderneming 2] verstrekt voor de financiering van onroerend goed projecten in Suriname en op Sint-Maarten. De projecten dienen als zekerheid voor terugbetaling voor de verstrekte bedragen.
OverboekingenIn juli 2009 is van de bankrekening van [onderneming 1] in totaal € 17.500, - overgeboekt naar de privébankrekening van [slachtoffer] , met als omschrijving ‘commissie vlgns contract [onderneming 7] NV’. [12] In de periode oktober 2009 tot en met november 2013 is in meerdere delen in totaal € 343.600, - overgeschreven van de bankrekening van [onderneming 1] naar [onderneming 2] . [13] In de omschrijvingen zijn verwijzingen naar (deel)betalingen voor contracten en/of locaties opgenomen. Voorafgaand aan de overboekingen vinden er verschillende contante stortingen plaats. Op de bankrekening van [onderneming 1] wordt € 242.310, - gestort. Op bankrekeningen van andere vennootschappen waarvan verdachte eveneens bestuurder is wordt contant in totaal € 126.380, - gestort, waarna deze bedragen zijn overgemaakt naar [onderneming 1] (dat betreft [onderneming 8] B.V. [14] (hierna [onderneming 8] , bedrag € 13.150,-), [onderneming 9] B.V. [15] (hierna [onderneming 9] , bedrag € 62.000,-), [onderneming 4] B.V. (hierna [onderneming 4] , bedrag € 40.380,-) en [handelsnaam] , een handelsnaam van [onderneming 10] B.V. [16] (hierna [onderneming 10] , bedrag € 11.000)). [17] Op de privé bankrekening van verdachte wordt contant € 9.000,- gestort en ook dat bedrag wordt overgemaakt naar [onderneming 1] . [18] Van de door [onderneming 1] ontvangen bedragen wordt uiteindelijk in totaal € 361.100, - overgemaakt naar [slachtoffer] en [onderneming 2] .
B.V.-activiteiten
Volgens de gegevens van de Belastingdienst was [onderneming 1] een vennootschap zonder activiteiten in de jaren 2009 tot en met 2013. [19] Verdachte heeft verklaard dat [onderneming 1]
‘niet meer dan een schuif om geld te transporteren’was [20] en daarnaast dat [onderneming 1] een stilgelegde B.V. was en hij evengoed ook [onderneming 15] B.V. had kunnen gebruiken voor de overboekingen. [21] Tijdens de zitting op 2 juli 2025 heeft verdachte verklaard dat geen enkel project dat wordt genoemd in de overeenkomsten van de grond is gekomen. Van enige grondslag voor de betaling van de bedragen die [onderneming 1] heeft ontvangen van [onderneming 8] , [onderneming 9] , [onderneming 4] en [onderneming 10] is niets gebleken; deze betalingen zijn nergens vastgelegd, er blijkt niets van enige activiteit die een betaling rechtvaardigt en er is ook niets gebleken van enige terugbetaling. Hetzelfde geldt voor de bedragen die verdachte privé aan [onderneming 1] heeft overgemaakt. Verdachte heeft verklaard dat geen van de vennootschappen waarvan hij bestuurder was/is (met uitzondering van een in dit verband niet betrokken vennootschap) enige zakelijke activiteiten had; het waren allemaal slapende vennootschappen. [22]
B) Betalingen [onderneming 1] aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3]
Bestuur
Verdachte is op 21 juli 2014 en 13 augustus 2015 (in)direct bestuurder van [onderneming 4] . [23]
OverboekingenOp 21 juli 2014 wordt een bedrag van € 23.478, - overgemaakt van de bankrekening van [onderneming 1] naar een bankrekening van [onderwijsinstelling] B.V. [24] Hierbij wordt de omschrijving ‘factnr: 80150323 deb.nr: [debiteurnummer] [naam 1] ’ gegeven. Voorafgaand aan deze overboeking vinden er verschillende bijschrijvingen en contante stortingen plaats op de bankrekening van [onderneming 1] . [25] Op 21 juni 2014 wordt er € 7.000,- bijgeschreven door [onderneming 4] en door verdachte worden twee overboekingen gedaan, een van € 200,- en een van € 3.500, -. Voorafgaand aan deze overboekingen wordt op 18 juli 2014 € 7.050, - contant gestort op de bankrekening van [onderneming 4] en € 4.300, - op de bankrekening van verdachte. [26]
Op 13 augustus 2015 vindt er een tweede overboeking van € 13.600, - plaats door [onderneming 1] naar de rekening van [onderwijsinstelling] B.V. ook nu ten behoeve van deb.nr: [debiteurnummer] [naam 1] [27] .
Op 28 mei 2014 wordt er door [onderneming 1] een bedrag van € 8.367,64 overgemaakt naar de rekening van [onderneming 3] met als omschrijving: “dossiernr [dossiernummer] [naam 2] ". [28] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat ‘ [naam 2] ’ mevrouw [naam 1] is en dat deze overboekingen alle voor [naam 1] zijn gedaan. [29] Voorafgaand aan deze betaling vinden er op 27 mei 2014 drie contante storingen plaats met een totaalbedrag van € 12.100,-. [30] De stortingen vinden plaats op rekening van [onderneming 4] , verdachte en [onderneming 1] .
Overig
De rechtbank heeft in haar vonnis van 22 januari 2018 geoordeeld dat het niet anders kan dan dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en [naam 1] veroordeeld voor witwassen van voornoemde geldbedragen. [31] Verdachte heeft over [onderneming 4] verklaard dat dit een slapende BV is, zonder omzet en inkomsten. [32]
C) Aankoop motorjacht type [.]
Bestuur
Verdachte is in de periode mei 2014 tot januari 2016 bestuurder van [onderneming 11] B.V. (hierna: [onderneming 11] ). [33]
Geldstromen
Een koopovereenkomst van 24 april 2014 ziet op de koop door [naam 1] van een [.] boot voor € 84.500, - van een particulier. [34] Op 5 mei 2014 is een bedrag van € 81.500, - aan de verkoper overgemaakt van de bankrekening van [onderneming 11] . Volgens de koopovereenkomst is er € 3.000, - contant betaald. Voorafgaand aan deze bankbetaling zijn er op diverse bankrekeningen (van [onderneming 1] , [onderneming 4] en verdachte) contante bedragen gestort en vervolgens overgemaakt naar [onderneming 11] met als omschrijving ‘invest [.] ’. [35] Verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft gestort. [36] Vervolgens is de boot op 14 juli 2014 verkocht aan [naam 6] , de schoonvader van [naam 1] .
D) Overboekingen [onderneming 1] en [onderneming 4] naar [onderneming 5] B.V.
Bestuur
Verdachte is vanaf 1 maart 2014 tot 29 november 2018 (in)direct bestuurder geweest van [onderneming 6] BV (hierna: [onderneming 6] ). [37]
Overeenkomst
Op 2 april 2019 werd in de woning van verdachte een overeenkomst van geldlening inbeslaggenomen. [38] Deze overeenkomst is ondertekend op 3 november 2014 door verdachte als geldgever en [naam 3] als geldnemer en omschrijft een geldlening tot een bedrag van maximaal € 400.000, -. [naam 3] is bestuurder van [onderneming 5] B.V. [39] (hierna: [onderneming 5] ). De overeenkomst bestaat uit twee pagina’s en telt een beperkt aantal bepalingen. Naast de hoofdelijke verbondenheid is er op geen enkele wijze enige zekerstelling voor de € 400.000, - vastgelegd in de overeenkomst. De omschrijving van de verschuldigde rente in artikel 2 van de overeenkomst van geldlening en de genoemde data zijn tegenstrijdig/onduidelijk (lid 1 spreekt over per 1 april 2015 en lid 3 over na 1 april 2015 respectievelijk per 3 maanden 0,6% per maand en per jaar 7,2%). Artikel 3 van de overeenkomst met de handgeschreven correctie bepaalt dat aflossing per kwartaal zou geschieden en artikel 4 bepaalt dat de lening een looptijd van 4 jaren zou hebben, terwijl in werkelijkheid eind 2015 door [onderneming 1] en [onderneming 6] B.V. (hierna [onderneming 6] ) samen reeds € 355.157,72 is terugontvangen.
Overboekingen
In de periode 2 juni 2014 tot en met 24 juli 2015 vindt in totaal voor een bedrag van € 226.670,- aan contante stortingen plaats op de bankrekening van [onderneming 1] . [40] In de periode 28 juli 2015 tot en met 21 september 2015 vindt op diezelfde bankrekening in totaal voor een bedrag van € 10.780,- aan contante stortingen plaats. In de periode 2 juni 2014 tot en met 21 juli 2015 vindt in totaal voor een bedrag van € 140.180,- aan contante stortingen op de bankrekening van [onderneming 4] plaats. [41] Na storting van de contante bedragen op voornoemde rekeningen ten name van [onderneming 1] en ten name van [onderneming 4] , vinden vervolgens overboekingen plaats in de periode van 5 november 2014 tot en met 27 april 2015 naar het bankrekeningnummer van [onderneming 5] ,in totaal voor een bedrag van € 338.000, -. [42] Na het doorboeken van het bedrag van € 338.000, -, (met als omschrijving veelal: 'contr: 03-11-2014’ en/of met nog de toevoeging ‘tranche’ met een nummer), vonden girale (terug)betalingen plaats vanuit [onderneming 5] naar de bankrekening van [onderneming 1] [43] (een bedrag van € 230.000,-) én naar bankrekening van [onderneming 6] (een bedrag van € 125.157,72). [44]
E) Overboekingen van [onderneming 6] B.V.
FIU-meldingen
Bij de Financial Intelligence Unite Nederland (FIU) is gemeld dat in de periode van 29 maart 2016 tot en met 26 augustus 2016 in totaal € 58.910, - contant is gestort op de bankrekening van [onderneming 6] . [45] De herkomst van het geld is onbekend en het betreft voornamelijk coupures van 500 euro. Ook is gemeld dat er girale transacties plaatsvinden die niet verklaarbaar zijn en niet passend zijn bij een klant in deze branche. Een overboeking op 17 mei 2016 van € 59.500,- van [onderneming 6] naar de bankrekening van [onderneming 12] B.V. is tevens gemeld bij de FIU. [46] Ook is gemeld dat in de periode tussen 30 september 2017 (vermoedelijk wordt bedoeld 2016) en 3 april 2017 in totaal € 8.680,- contant wordt gestort op de bankrekening van [onderneming 6] . Tussen de stortingen zit een groot aantal coupures van 500 euro.
Overeenkomst
Op 2 april 2019 werd tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte onder meer een overeenkomst van geldlening tussen [onderneming 6] en [onderneming 12] BV in beslag genomen. [47] In de overeenkomst staat dat de geldlening ten bedrage van € 150.000, - ter beschikking zal worden gesteld door overboeking op een rekeningnummer ten name van [onderneming 12] BV. [48] Niet wordt aangegeven op welke wijze (data/termijnen en bedragen) dit bedrag beschikbaar zal worden gesteld. Het doel van het te lenen bedrag is het inrichten en exploiteren van een fitness- en gezondheidscentrum. De overeenkomst is op 11 mei 2016 ondertekend door verdachte en [naam 7] . In de overeenkomst valt op dat er geen enkele zekerheid wordt gesteld vanuit [onderneming 12] BV, mocht deze niet voldoen aan de terugbetalingsverplichting. [49]
OverboekingenDoor [onderneming 12] BV werd (onder andere) ontvangen van [onderneming 6] , een bedrag van in totaal € 59.500, -. [50] Deze ontvangsten vinden plaats in vijf bijboekingen gedurende de periode van mei tot en met september 2016. Het gaat om de volgende overschrijvingen: op 17 mei 2016 € 25.000,- met omschrijving ‘1e tranche contract 11/05’; op 27 mei 2016 € 15.00,- met omschrijving ‘2B tranche contr. 11/05’; op 6 juni 2026 € 5.000 met omschrijving ‘3e tranche; op 19 juli 2016 €9.500,- met omschrijving ‘4e tranche’; en op 27 juli 2016 € 5.000,- met als omschrijving nogmaals ‘4e tranche’. [51]
Overig
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte wordt een BlackBerry in beslag genomen. [52] Deze BlackBerry wordt onderzocht en verwijderde berichten zijn door het NFI ontsleuteld. Het toestel was beveiligd met het wachtwoord [wachtwoord] . Op 13 juni 2017 ontvangt ‘ [naam 4] ’ een bericht van ene [naam 5] waarin onder meer staat: “
Ik heb een overzicht laten uitdraaien van de eerste 2 transacties (75 000):
17-5-2016 25 000
27-5-2016 15 000
6-6-2016 5 000
19-7-2016 9 500
27-9-2016 5 000
Sub Totaal 59 500
Ik heb totaal een bedrag van 75 000 afgegeven plus 10% commissie. Wanneer kan ik de restant van 15 500 verwachten? Dit is het restant van 2016. De andere 75 000 is overgemaakt en afgeboekt. Dit komt wel van een andere bv moet hier een ander contract van komen?” [53]
Vervolgens stuurt ‘ [naam 4] ’ terug:
“Ander contract niet nodig. Restant volgt op korte termijn.”
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de lening niet is terugbetaald door [onderneming 12] BV en dat het fitness- en gezondheidscentrum als bedoeld in de overeenkomst nooit is gerealiseerd. Ook heeft verdachte verklaard dat hij een BlackBerry had en versleutelde berichten gebruikte omdat hij niet in verband wilde worden gebracht met ‘ondeugende types’ en zo wilde voorkomen dat hij (ten onrechte) in strafrechtelijke onderzoeken zou worden betrokken.
Overwegingen rechtbank
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in totaal in de ten laste gelegde periode een bedrag van € 888.545,64 heeft overgeboekt via de bankrekeningen van rechtspersonen waarvan hij bestuurder was of vanuit zijn eigen bankrekening. Vervolgens komt de vraag aan de orde of een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen is ontstaan. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Naast AOW en pensioen is niet gebleken van enige legale inkomstenbron van verdachte in de ten laste gelegde periode.
Voor alle onder 1 ten laste gelegde gedragingen geldt dat voorafgaand aan de betalingen contante stortingen op de rekeningen van de rechtspersonen waarvan verdachte bestuurder was hebben plaatsgevonden. Verdachte beschikt over de bankrekeningen van deze vennootschappen en heeft ook verklaard dat hij degene is geweest die de contante stortingen heeft verricht. Verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn vennootschappen – bijvoorbeeld [onderneming 1] (maar hij had naar eigen zeggen ook bijvoorbeeld [onderneming 15] B.V. kunnen gebruiken) – als ‘schuif’ gebruikte om geld door te schuiven. Deze vennootschappen waren lege ondernemingen zonder bedrijfsactiviteiten. Verdachte gebruikte dus enkel de bankrekeningen van deze vennootschappen om aanzienlijke door hemzelf contant gestorte bedragen, vervolgens giraal door te sluizen naar andere vennootschappen.
Voor de geldstromen onder sub A, D en E zijn overeenkomsten opgemaakt. Deze overeenkomsten zijn summier, uitzonderlijk vaag en onzakelijk. Zo worden er weinig tot geen zekerheidstellingen gegeven, terwijl het vaak om hoge bedragen gaat. Bovendien zijn de projecten die in de overeenkomsten onder A en E worden genoemd niet van de grond gekomen en is in die gevallen bovendien geen geld retour gegaan naar de verstrekker van dat geld, en is evenmin gebleken van enige inspanningen van verdachte (namens de betreffende vennootschappen) om zijn wederpartijen tot nakoming van de gemaakte afspraken te bewegen of het geld terug te krijgen.
[slachtoffer] , die op grond van de aangetroffen overeenkomsten in het kader van sub A als makelaar aan de slag zou moeten in Suriname, is zelfs nooit in Suriname geweest, zo blijkt uit het arrest waarin hij is veroordeeld voor witwassen. Ondanks het feit dat er geen enkel project van de grond kwam, is verdachte geld blijven overmaken naar [onderneming 2] , veel meer dan het afgesproken maximumbedrag van € 200.000,- en zelfs nadat in de rekening-courantovereenkomst van 19 januari 2011 was geconstateerd dat [onderneming 2] niet aan haar verplichtingen voldeed.
Ten aanzien van het onder sub D tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat er terugbetalingen hebben plaatsgevonden, maar dat een deel is terugbetaald aan [onderneming 6] , terwijl deze BV geen partij was bij de leningsovereenkomst. Ook vonden de terugbetalingen onbegrijpelijk snel na de verstrekking plaats. Zo is reeds op 21 september 2015 een bedrag van € 230.000,- terugbetaald aan [onderneming 1] , vijf maanden na de laatste betaling aan [onderneming 5] [54] , terwijl was overeengekomen dat de aflossingen per kwartaal zouden plaatsvinden en de looptijd van de lening vier jaar was. Ook zakelijk gezien ligt het niet voor de hand dat een leningnemer zo snel al een groot deel van de investeringen voor een wagenpark van de dochteronderneming zou kunnen terugbetalen. Verdachte heeft hierover geen opheldering kunnen geven.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze overeenkomsten de werkelijke reden van de overboekingen zijn geweest, maar gaat er van uit dat zij enkel dienden als dekmantel.
De aankoop van de [.] boot (onder sub C tenlastegelegd) is gefinancierd met contant geld (€ 84.500, -) dat verdachte naar eigen zeggen zelf heeft gestort. Ook de bedragen die zijn betaald aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3] (onder B tenlastegelegd) zijn grotendeels terug te voeren op contante stortingen. Datzelfde geldt voor de bedragen die zijn betaald aan [slachtoffer] en [onderneming 2] (onder A tenlastegelegd), voor het grootste deel van het bedrag dat aan [onderneming 5] is verstrekt (onder D tenlastegelegd) en voor het door [onderneming 6] aan [onderneming 12] betaalde bedrag (onder E tenlastegelegd). Dergelijke grote contante geldbedragen zijn een indicator van witwassen.
Al het bovenstaande rechtvaardigt het vermoeden dat de geldbedragen die verdachte heeft overgedragen – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn, zodat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
3. en 4. Verklaring verdachte
Verdachte heeft ten aanzien van sub A, C en D verklaard dat het geld dat contant is gestort van hem was en dat het geld afkomstig was uit de BTW-carrouselfraude waarvoor hij in 2003 is veroordeeld. Verdachte heeft verklaard dat hij tussen de één en twee miljoen daaraan heeft overgehouden.
De rechtbank acht deze verklaring onvoldoende concreet: ‘tussen de één en twee miljoen’ is een zeer grote marge. Bovendien is de verklaring niet verifieerbaar: daarvoor heeft verdachte geen enkel aanknopingspunt gegeven, zelfs bijvoorbeeld niet op welke plek hij het geld bewaarde. Dat verdachte is veroordeeld vanwege carrouselfraude is bekend en dat hij daar geld aan heeft overgehouden is op zich aannemelijk. Ook al omdat hij, naar eigen zeggen, de opgelegde aanslag en boete niet heeft betaald. Maar hoeveel contant geld daarvan dan over is gebleven in de verstreken jaren, en dat de bedragen waar het in deze zaak om gaat uit dat ‘potje’ komen – en niet bijvoorbeeld uit andere door hemzelf of anderen gepleegde misdrijven - is niet te verifiëren. Aan verdachte zijn veel vragen gesteld over dat ‘potje’, maar die vragen heeft hij niet willen beantwoorden. Daarmee heeft hij het OM dus geen aanknopingspunten gegeven om daar nader onderzoek naar te doen. Nu de verklaring van verdachte hier al op strandt, laat de rechtbank onbesproken in hoeverre de ‘buit’ van een BTW-fraude ooit een legale herkomst kan opleveren.
Ten aanzien van de herkomst van het geld in sub B heeft verdachte verklaard dat hij een envelopje van [naam 8] kreeg en dat hij een schuld van iemand anders heeft afbetaald. Ook heeft hij verklaard dat hij voor [naam 1] een rekening heeft voldaan van [onderwijsinstelling] omdat deze geen bankrekening in Nederland had.
De rechtbank acht deze verklaring hoogst onwaarschijnlijk. Facturen kunnen immers ook gewoon worden voldaan vanaf een buitenlandse rekening. Daarnaast had de partner van [naam 1] wel een Nederlandse bankrekening Daar komt bij dat de contante geldbedragen niet enkel op de rekening van [onderneming 1] zijn gestort, maar ook op bankrekeningen van andere (overigens lege) vennootschappen van verdachte en verdachte zelf. Vervolgens zijn de bedragen overgeboekt naar de rekening van [onderneming 1] , waarna vanaf die rekening de betalingen aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3] zijn voldaan. Zonder nadere toelichting, die verdachte niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom verdachte op deze omslachtige (versluierende) wijze de rekeningen van [naam 1] zou moeten betalen.
De rechtbank volgt de raadsman niet voor zover hij heeft aangevoerd dat een deel (€13.600,-) dubbel is ten laste gelegd, onder zowel B als D. De rechtbank is van oordeel dat dit op een verkeerde lezing van het dossier berust. Het betreffende bedrag wordt onder B op de tenlastelegging genoemd als betaling aan [onderwijsinstelling] . Het verwijt hier is dat dit bedrag is witgewassen. Het verwijt onder D betreft het verstrekken van bedragen als lening aan [onderneming 5] . Het verwijt is dan dat die verstrekte bedragen zijn witgewassen. Dat er vervolgens bedragen door [onderneming 5] zijn terugbetaald aan [onderneming 1] , is geen onderdeel van het verwijt onder D. Voor zover in dit verweer begrepen is dat het bedrag onder B op legitieme wijze bij [onderneming 1] terecht is gekomen (namelijk door terugbetaling van een lening) en er dus geen sprake is van witwassen, volgt de rechtbank de raadsman ook niet. Immers, [naam 1] heeft verklaard dat het geld van hem afkomstig was. [naam 1] is voor deze handelingen veroordeeld wegens witwassen [55] , waarmee vast staat dat het geld een criminele herkomst had.
Ten aanzien van sub E heeft verdachte geen verklaring afgelegd over de herkomst van het geld dat is overgemaakt door [onderneming 6] .
De raadsman heeft opgemerkt dat het geld mogelijk een legale herkomst heeft omdat het afkomstig is uit [onderneming 14] B.V. Deze onderneming voedde de bedrijven [onderneming 16] B.V. en [onderneming 17] B.V., welke bedrijven de bestuurders waren van [onderneming 6] .
De rechtbank overweegt dat de overboekingen van [onderneming 16] B.V. en [onderneming 17] BV later (in de periode 15 augustus 2017 tot en met 16 augustus 2018 [56] ) plaats hebben gevonden dan de overboekingen van [onderneming 6] naar [onderneming 12] (17 mei 2016). De herkomst van het geld dat door [onderneming 6] naar [onderneming 12] wordt overgemaakt wordt daarmee dan ook niet verklaard. Dat deze feitelijk onmogelijke verklaring is gegeven, in plaats van een potentieel plausibele, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte kennelijk geen legale herkomst kán opgeven.
5. Nader onderzoek
Gelet op het hiervoor onder 3 en 4 overwogene is er geen nader onderzoek door het OM vereist.
6. Conclusie van de rechtbank
Op grond van het hiervoor overwogene kan het niet anders zijn dan dat het geld dat ten grondslag lag aan de contante stortingen en de overboekingen vanuit de verschillende vennootschappen uit enig misdrijf afkomstig was en dat verdachte dit wist. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3.2 Medeplegen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen de witwasgedragingen heeft verricht. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte voor anderen ( [slachtoffer] , [naam 1] , [naam 3] en ‘ [naam 5] ’) betalingen heeft gedaan waaraan contante stortingen voorafgingen. Ook is verdachte fictieve overeenkomsten aangegaan met anderen waarna er contante stortingen en overboekingen plaatsvonden.
4.3.3.3 Gewoonte witwassen
De rechtbank overweegt dat verdachte in de periode 2009 tot en met 2018 met behulp van verschillende rechtspersonen geldsommen heeft witgewassen. De rechtbank acht gelet op de lange periode waarin de witwashandelingen hebben plaatsgevonden, de hoeveelheid rechtspersonen waarvan verdachte (veelal indirect) bestuurder was, de vele overboekingen en contante stortingen op bankrekeningen, bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.3.4 Feitelijk leidinggeven
Voor het beantwoorden van de vraag of er sprake is van feitelijk leidinggeven staan twee sub-vragen centraal, namelijk: heeft de rechtspersoon een strafbaar feit begaan (1) en, zo ja, is verdachte als feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk (2). Voor de vraag of de rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan, is van belang of het strafbare feit redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Een strafbaar feit kan aan de rechtspersoon worden toegerekend indien de gedraging is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan is onder meer sprake indien de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon of als de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest.
De rechtbank oordeelt niet bewezen dat de bewezenverklaarde feiten door de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen zijn gepleegd. Verdachte heeft enkel gebruik gemaakt van de bankrekeningen van de rechtspersonen, die door hem als ‘schuif’ zijn getypeerd. De bewezen verklaarde overboekingen kunnen redelijkerwijs niet aan de rechtspersonen worden toegerekend, nu zij niet plaatsvonden in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersonen. Evenmin waren de gedragingen dienstig aan de rechtspersonen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.3.4
Bewijsoverweging feit 2
Tijdens een doorzoeking op 2 april 2019 aan de [adres] te [plaats] is een zak met 23 driehoekvormige pillen aangetroffen en onder verdachte in beslag genomen. [57] Het
identificatieonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut naar een monster van deze
pillen, gaf als resultaat dat het monster MDMA bevat. [58] Verdachte heeft, bij de politie, maar ook ter terechtzitting, bekend dat de pillen van hem waren. [59]
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en zijn mededader, telkens
A) in de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 december 2013 te Loosdrecht, Breda en/of elders in Nederland (van) een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 361.100, - (betalingen door [onderneming 1] BV aan [onderneming 2] B.V. en/of dhr. [slachtoffer] ) omgezet en overgedragen en daarvan de werkelijke aard en de herkomst verborgen en verhuld
en
B) in de periode van 1 mei 2014 tot en met 13 augustus 2015 te [plaats] , Loosdrecht, Amstelveen en/of elders in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 45.445,64, - (betalingen door [onderneming 1] BV aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3] ) verworven en overgedragen en omgezet en voorhanden gehad en daarvan de werkelijke aard en herkomst en verplaatsing verborgen en verhuld
en
C) in de periode van 9 april 2014 tot en met 27 mei 2014 te [plaats] , Loosdrecht, Amstelveen en/of elders in Nederland een voorwerp, te weten een motorjacht type [.] met registratienummer [registratienummer] verworven en overgedragen en omgezet en verborgen en verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp was/waren
en
D) in de periode van 2 juni 2014 tot en met 27 april 2015 te Loosdrecht, [plaats] , Amstelveen en/of elders in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 338.000, - (overboekingen [onderneming 1] B.V. en [onderneming 4] B.V. naar [onderneming 5] BV) overgedragen en omgezet en voorhanden gehad en daarvan de werkelijke aard en herkomst verborgen en verhuld
en
E) in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 juli 2018 te Loosdrecht, [plaats] , Amstelveen en/of elders in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 59.500, - (overboekingen van [onderneming 6] B.V.) overgedragen en omgezet en daarvan de werkelijke aard en herkomst verborgen en verhuld en verborgen en verhuld wie de rechthebbende(n) op deze voorwerpen was/waren,
terwijl verdachte en zijn mededader telkens wisten, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig waren van uit enig misdrijf;
2
op 2 april 2019 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 23 XTC-pillen, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
1 medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken
2 opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAFFEN

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 13 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een geldboete van € 50.000, -, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 285 dagen hechtenis;
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt ontzet uit het recht tot het uitoefenen van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon en dat de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen gelet op de grove overschrijding van de redelijke termijn en de vormverzuimen. De raadsman heeft daarnaast de volgende persoonlijke omstandigheden aangevoerd. Verdachte is 75 jaar oud, al tijden gepensioneerd en kampt met diverse gezondheidsproblemen. Een beroepsverbod is niet opportuun. Draagkracht voor het voldoen van een boete ontbreekt. Het in beslag genomen onroerend goed behoort niet aan verdachte toe en kan dus niet worden meegerekend in zijn draagkracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het in vereniging witwassen van crimineel geld. Verdachte heeft zijn vennootschappen gebruikt als ‘geldschuif’ om zo geld niet traceerbaar te maken. Witwassen is een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Hiermee heeft verdachte jarenlang gefaciliteerd dat geld verkregen uit misdrijf in het normale economisch verkeer terecht kwam. Op deze manier kan men ongestraft van crimineel vermogen profiteren. Door het criminele geld een schijnbaar legale herkomst te geven en in het economische verkeer te brengen ontstaat de situatie dat misdaad loont – één van de grootste drijfveren voor het blijven plegen van strafbare feiten. Hierdoor heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Verdachte heeft bovendien van het witwassen een gewoonte gemaakt. De onverschillige houding van verdachte ter terechtzitting wekt bij de rechtbank de indruk dat hij de ernst van zijn handelen (na al die jaren nog steeds) bepaald niet inziet. Integendeel, ‘Die strafzaken die maken me allemaal niks uit,’ zei verdachte tien jaar geleden in verhoor, [60] en dat lijkt nog steeds zijn mentaliteit te zijn. De rechtbank neemt hem dit alles kwalijk. Gezien de ernst kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Verder zijn bij verdachte pillen bevattende MDMA aangetroffen, een stof die schadelijk is voor de gezondheid.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 16 april 2025. Verdachte is meermalen veroordeeld voor strafbare feiten in de sfeer van fraude en vermogensdelicten, laatstelijk in 2024 in België.
Redelijke termijn
Zoals onder rubriek 3.4 is overwogen, heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden (de eerste daden van vervolging zijn van 11 januari 2016 dan wel 19 november 2019), zonder dat deze overschrijding te wijten is aan verdachte. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn tot matiging van de op te leggen straf. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn meegewogen in de strafmaat, zoals hierna zal blijken.
Oplegging van straffen
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor fraudedelicten – waaronder witwassen – met een benadelingsbedrag tussen de € 500.000, - en € 1.000.000, - uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden.
De rechtbank gaat uit van een benadelingsbedrag van € 888.545,64 en zal net als de officier van justitie een gevangenisstraf van 22 maanden als uitgangspunt nemen. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf omzetten in een geldboete. En gezien de ernst van de feiten ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de gevangenisstraf onvoorwaardelijk op te leggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 13 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een geldboete van € 50.000, - passend en geboden is.
Bijkomende straf
Gelet op de manier waarop verdachte stelselmatig misbruik heeft gemaakt van vele rechtspersonen, daarmee ook door is gegaan na eerdere veroordeling en recentelijk weer naar eigen zeggen enkele B.V. ‘s onder zich heeft gekregen ‘omdat een kennis deze kwijt moest’, zal de rechtbank verdachte ook ontzetten van het recht tot het uitoefenen van het beroep van bestuurder – middellijk of onmiddellijk – van een rechtspersoon of een daarmee gelijkgestelde vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid voor de duur van vijf jaren.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank niet de openbaarmaking van het vonnis gelasten, nu de wet daartoe geen mogelijkheid biedt bij veroordeling van de bewezen verklaarde feiten.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de XTC-pillen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Verder dient de [.] boot te worden verbeurdverklaard omdat deze is aangekocht uit geld dat afkomstig is uit misdrijf. De simkaart, telefoons en ordners kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht te beslissen tot teruggave van de [.] -speedboot aan verdachte. Verder refereert de verdediging zich aan het standpunt van de rechtbank ten aanzien van de telefoontoestellen.
9.3
De beslissing van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen 23 XTC-pillen, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot dit voorwerp is bovendien het onder 2 bewezen verklaarde feit begaan
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 524722, zwart, merk: BlackBerry);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 524718, zwart, merk: BlackBerry);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 524719, blauw: merk: BQ);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 524720, blauw, merk: BQ);
  • 1 STK Simkaart (omschrijving: 592120, Wit);
  • 1 STK Simkaart (omschrijving: 525528, Lebara);
  • 1 STK Simkaart (omschrijving: 524721, wit);
  • 1 STK witte ordner met opschrift [onderneming 16] BV (omschrijving: 585194, wit);
  • 1 STK zwarte ordner met 23 administratieve items (omschrijving: 592106)
Bewaring in beslag genomen voorwerp
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten de speedboot, merk [.] , kan de rechtbank op dit moment op basis van onderliggend dossier geen persoon als rechthebbende aanmerken. De rechtbank zal daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van dit voorwerp gelasten.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 28, 31, 36b, 36d, 47, 57, 60 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 10 en 13a van de Opiumwet
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straffen
Gevangenisstraf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 13 (dertien) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 7 (zeven) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Geldboete
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 50.000, -, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 285 dagen;
Ontzetting van rechten
-
ontzetverdachte
van het rechttot uitoefening van het beroep van bestuurder – middellijk of onmiddellijk – van een rechtspersoon of een daarmee gelijkgestelde vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid
voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
23 STK Medicijn (omschrijving: G2389612, Beige);
- gelast de
teruggave aan verdachtevan de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 524722, zwart, merk: BlackBerry);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 524718, zwart, merk: BlackBerry);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 524719, blauw: merk: BQ);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: 524720, blauw, merk: BQ);
  • 1 STK Simkaart (omschrijving: 592120, Wit);
  • 1 STK Simkaart (omschrijving: 525528, Lebara);
  • 1 STK Simkaart (omschrijving: 524721, wit);
  • 1 STK witte ordner met opschrift [onderneming 16] BV (omschrijving: 585194, wit);
  • 1 STK zwarte ordner met 23 administratieve items (omschrijving: 592106)
- gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n)van het volgende voorwerp:
1 STK Speedboot (omschrijving: 593919, wit, merk: [.] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. S.C. Hagedoorn en J.A. Koorevaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2025.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
Hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s), (telkens)
A) in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 december 2013 te Loosdrecht, Breda en/of (elders) in Nederland (van) een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 361.100, - (betalingen door [onderneming 1] BV aan [onderneming 2] B.V. en/of dhr. [slachtoffer] ) omgezet en/of overgedragen en/of daarvan de werkelijke aard en/of de herkomst verborgen en/of verhuld (zaaksdossier witwassen – onderzoek ZOOM, p. 4536)
en/of
B) in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 13 augustus 2015 te Hilversum, Loosdrecht, Amstelveen en/of (elders) in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 46.317, - (betalingen door [onderneming 1] BV aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3] ) verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of voorhanden gehad en/of daarvan de werkelijke aard en/of herkomst en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld (zaaksdossier witwassen – onderzoek 031COEL p. 2408)
en/of
C) in of omstreeks de periode van 9 april 2014 tot en met 27 mei 2014 te Hilversum,
Loosdrecht, Amstelveen en/of (elders) in Nederland een voorwerp, te weten een motorjacht type [.] met registratienummer [registratienummer] verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp was/waren
(zaaksdossier witwassen – onderzoek 031COEL p. 2408)
en/of
D)in of omstreeks de periode van 2 juni 2014 tot en met 27 april 2015 te Loosdrecht, Hilversum, Amstelveen en/of (elders) in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 338.000, - (overboekingen [onderneming 1] B.V. en [onderneming 4] B.V. naar [onderneming 5] BV) overgedragen en/of omgezet en/of voorhanden gehad en/of daarvan de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld
(zaaksdossier witwassen – onderzoek 03BUFFEL en 031COEL p. 3733)
en/of
E) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 juli 2018 te Loosdrecht, Hilversum, Amstelveen en/of (elders) in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 59.500, - (overboekingen van [onderneming 6] B.V.) overgedragen en/of omgezet en/of daarvan de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op deze voorwerpen was/waren (zaaksdossier witwassen – onderzoek 03BUFFEL en 031COEL p. 3733)
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig was/waren van uit enig misdrijf
En/of
[...] [onderneming 13] B.V. en/of [onderneming 6] B.V. en/of [onderneming 1] B.V. en/of [onderneming 4] B.V. en/of [onderneming 11] B.V. tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben zij en/of hen mededader(s), (telkens)
A) in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 1 december 2013 te Loosdrecht, Breda en/of (elders) in Nederland (van) een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 361.100, - (betalingen door [onderneming 1] BV aan [onderneming 2] B.V. en/of dhr. [slachtoffer] ) omgezet en/of overgedragen en/of daarvan de werkelijke aard en/of de herkomst verborgen en/of verhuld (zaaksdossier witwassen – onderzoek ZOOM, p. 4536)
en/of
B) in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 13 augustus 2015 te Hilversum, Loosdrecht, Amstelveen en/of (elders) in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 46.317, - (betalingen door [onderneming 1] BV aan [onderwijsinstelling] en [onderneming 3] ) verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of voorhanden gehad en/of daarvan de werkelijke aard en/of herkomst en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld (zaaksdossier witwassen – onderzoek 031COEL p. 2408)
en/of
C) in of omstreeks de periode van 9 april 2014 tot en met 27 mei 2014 te Hilversum,
Loosdrecht, Amstelveen en/of (elders) in Nederland een voorwerp, te weten een motorjacht type [.] met registratienummer [registratienummer] verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp was/waren
(zaaksdossier witwassen – onderzoek 031COEL p. 2408)
en/of
D) in of omstreeks de periode van 2 juni 2014 tot en met 27 april 2015 te Loosdrecht, Hilversum, Amstelveen en/of (elders) in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 338.000, - (overboekingen [onderneming 1] B.V. en [onderneming 4] B.V. naar [onderneming 5] BV) overgedragen en/of omgezet en/of voorhanden gehad en/of daarvan de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld
(zaaksdossier witwassen – onderzoek 03BUFFEL en 031COEL p. 3733)
en/of
E) in of omstreeks de periode van 29 maart 2016 tot en met 12 juli 2018 te Loosdrecht, Hilversum, Amstelveen en/of (elders) in Nederland een voorwerp, te weten één of meer geldbedragen van in totaal € 59.500, - (overboekingen van [onderneming 6] B.V.) overgedragen en/of omgezet en/of daarvan de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op deze voorwerpen was/waren (zaaksdossier witwassen – onderzoek 03BUFFEL en 031COEL p. 3733)
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp/die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig was/waren van uit enig misdrijf zulks terwijl hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) tot voren omschreven feit(en) opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven
4
Hij op of omstreeks 2 april 2019 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad
(ongeveer) 23 XTC-pillen (totaal 142,6 gram), in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 juni 2020, genummerd MDRBB18001 (onderzoek Talio), opgemaakt door Dienst Regionale Recherche afdeling Financieel Economische Criminaliteit eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 6389. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, inkomen en vermogen [verdachte] d.d. 17 december 2018, pagina 2230.
3.Pagina 2231 en 2232.
4.Proces-verbaal van bevindingen financiële situatie rechtspersonen [achternaam van verdachte] d.d. 13 juni 2019, pagina 2612.
5.Proces-verbaal van bevindingen witwassen in onderzoek ZOOM d.d. 7 januari 2020, pagina 4536.
6.Proces-verbaal van bevindingen rekeningnr. [rekeningnummer 1] ING-Bank [onderneming 1] B.V., pagina 4634.
7.Proces-verbaal van bevindingen witwassen in onderzoek ZOOM d.d. 7 januari 2020, pagina 4538.
8.Pagina 4542.
9.Pagina 4538.
10.Pagina 4539.
11.Pagina’s 4539 en 4540.
12.Pagina 4539.
13.Pagina 4540.
14.Proces-verbaal van bevindingen rekeningnr. [rekeningnummer 1] ING-Bank [onderneming 1] B.V., pagina 4633.
15.Pagina’s 4633 en 4634.
16.Pagina 4635.
17.Pagina 4632.
18.Pagina 4633.
19.Proces-verbaal van bevindingen witwassen in onderzoek ZOOM d.d. 7 januari 2020, pagina 4541.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 november 2019, pagina 313.
21.Pagina 314.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 februari 2016, pagina’s 426 en 427.
23.Proces-verbaal van bevindingen witwassen in onderzoek 31Coel d.d. 1 april 2019, pagina 2409.
24.Pagina 2408 en 2409.
25.Pagina 2410.
26.Pagina 2409.
27.Pagina 2409
28.Pagina 2410.
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 november 2019, pagina 443.
30.Proces-verbaal van bevindingen witwassen in onderzoek 31Coel d.d. 1 april 2019, pagina 2410.
31.Rechtbank Midden-Nederland 22 januari 2018, ECLI:NL: RBMNE:2018:209.
32.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 januari 2016, pagina 412.
33.Proces-verbaal van bevindingen witwassen in onderzoek 31Coel d.d. 1 april 2019, pagina 2412.
34.Pagina 2413.
35.Proces-verbaal van bevindingen uitlevering van bescheiden en gegevens d.d. 22 juli 2015, pagina 2448.
36.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 november 2019, pagina 444.
37.Pagina 3733.
38.Proces-verbaal van bevindingen witwassen onderzoek 03Buffel/031Coel d.d. 27 augustus 2019, pagina 3745.
39.Pagina 3746.
40.Pagina’s 3613 en 3737.
41.Pagina’s 3614, 3615.
42.Pagina’s 3615, 3616.
43.Pagina 3616.
44.Pagina’s 1742, 1743.
45.Pagina’s 3734 en 3735.
46.Pagina 2616.
47.Pagina 3750.
48.Pagina 3751.
49.Pagina 3752.
50.Pagina 3751.
51.Pagina 1672.
52.Proces-verbaal van doorzoeking ter in beslagneming d.d. 3 april 2019, pagina 143.
53.Proces-verbaal van bevindingen herstelde PGP-berichten d.d. 6 januari 2020, pagina 4738.
54.Pagina 770.
55.Pagina 2461.
56.Proces-verbaal van bevindingen analyse [rekeningnummer 2] op naam van [onderneming 6] BV, pagina 1743.
57.Kennisgeving van inbeslagname d.d. 3 april 2019, pagina 103.
58.Rapport opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 5 april 2019, pagina 88
59.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 januari 2020, pagina 565.
60.Pagina 314.