ECLI:NL:RBMNE:2025:3462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
UTR 25/81
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens niet voldoen aan de wekeneis tijdens detentie

Op 15 juli 2024 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Het Uwv heeft op 1 augustus 2024 beslist dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de wekeneis. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar is op 29 november 2024 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 17, eerste lid, van de WW, een werknemer alleen recht heeft op een WW-uitkering als hij voldoet aan de wekeneis. Deze wekeneis houdt in dat in de referteperiode van 36 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag, de werknemer minimaal 26 weken moet hebben gewerkt. Het Uwv stelt dat eiser in de referteperiode slechts 10 weken heeft gewerkt, terwijl hij in de overige weken in voorlopige hechtenis verbleef of niet kon werken vanwege een gebiedsverbod.

Eiser betoogt dat hij tijdens zijn voorlopige hechtenis arbeidsongeschikt is geraakt en daarom recht heeft op loon, wat hem zou kwalificeren voor de wekeneis. De rechtbank stelt vast dat een werknemer die geen arbeid verricht, geen recht heeft op loon, tenzij de oorzaak redelijkerwijs voor rekening van de werkgever komt of als de werknemer door ziekte niet kan werken. In dit geval was de reden voor het niet kunnen werken de voorlopige hechtenis van eiser, en niet ziekte. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de wekeneis en dat hij daarom geen recht heeft op een WW-uitkering. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/81
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A. van Heijningen)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiser heeft op 15 juli 2024 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Met het besluit van 1 augustus 2024 heeft het Uwv beslist dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat hij niet aan de wekeneis [1] voldoet. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Met het bestreden besluit van 29 november 2024 op het bezwaar van eiser is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
5. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.
BeslissingDe rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

6. De rechtbank stelt voorop dat eiser volgens artikel 17, eerste lid, van de WW alleen recht heeft op een WW-uitkering als hij voldoet aan de wekeneis. De wekeneis houdt in dat in de referteperiode van 36 weken voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag (in dit geval 4 maart 2024) 26 weken zijn te tellen waarin de werknemer minimaal één arbeidsuur heeft. Van een arbeidsuur is sprake als er over dat uur inkomen uit arbeid is ontvangen of als er een recht is op inkomen uit arbeid.
7. Volgens het Uwv heeft eiser in de referteperiode 10 weken gewerkt. In de andere weken verbleef eiser in voorlopige hechtenis of werkte eiser niet vanwege een gebiedsverbod voor de plek waar hij werkte.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser tijdens zijn voorlopige hechtenis en de periode daarna geen loon heeft ontvangen. Eiser heeft aangevoerd dat hij tijdens de voorlopige hechtenis echter arbeidsongeschikt is geraakt. Vanwege die arbeidsongeschiktheid heeft hij recht op loon en voldoet hij wel aan de wekeneis.
9. Uit het Burgerlijk Wetboek volgt dat een werknemer die geen arbeid verricht, geen recht heeft op loon. Op deze regel zijn twee uitzonderingen: als de oorzaak dat geen arbeid verricht wordt in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen of als de werknemer als gevolg van ziekte zijn werk niet kan verrichten. [2] Het is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever geweest dat voor de werkgever geen plicht tot doorbetaling van loon zou bestaan indien de verhindering om te werken primair een andere oorzaak dan ziekte had. In de Memorie van Toelichting staat expliciet het voorbeeld van een werknemer die geen aanspraak op loondoorbetaling kan maken als hij tijdens de detentieperiode arbeidsongeschikt raakt. [3]
10. In het geval van eiser geldt ook dat hij eerst in voorlopige hechtenis raakte en dat de werkgever om die reden het loon niet doorbetaalde. Pas nadat de voorlopige hechtenis van eiser geschorst was, heeft eiser zich ziekgemeld. De primaire reden dat eiser niet kon werken, was dus zijn verblijf in voorlopige hechtenis en het gebiedsverbod dat als schorsingsvoorwaarde was opgelegd.

Conclusie

11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht de conclusie heeft getrokken dat eiser niet voldoet aan de wekeneis en dat eiser daarom geen recht heeft op een WW-uitkering. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals neergelegd in artikel 17 van de Werkloosheidswet.
2.Dit volgt uit de artikelen 7:627, 6:728 en 7:629 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Kamerstukken II, 24 439, nr. 3, p.59.