ECLI:NL:RBMNE:2025:3406

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/4068
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van ventilatie-units in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres, woonachtig in een appartement van verhuurder Stichting Portaal, heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van ventilatie-units die in 2020 zijn geplaatst. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat volgens hen geen sprake was van een overtreding van de geluidsnormen uit het Bouwbesluit. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft besloten geen handhavend optreden te initiëren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geluidsoverlast niet de wettelijke normen overschrijdt en dat er geen bevoegdheid is om handhavend op te treden. Wel is er een gebrek geconstateerd in de procedure, omdat er geen schriftelijk verslag is gemaakt van de hoorzitting, maar dit gebrek heeft de rechtbank niet geleid tot een andere uitkomst van de zaak. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het college opgedragen de proceskosten van eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats] , eiseres,
(gemachtigden: mr. H. Faber en [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Portaaluit Utrecht (verhuurder)
(gemachtigde: mr. R.D. van Oevelen).

Inleiding

1.1
Het college heeft op 11 juli 2018 aan verhuurder een omgevingsvergunning verleend
voor het aanbrengen van nieuwe kozijnen en een nieuwe gebouwschil op de adressen [adressen 1] , [adressen 2] en [adressen 3] in [plaats] . Onderdeel van de vergunning is het aanbrengen van nieuwe ventilatie-units.
Deze werkzaamheden zijn in 2020 uitgevoerd.
1.2
Eiseres woont in een appartement van verhuurder aan de [adres 1] in [plaats] .
Zij heeft op 6 juni 2023 het college verzocht om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast van de geplaatste ventilatie-units in de appartementencomplexen. Zij heeft daarbij gewezen op eerdere handhavingsverzoeken die zijn ingediend door andere omwonenden in juni 2022.
1.3
Het college heeft met een besluit van 22 november 2023 (
het primaire besluit) het verzoek van eiseres afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Op 28 februari 2024 heeft eiseres telefonisch haar bezwaren toegelicht.
1.4
Met een besluit van 23 april 2024 (
het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is het college bij zijn besluit gebleven.
Eiseres heeft daartegen beroep ingediend. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft op 26 maart 2025 gereageerd op het verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de beide gemachtigden van eiseres, de gemachtigde van het college en namens verhuurder mr. L. de Jeu, kantoorgenoot van mr. Van Oevelen, en [A] , asset manager. Eiseres is niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum het handhavingsverzoek is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
Waar gaat het om?
4. Verhuurder heeft in 2020 renovatiewerkzaamheden laten uitvoeren, waarbij onder meer in de gevel van de gerenoveerde appartementen gevelroosters zijn geplaatst van de nieuw geplaatste warmte-terugwin-unit (WTW). De roosters zijn een combinatie van luchtafblaas (voorkant) en luchtaanzuiging (zijkant). In totaal stralen circa 100 van dergelijke units geluid uit in het centrale plantsoen, omliggende gevels, tuinen en balkons.
5. Eiseres vindt dat het geluid zodanig hard is dat sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Het gaat haar, zoals ook op zitting is bevestigd, om het geluid buiten, zowel op het balkon als in en rond de plantsoenen.
6. Het college vindt dat er geen sprake is van een overtreding en dat hij daarom niet bevoegd is om handhavend op te treden. Uit meerdere geluidsonderzoeken is gebleken dat het maximaal geluidsniveau van 40 dB, gemeten in een op een aangrenzend perceel gelegen verblijfsgebied, niet wordt overschreden. Voor wat betreft het geluid buiten zijn er geen geluidsnormen waaraan getoetst kan worden.
Beroepsgrond:het ontbreken van een schriftelijk verslag van de hoorzitting
7. Eiseres voert aan dat ten onrechte geen verslag is opgesteld van de telefonische hoorzitting op 28 februari 2024.
8.1
In de wet staat dat van het horen een verslag moet worden gemaakt. [2] De plicht tot schriftelijke verslaglegging kan op verschillende wijzen worden vormgegeven. Voldoende is dat het verslag een zakelijke weergave inhoudt van wat partijen tijdens de hoorzitting hebben verklaard. Het college heeft bevestigd dat een schriftelijk verslag niet is opgemaakt, maar dat wat besproken is, wel betrokken is en opgenomen is in het bestreden besluit. Het college heeft toegelicht dat het gebruikelijk is dat van de telefonische hoorzitting een geluidopname wordt gemaakt en dat als beroep wordt ingediend het verslag wordt uitgewerkt. Gebleken is dat het geluidsbestand beschadigd was en daardoor niet meer te openen en te herstellen.
8.2
Vanwege het ontbreken van het verslag is er sprake van een gebrek. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt waarom het ontbreken van een verslag van de hoorzitting haar heeft benadeeld. Zij heeft in beroep alles naar voren kunnen brengen en de rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat eiseres in haar oordeelsvorming is belemmerd. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Nu naar het oordeel van de rechtbank eiseres niet in haar belangen is geschaad, kan het gebrek in dit geval dan ook worden gepasseerd [3] . De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond: het college heeft ten onrechte geweigerd handhavend op te treden
9. De rechtbank stelt voorop dat het college alleen bevoegd is om tot handhavend optreden tegen de geluidsoverlast over te gaan, als sprake is van een overtreding. Dat wil zeggen als de geluidsoverlast het gevolg is van het niet naleven van een wettelijk voorschrift of komt door het niet naleven van voorschriften verbonden aan de verleende omgevingsvergunning.
10. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van een overtreding van de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit)?
Artikelen 3.8 en 3.9 van het Bouwbesluit
11. Eiseres stelt dat de normen uit artikel 3.8 en 3.9 van het Bouwbesluit worden overschreden. Zij verwijst naar metingen die de Nederlandse Stichting Geluidhinder (NSG) heeft verricht op 10 mei 2023 en op 1 februari 2024, waaruit wel degelijk blijkt dat er sprake is van overschrijdingen van het maximaal toegestane geluidsniveau. Eiseres stelt dat het college deze metingen ten onrechte terzijde heeft geschoven.
12. Voorop staat dat het college in dit geval heeft moeten toetsen aan artikel 3.8, eerste lid en artikel 3.9, eerste en tweede lid, van het Bouwbesluit. Artikel 3.8, tweede lid en artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit zijn hier niet van toepassing. Die artikelleden zijn hier niet van toepassing omdat die leden alleen gelden voor installaties die zijn aangebracht op en ná 1 april 2021. Op installaties die zoals in dit geval al voor 1 april 2021 zijn geplaatst, geldt de geluidsnorm uit deze artikelleden niet. Gelet op het rechtzekerheidsbeginsel kunnen die artikelleden dan ook niet meer ten grondslag worden gelegd aan een handhavings-procedure.
13.1
Het college heeft getoetst aan het Bouwbesluit, omdat daarin de normen zijn opgenomen ten aanzien van het geluidsniveau van installaties zoals ventilatie-units. Op grond van artikel 3.8, 3.9 en 3.10 van het Bouwbesluit geldt in dit geval een maximaal geluidsniveau van 40 dB in een verblijfsgebied (binnen in een woning bijvoorbeeld). Aan de hand van metingen en de opgestelde rapporten van 20 december 2021 en 21 december 2022 heeft het college vastgesteld dat er geen overschrijdingen van het maximaal toegestane geluidsniveau zijn geconstateerd. Ook is gewezen op een inspectie op 20 april 2023 in woningen aan de [adres 2] en [adres 3] .
13.2
Uit de meetrapporten blijkt dat op 20 december 2021 niet een meting in de woning van eiseres is verricht, zoals in het bestreden besluit staat, maar in een woning van een andere bezwaarmaker, aan de [adres 4] . Uit de meting in die woning bleek het installatiegeluid als gevolg van meerdere in werking zijnde installaties vanuit de omgeving met zowel geopend raam als met gesloten raam, maar wel met open ventilatierooster, lager dan 40 dB. Ook uit het rapport van 21 december 2022 blijkt dat vanwege het niet binnen kunnen meten in de woning aan de [adres 4] een berekening is gemaakt aan de hand van een geluidsniveauberekening op de gevel waaruit een geluidsniveau in de woning komt van ten hoogste 23,5 dB. Verder blijkt ook uit de metingen aan de [straat] dat het maximaal toegestane geluidsniveau niet wordt overschreden.
13.3
Niet gebleken is dat de woning van eiseres zodanig afwijkt van de woningen waar de metingen zijn verricht dat niet van deze metingen uitgegaan kan worden. Er mag dan ook van worden uitgegaan dat de gemeten niveaus overeenkomen met het geluidsniveau in de woning van eiseres.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht in de door NSG uitgevoerde metingen geen aanleiding gezien de eigen metingen in twijfel te trekken. Daarvoor is van belang dat de metingen uit de NSG-rapporten buiten zijn verricht en op een raam op hetzelfde perceel. Artikelen 3.8, eerste lid, en 3.9, eerste en tweede lid bepalen dat de metingen conform de NEN normen binnen – in het verblijfsgebied - dienen te worden verricht. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt kunnen stellen dat de namens hem uitgevoerde geluidsmetingen en de rapporten laten zien dat voldaan wordt aan de normen uit de hier van toepassing zijnde artikelen uit het Bouwbesluit.
Metingen zijn alleen binnen uitgevoerd en niet buiten
15. Eiseres voert aan dat het college zich ten onrechte alleen beperkt tot binnenmetingen en de eisen voor het binnenklimaat conform het Bouwbesluit, terwijl de geluidsproblematiek is toegespitst op de geluidsbelasting in de openbare ruimte en op de grens van het perceel van eiseres. De geluidsoverlast maakt dat sprake is van een akoestisch onaanvaardbaar woon-en leefklimaat. Juist daarom had het college ook metingen in de tuinen en op de perceelsgrenzen moeten verrichten. Nieuwe binnenmetingen zijn onnodig en onnodig bezwarend.
16. Deze grond kan niet slagen. De rechtbank begrijpt dat het eiseres gaat om het geluid buiten in haar directe omgeving. Er is echter geen voorschrift op grond waarvan het college verplicht is om buiten de woning metingen te laten verrichten en waarna het college kan overgaan tot handhavend optreden. Op grond van artikel 3.8, eerste lid, en artikel 3.9, eerste lid, van het Bouwbesluit moeten de metingen in het verblijfsgebied, dus binnen, worden verricht.
Cumulatie van geluid vanwege meerdere units
17. Eiseres vindt verder dat bij de beoordeling of de metingen voldoen aan het Bouwbesluit het college ook had moeten betrekken dat het in dit gebied in het kader van de energietransitie gaat om een cumulatie van units en dus een versterking van het geluid.
18. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan dat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat het voldoen aan de enkelvoudige norm zoals opgenomen in het Bouwbesluit ook betekent dat zich geen onaanvaardbare cumulatieve geluidhinder zal voordoen. Dat kan anders zijn wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan in een concreet geval reden bestaat om aan dat uitgangspunt te twijfelen. [4]
Hier is niet aannemelijk gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om aan dit uitgangspunt te twijfelen.
Artikel 7.22 van het Bouwbesluit
19. Eiseres voert aan dat het college gebruik had kunnen maken van de algemene gebodsbepaling, het kapstokartikel 7.22 van het Bouwbesluit. Dit artikel dient in samenhang te worden bezien met de klachten die al in 2020 zijn ingediend, de Beleidsnota Geluid Utrecht voor Omgevingswet en vooral artikel 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit, waarmee de wetgever nieuwe normen heeft gesteld op de perceelgrens en daarmee een grens voor aanvaardbaarheid geluidsniveau heeft willen stellen.
20. Gelet op de nota van toelichting bij artikel 7:22 van het Bouwbesluit [5] en gelet op de overwegingen in meerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter [6] , betreft dit artikel een restbepaling die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, indien naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen mogelijkheid bieden om op te treden. Uit het artikel vloeit niet voort wanneer moet worden gesproken van overmatige hinder. Het is aan het college om dit in een concrete situatie vast te stellen.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd waarom in dit geval de specifieke bepalingen uit artikel 3.8 en 3.9 van het Bouwbesluit voldoende handvaten bieden om bij geluidsoverlast handhavend op te treden. Het college heeft om die reden geen aanleiding hoeven zien om een overtreding van artikel 7.22 van het Bouwbesluit ten grondslag te leggen aan handhavend optreden tegen geluidsoverlast.
Het via dit artikel alsnog toepassen van de artikelen 3.8, tweede lid en 3.9, derde lid, van het Bouwbesluit druist in tegen de rechtszekerheid. Voor 1 april 2021 was immers de aan verhuurder verleende omgevingsvergunning al onherroepelijk en waren de werkzaamheden al uitgevoerd en de units geïnstalleerd.
Is sprake van een overtreding van een aan de vergunning verbonden voorschrift?
22. Het college heeft gemotiveerd waarom van het niet naleven van voorschriften verbonden aan de verleende omgevingsvergunning geen sprake is. De omgevingsvergunning bevat de verplichting van verhuurder om definitieve installatietekeningen en installatieberekeningen van natuurlijke en mechanische ventilatievoorzieningen aan te leveren. Verhuurder heeft die gegevens aangeleverd. Daarmee is voldaan het voorschrift van de vergunning. Dat betekent dat er geen sprake is van een overtreding.
23. Eiseres heeft ook naar voren gebracht dat het college ten tijde van de vergunningverlening heeft nagelaten om geluidsgegevens op te vragen.
De vergunning is in 2018 verleend en is onherroepelijk. Dus dit punt ligt niet meer ter beoordeling voor.
Is sprake van een overtreding van de Regeling bouwbesluit?
24. Eiseres voert verder aan dat geen akoestisch isolerend materiaal tussen de WTW-installatie en de buitenlucht is aangebracht. Het geluidsrapport van het college wekt de suggestie dat het doorvoersysteem is voorzien van geluiddempende materialen, maar dat is niet het geval. Gemachtigde van eiseres heeft de tekening voorgelegd aan een geluidsexpert van [deskundige 1] , waarbij de eerste reactie was dat akoestische demping in het ventilatiesysteem ontbrak en dat zou kunnen betekenen dat gelet op de vigerende installatievoorschriften de WTW-units niet correct zijn aangebracht en dat zou een overtreding zijn van de Regeling bouwbesluit.
25. Zoals hiervoor is besproken is er geen aan de omgevingsvergunning verbonden normvoorschrift overtreden. Aan de vergunning was ook geen concreet voorschrift over de isolatiematerialen verbonden. Dat betekent dat geen sprake is van het overtreden van een norm en het college ook om die reden geen bevoegdheid heeft daartegen handhavend op te treden. De regeling die eiseres aanhaalt is ook niet meer van toepassing. Het college heeft naar het rapport [deskundige 2] met daarin ook informatie over de installatie en isolatie van de suskasten verwezen en dat hij daarom niet op voorhand eraan twijfelt of die correct zouden zijn geïnstalleerd. Op de zitting hebben partijen over de installatie van de apparaten gesproken en over het isolatiemateriaal en het onderhoud. Ook verhuurder acht het wenselijk om tot oplossingen te komen voor de ervaren overlast. Hij is voornemens om een technicus nader onderzoek en onderhoud te laten verrichten om zo mogelijk tot verbeteringen te komen.
Conclusie ten aanzien van de vraag of sprake is van een overtreding
26. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overtreding en dat hij daarom geen bevoegdheid had om handhavend op te treden.
Overige beroepsgronden
Beroepsgrond: handhavend optreden in kader van de goede ruimtelijke ordening
27. Eiseres voert aan dat het college in het kader van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening de geluidsbelasting en de ruimtelijke consequenties daarvan in de tuinen en plantsoenen had moeten betrekken. Juist in het geval de tuin dichterbij ligt dan de gevel en de geluidsbelasting in de tuin hoger kan zijn.
28. Deze grond slaagt niet. De goede ruimtelijke ordening betreft namelijk geen wettelijk voorschrift. Daarom kan ook niet worden gesproken van een overtreding van de goede ruimtelijke ordening en is handhaving op basis van deze norm niet mogelijk. De beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aan de orde bij het vaststellen van het bestemmingsplan en de planregels en wordt dus geacht verdisconteerd te zijn in het bestemmingsplan.
Beroepsgrond: het college heeft onvoldoende de belangen meegewogen
29. Eiseres voert aan dat vanwege de enorm hoge geluidsbelasting de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn voor haar en alle omwonenden. Niet gebleken is of en hoe rekening is gehouden met hun belangen bij behoud van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, gerelateerd aan de gebruiksmogelijkheden van hun tuinen en plantsoenen rondom hun woning. En dat terwijl het college gezien de Beleidsnota geluid Utrecht voor Omgevingswet 2023 wel belang hecht aan gezondheid ook in relatie met geluidsoverlast.
Daarbij wijst eiseres erop dat in het kader van de energietransitie het aantal buitenunits alleen nog maar meer toeneemt, waardoor het akoestisch woon- en leefklimaat nog meer verslechtert.
30. Zoals hiervoor is besproken is niet gebleken van een overtreding. Dat betekent dat het college geen bevoegdheid heeft om handhavend op te treden. Dat betekent ook dat het college dan geen ruimte heeft om een belangenafweging te maken. Het college heeft dan ook in zijn besluit terecht opgemerkt dat het feit dat er geen overtreding van een wettelijk voorschrift is geconstateerd niet wil zeggen dat er geen geluidshinder kan worden ervaren.
Beroepsgrond: het toepassen van artikel 13 van de Woningwet en artikel 4.1 van de APV
31. Eiseres vindt dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van artikel 13 van de Woningwet. Op grond van dat artikel kan het college de verhuurder verplichten voorzieningen te treffen om de staat van het bouwwerk op een niveau te brengen dat hoger is dan het niveau neergelegd in de voorschriften in het Bouwbesluit. In dit geval kan het college verhuurder verplichten om aanvullende voorzieningen aan te brengen, zoals geluiddempers in de luchtkanalen, zoals opgenomen in de installatievoorschriften. Zonder aanvullende voorzieningen is geen sprake van een goed woon- en leefklimaat.
32. De rechtbank stelt voorop dat artikel 13 van de Woningwet sinds 1 januari 2024 gewijzigd is. Het college kan verplichten tot het treffen van voorzieningen die onderdeel zijn van een onderhoudsplan voor een gebouw met een VVE en die niet binnen de daarvoor in het onderhoudsplan gestelde termijn zijn uitgevoerd. Dit is in deze situatie niet van toepassing. Bovendien heeft eiseres het college niet specifiek verzocht om handhavend op te treden op grond van artikel 13 van de Woningwet, zodat het college daar ook niet op heeft kunnen besluiten.
33. Dat het college gebruik had moeten maken van artikel 4.1 van de APV gaat niet op. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat dit artikel ten aanzien van klimaatinstallatie (zoals een warmtepomp of koelinstallatie) van toepassing is tot het moment waarop het Bouwbesluit voorziet in een regeling ten aanzien van dit onderwerp.
Beroepsgrond: het college handelt in strijd met artikel 8 van het EVRM
34. Eiseres voert ook aan onder verwijzing naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [7] dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM door geen maatregelen te treffen en niet handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast. Uit dat arrest blijkt dat de overheid verplicht is om maatregelen te nemen als een woning wordt blootgesteld aan ernstige luchtverontreiniging dan wel zoals hier aan geluidsoverlast.
35. In artikel 8 van het EVRM is bepaald dat een ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM kent het EVRM geen uitdrukkelijk recht toe op een schone en stille omgeving, maar kan artikel 8 in het geding zijn als de overlast zo is dat die de betrokkene in ernstige mate in zijn gezondheid treft of hem belet in zijn woongenot en zijn privé- of gezinsleven. [8] Naar het oordeel van de rechtbank is overlast in die zin niet aan de orde en is er geen sprake van een inbreuk op artikel 8 EVRM. Bovendien is de door eiseres aangehaalde zaak niet met deze zaak te vergelijken. In die zaak ging het om de uitstoot van grote hoeveelheden toxische stoffen door een van de grootste staalfabrieken van Rusland. In deze zaak is van een vergelijkbare ernstige overlast in die omvang geen sprake.

Conclusie en gevolgen

36. De conclusie van de rechtbank is dat het college terecht heeft geconstateerd dat geen sprake is van een overtreding en dat hij daarom niet bevoegd is om handhavend op te treden. Het handhavingsverzoek is terecht afgewezen.
37. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Dit betekent dat de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand blijft.
38. Vanwege het geconstateerde gebrek (punt 8) moet het college wel het griffierecht en de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt, vergoeden. De vergoeding van de proceskosten is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en was aanwezig bij de zitting. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het college de proceskosten van eiseres vergoedt tot een bedrag van
€ 1.814,-;
- draagt het college op het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2025. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wettelijke bepalingen

Artikel 3.8. van het Bouwbesluit: Aangrenzend perceel
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een installatie voor warmte- of koudeopwekking, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift veroorzaakt in een op een aangrenzend perceel gelegen verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB. Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie.
Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Het 2e artikellid geldt alleen voor installaties die zijn aangebracht op en ná 1 april 2021.
Indien voor 1 april 2021 geplaatst, dan is de geluidsnorm in dit artikel niet van toepassing.
Artikel 3.9 van het Bouwbesluit: Zelfde perceel
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanische voorziening voor luchtverversing, een installatie voor warmte- of koudeopwekking, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB.
Een mechanische voorziening voor luchtverversing of warmterugwinning, of een installatie voor warmte- of koudeopwekking veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van de gebruiksfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste de in tabel 3.7 aangegeven waarde.
Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai
Het 3e artikellid geldt alleen voor installaties die zijn aangebracht op en ná 1 april 2021.
Indien voor 1 april 2021 geplaatst, dan is de geluidsnorm in dit artikel niet van toepassing
Artikel 3.10 van het Bouwbesluit: Verbouw
Op gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 3.8, eerste lid, en 3.9, eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, waarbij wordt uitgegaan van een niveau van eisen dat 10 dB lager is dan het in die artikelen aangegeven niveau.
Artikel 7.22 van het Bouwbesluit
Op grond van dit artikel is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde, verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of
d. instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.
Artikel 13 Woningwet
Het college van burgemeester en wethouders kan degene die als eigenaar van een gebouw of uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door het college te bepalen termijn treffen van voorzieningen die onderdeel zijn van een onderhoudsplan voor een gebouw als bedoeld in artikel 12d, eerste lid, en niet binnen de daarvoor in het onderhoudsplan gestelde termijn zijn uitgevoerd.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 7.7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
4.Zie de uitspraak van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2445.
5.Stb. 2011, 416, blz. 342-343,
7.Arrest van 9 juni 2005, te raadplegen op hudoc.echr.coe.int.
8.Zie bijvoorbeeld het arrest van 13 juli 2017, Jugheli v. Georgië, punt 62 en de daar aangehaalde rechtspraak.