ECLI:NL:RBMNE:2025:3479

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
16.253207.23 en 16.252717.22 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, vernieling en mishandeling met pepperspray en hamer

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging, vernieling en mishandeling. De verdachte heeft tussen 21 en 30 september 2023 in Almere een rouwkrans gestuurd naar het adres van slachtoffer 1 met de tekst 'rust zacht', wat als bedreiging werd aangemerkt. Daarnaast heeft hij op 30 september 2023 een deurbelcamera en een deur vernield, en heeft hij zowel slachtoffer 1 als slachtoffer 2 mishandeld door met een hamer en pepperspray te werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, vernieling en mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de feiten bewezen waren en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 160 uur. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recent positieve ontwikkelingen had doorgemaakt in zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.253207.23 en 16.252717.22 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V. Boelhouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.B Venema, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: van 21 september 2023 tot en met 23 september 2023 in Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door naar het adres van die [slachtoffer 1] een (rouw)krans te sturen met daaraan een lint met de tekst "rust zacht [slachtoffer 1] ”;
feit 2: op 30 september 2023 in Almere opzettelijk en wederrechtelijk een deurbelcamera, deur en/of rotssteen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft vernield;
feit 3: op 30 september 2023 in Almere heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] één of meerdere malen (met kracht) met een hamertegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
subsidiair: op die datum en plaats door voormelde handeling(en) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 4: op 30 september 2023 in Almere [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met pepperspray in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te sprayen;
feit 5: op 30 september 2023 in Almere een wapen van categorie II, onder 6 van de ` Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, voorhanden heeft gehad;
feit 6: op 30 september 2023 in Almere heeft geprobeerd aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen doordie [slachtoffer 3] één of meerdere malen (met een hamer) tegen het hoofd, nek en/of het lichaam te slaan;
subsidiair: op die datum en plaats door voormelde handeling(en) die [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2, feit 3 primair, feit 4, feit 5 en feit 6 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor het onder feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair ten aanzien van [slachtoffer 1] , feit 4 ten aanzien van [slachtoffer 2] en feit 5 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 3 primair ten laste gelegde, het onder feit 3 subsidiair ten aanzien van [slachtoffer 2] ten laste gelegde en integraal vrijspraak bepleit van het onder feit 6 ten laste gelegde. De standpunten van de raadsman worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak voor poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 3 primair), voor mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 3 subsidiar) en voor bedreiging van [slachtoffer 3] (feit 6)
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat verdachte op 30 september 2023 rond 02.30 uur bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in Almere meermaals heeft aangebeld en vervolgens een rotssteen uit de tuin van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen de voordeur heeft gegooid en met een hamer de deurbelcamera heeft vernield. [slachtoffer 1] heeft de voordeur opengedaan, kreeg pepperspray in zijn gezicht gespoten en belandde op enig moment buiten de woning. Verdachte is daarop de woning binnengegaan en heeft de voordeur achter zich dichtgetrokken. Verdachte stond op dat moment met [slachtoffer 2] in de woning. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte een hamer van achter zijn rug vandaan haalde, deze hamer tot boven zijn hoofd hief en daarmee een slaande beweging maakte richting haar hoofd. Ook [slachtoffer 1] zag (vanuit de voortuin) dat verdachte [slachtoffer 2] met een hamer op haar hoofd probeerde te slaan. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend pepperspray in het gezicht van [slachtoffer 2] te hebben gespoten. [slachtoffer 2] heeft niettemin de voordeur open weten te maken, waarna tussen [slachtoffer 1] en verdachte enig duw- en trekwerk plaats vond. De verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte over wat er vervolgens exact heeft plaatsgevonden lopen uiteen (zie hierna). Op enig moment zijn enkele buren, waaronder [slachtoffer 3] (hierna: ‘ [slachtoffer 3] ’), [slachtoffer 1] te hulp geschoten en hebben zij gezamenlijk verdachte onder controle gebracht en op de grond gehouden tot de politie ter plaatse kwam.
Geen poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel [slachtoffer 1]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij eenmaal met de hamer op de rug van [slachtoffer 1] heeft geslagen. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte echter verklaard dat verdachte met de hamer uithaalde naar zijn hoofd en dat hij hard door de hamer werd geraakt aan de linkerkant van zijn gezicht. Deze verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door een foto waarop een rode plek (schaafwond) te zien is aan de linkerzijde van zijn voorhoofd. De rechtbank is bovendien van oordeel dat [slachtoffer 1] bij de politie een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd en dat die verklaring op zichzelf geen reden biedt om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte [slachtoffer 1] eenmaal met de hamer tegen het hoofd heeft geslagen. Anders dan de aangever stelt is echter niet zonder meer aan te nemen (om redenen hieronder vermeld) dat dit slaan met kracht is gebeurd.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte door met een hamer tegen het hoofd te slaan heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] . Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank stelt voorop dat, ook als het opzet van de verdachte niet gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, sommige handelingen toch zodanig van aard kunnen zijn dat alleen al in die handelingen het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg schuilt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Het eenmaal met de hamer tegen het hoofd van [slachtoffer 1] slaan kan niet zonder meer worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Onder de gegeven omstandigheden kan de rechtbank in onvoldoende mate vaststellen dat het slaan met de hamer door verdachte van zodanige aard en intensiteit is geweest dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen verdachte en [slachtoffer 1] duw- en trekwerk ontstond waardoor beiden op de grond waren beland en dat daardoor sprake was van een beperkte bewegingsvrijheid, waarbij verdachte niet in de gelegenheid was om vol uit te halen met de hamer. Het geconstateerde letsel, een schaafwond aan de linker voorzijde van het voorhoofd, duidt naar het oordeel van de rechtbank ook niet op een slag met de hamer met grote kracht of intensiteit. Mede gelet op deze oppervlakkige verwonding die door het handelen van verdachte op het hoofd van [slachtoffer 1] zijn ontstaan, kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Geen poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel of mishandeling [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte een zwaaiende beweging met de hamer richting het hoofd van [slachtoffer 2] heeft gemaakt. Ook voor [slachtoffer 2] geldt echter dat de rechtbank in onvoldoende mate kan vaststellen dat het slaan met de hamer door verdachte richting het hoofd van [slachtoffer 2] van zodanige aard en intensiteit is geweest dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit feit zoals ten laste gelegd onder feit 3 primair.
Uit het dossier blijkt daarnaast weliswaar dat [slachtoffer 2] enig letsel heeft opgelopen aan haar vinger, maar blijkt niet – anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd – dat [slachtoffer 2] dit letsel door (het afweren van) een slag met de hamer heeft opgelopen.
Nu ten aanzien van zowel aangever [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zal verdachte integraal worden vrijgesproken van feit 3 primair.
De rechtbank zal verdachte tevens partieel vrijspreken van feit 3 subsidiair voor zover dit ziet op mishandeling van [slachtoffer 2] .
Geen poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel of bedreiging [slachtoffer 3]
heeft in zijn aangifte verklaard dat hij door de hamer werd geraakt aan de linkerzijde van zijn nek. De rechtbank oordeelt dat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend (steun)bewijs in het dossier zit. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] en acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met een hamer heeft bedreigd. De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken van het onder feit 6 ten laste gelegde.
4.3.2
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank overweegt dat de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging, de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling, de onder feit 4 ten aanzien van [slachtoffer 2] ten laste gelegde mishandeling met pepperspray en het onder feit 5 ten laste gelegde bezit van pepperspray, door verdachte zijn begaan. Verdachte heeft op de terechtzitting bekend dat hij zich daaraan schuldig heeft gemaakt en de raadsman heeft voor deze feiten geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 juli 2025;
  • De aangifte van [slachtoffer 1] ;
- De aangifte van [slachtoffer 2] ; [3]
- Een proces-verbaal categorisering pepperspray. [4]
De rechtbank komt gelet hierop tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging, de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling, de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] en het onder feit 5 ten laste gelegde bezit van pepperspray.
Bewijsmiddelen t.a.v. de mishandelingen [slachtoffer 1] : slaan met hamer tegen het hoofd (feit 3 subsidiair) en spuiten van pepperspray in het gezicht (feit 4)
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) een hamer in zijn rechterhand had en in zijn linkerhand een pepperspray vasthield. Voordat ik hierop kon reageren voelde ik dat mijn gezicht nat werd gesprayd met de pepperspray. Ik voelde direct dat mijn ogen en huid erg brandden. Ik zag meteen niets meer. (…) Ik zag dat [verdachte] uithaalde met de hamer naar mijn hoofd. Ik werd hard door de hamer geraakt aan de linkerkant van mijn gezicht. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
Wij zagen dat [slachtoffer 1] een bevochtigd gezicht had, dat hij traanogen had en dat het
rood was rondom zijn ogen. [6] Wij zagen dat [slachtoffer 1] een schaafwond had, namelijk ter
hoogte van de linker slaap. [7]
Bewijsoverweging
De verklaring van verdachte ter terechtzitting – dat hij wel met pepperspray heeft gespoten, maar dat [slachtoffer 1] wegdook en niet zou zijn geraakt door de pepperspray – wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De rechtbank acht gelet op voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met pepperspray in zijn gezicht te spuiten.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met de hamer tegen diens hoofd te slaan. Zoals eerder overwogen acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] – dat verdachte met de hamer tegen de linkerkant van zijn gezicht heeft geslagen – betrouwbaar, mede gelet op het geconstateerde letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 23 september 2023 te Almere [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door naar het adres van die [slachtoffer 1] een (rouw)krans te sturen met daaraan een lint met de tekst "rust zacht [slachtoffer 1] ";
2
op 30 september 2023 te Almere opzettelijk en wederrechtelijk een deurbelcamera, deur en rotssteen, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft vernield of beschadigd;
3
op 30 september 2023 te Almere [slachtoffer 1] heeft mishandeld door éénmaal met een hamer tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan;
4
op 30 september 2023 te Almere [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met pepperspray in het gezicht van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te sprayen;
5
op 30 september 2023 te Almere een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met verstikkende, weerloosmakende en traanverwekkende stoffen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen
feit 3: mishandeling
feit 4: mishandeling, meermalen gepleegd
feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, waarbij hij is gestopt met middelengebruik en op diverse leefgebieden is gestabiliseerd. De verdediging verzoekt om die reden in geval van veroordeling een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging door het ongevraagd zenden van een rouwkrans naar [slachtoffer 1] . Dit impliceert onmiskenbaar een boodschap en heeft bij het slachtoffer gevoelens van angst opgewekt. Verdachte heeft daarnaast midden in de nacht vernielingen aangericht aan de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , om vervolgens gewapend met pepperspray en een hamer beiden te lijf te gaan. Het is aan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en behulpzame buren te danken dat de (fysieke) gevolgen voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beperkt zijn gebleven. Dit had ook heel anders kunnen aflopen. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij op deze intimiderende, gewelddadige manier heeft gehandeld rond en in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te meer omdat er in de woning jonge kinderen lagen te slapen.
Strafblad
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie (strafblad) betreffende verdachte van 28 april 2025, waaruit volgt dat hij eerder voor vernielingen is veroordeeld. De rechtbank weegt het strafblad daarom in strafverzwarende zin mee.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op rapporten van 18 juni 2024 en 6 juni 2025, opgemaakt door Tactus, Verslavingsreclassering GGZ, De reclassering beschrijft dat verdachte de afgelopen twee jaren stappen heeft gezet in het stabiliseren van zijn leven. Zo lag verdachte sinds 2022 in scheiding met zijn ex-partner, maar heeft hij inmiddels zijn ex-partner uitgekocht uit de gezamenlijke woning en is een werkbare omgangsregeling met betrekking tot zijn jongste zoon tot stand gekomen. Verdachte is nu zes dagen per week werkzaam als zelfstandig schilder en bovendien is hij sinds eind 2023 gestopt met het gebruik van verdovende middelen. Het eerder opgelegde reclasseringstoezicht is in januari 2025 positief afgerond. De reclassering acht het risico op recidive dan ook laag. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden, waarbij wordt opgemerkt dat het opleggen van een gevangenisstraf de negatieve consequentie kan hebben dat de opgebouwde stabiliteit onder druk komt te staan en een taakstraf de negatieve consequentie kan hebben dat verdachte wordt overvraagd omdat hij fulltime werkt.
Strafmaat
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans bij bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bij mishandeling worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die bij soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank wijkt bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie, omdat daarbij is uitgegaan van een veroordeling voor een (of meer) poging(en) tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wel ziet de rechtbank de noodzaak van een voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat verdachte eerder voor een vernieling is veroordeeld, om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur zodat verdachte niet nogmaals de fout in gaat. De rechtbank oordeelt daarnaast dat het opleggen van een forse taakstraf passend is, mede gelet op het feit dat de mishandelingen in de woning van de slachtoffers hebben plaatsgevonden, een plek waar men zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 160 uren, met aftrek van het voorarrest, en een gevangenisstraf van een maand geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen voorwerp, te weten de hamer, verbeurd moet worden verklaard.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten de hamer, verbeurd verklaren.
Met betrekking tot dit voorwerp is het onder 5 bewezen verklaarde feit 3 begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert vergoeding van immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 6 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij geen bedrag heeft genoemd en feitelijk geen vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. Zij verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. De benadeelde partij moet volgens de verdediging subsidiair niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de vordering niet is gespecificeerd en niet is onderbouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering nu verdachte van het onder feit 6 ten laste gelegde integraal zal worden vrijgesproken.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

11.1
Vordering tot tenuitvoerlegging
Op 30 december 2022 is verdachte door deze rechtbank, in de zaak met parketnummer 16-252717-22, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. De proeftijd van deze veroordeling is ingegaan op 2 februari 2023.
11.2
Het standpunt van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie en de raadsman hebben beiden verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte respectievelijk de verstreken tijd en de adviezen uit de reclasseringsrapportages.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw aan strafbare feiten schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde bij zijn voorwaardelijke veroordeling overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in principe volledig worden toegewezen. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en ook het advies van de reclassering, acht de rechtbank het echter niet passend om verdachte naar de gevangenis te sturen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom afwijzen.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 3 primair ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , het onder feit 3 ten aanzien van [slachtoffer 2] en het onder feit 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair ten aanzien van [slachtoffer 1] , feit 4 en feit 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het hierboven bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
één(
1) maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 160 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door tachtig (80) dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK Hamer (PL0900-2023298869-G3229165);
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • verklaart benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.252717.22
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn, voorzitter, mrs. J. Edgar en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Mol, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juli 2025.
Mr. De Wijkerslooth de Weerdesteijn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 21 september 2023 tot en met 23 september 2023
te Almere
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door naar het adres van die [slachtoffer 1] een (rouw)krans te sturen met daaraan een lint
met de tekst "rust zacht [slachtoffer 1] ";
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Almere
opzettelijk en wederrechtelijk een deurbelcamera, deur en/of rotssteen, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval
aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Almere
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] één of meerdere malen (met kracht) met een hamer
tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of met een hamer één of meer
slaande beweging(en) richting het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Almere
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door één of meerdere malen (met
kracht) met een hamer op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Almere
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met pepperspray in het
gezicht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te sprayen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Almere
een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray,
zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige,
verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
6
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Almere
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 3] één of meerdere malen (met een hamer) tegen het hoofd, nek en/of het
lichaam heeft geslagen en/of met een hamer één of meer slaande beweging(en)
richting het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Almere
[slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een hamer op en/of tegen en/of de richting van het hoofd, nek en/of
lichaam van die [slachtoffer 3] te slaan;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 december 2023, genummerd MD2R023150 opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 99. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 56 t/m 59 met bijlage.
3.Pagina 62 t/m 65.
4.Pagina 52 en 53 met bijlagen.
5.Pagina 57.
6.Pagina 7.
7.Pagina 8.