ECLI:NL:RBMNE:2025:3371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
UTR 23/2729
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens onvoldoende inburgering en medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om naturalisatie beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 29 oktober 2021 afgewezen, omdat eiser als onvoldoende ingeburgerd wordt beschouwd. Dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit van 27 maart 2023. Eiser heeft op 5 januari 2020 een aanvraag ingediend, maar heeft het inburgeringsexamen niet met goed gevolg afgelegd en heeft niet aangetoond dat hij vrijgesteld is van deze verplichting op medische gronden. De rechtbank heeft eerder, op 1 september 2022, geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen ontheffing heeft verleend, omdat eiser geen bewijs heeft geleverd van zijn medische situatie die hem zou uitsluiten van het inburgeringsexamen.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de beoordeling van de staatssecretaris opnieuw onder de loep genomen. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gedaan om zijn medische situatie te onderzoeken en dat hij niet opnieuw is uitgenodigd om zijn situatie toe te lichten. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris aan de opdracht van de rechtbank heeft voldaan door de relevante medische informatie voor te leggen aan deskundigen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om eiser ontheffing te verlenen van het inburgeringsexamen, omdat eiser niet de juiste procedure heeft gevolgd om zijn medische situatie aan te tonen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek van eiser standhoudt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om naturalisatie.
2. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 29 oktober 2021 afgewezen omdat eiser als onvoldoende ingeburgerd wordt gezien. Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eisers verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen omdat eiser als onvoldoende ingeburgerd wordt gezien. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging vooraf aan het bestreden besluit?
5. Eiser heeft op 5 januari 2020 een aanvraag ingediend om naturalisatie. De staatssecretaris heeft het verzoek bij besluit van 29 oktober 2021afgewezen, omdat eiser niet als voldoende ingeburgerd in de Nederlandse samenleving kan worden beschouwd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN). De staatssecretaris geeft hiervoor als reden dat eiser het inburgeringsexamen niet of niet met goed gevolg heeft afgelegd en niet heeft aangetoond dat hij is vrijgesteld of ontheven van de verplichting tot het afleggen van het inburgeringsexamen. Daarbij wijst de staatssecretaris op het medisch advies van Argonaut van 17 december 2020, waarin is geconcludeerd dat niet gesteld kan worden dat eiser blijvend (meer dan vijf jaar [1] ) niet in staat is om het inburgeringsexamen af te leggen en dat het inburgeringsexamen in aangepaste vorm kan worden afgelegd. Derhalve is eiser niet ontheven van het inburgeringsvereiste op medische gronden. Daarnaast ziet de staatsecretaris geen aanleiding om eiser op grond van de hardheidsclausule alsnog het Nederlanderschap te verlenen. Met het besluit op bezwaar van 9 maart 2022 is de staatssecretaris bij de afwijzing van deze aanvraag gebleven, tegen welk besluit eiser beroep heeft ingesteld.
6. Bij uitspraak van 1 september 2022 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard. [2] De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van de naturalisatietoets.
7. Over de vraag of aan eiser ontheffing had moet worden verleend, gelet op de geleverde inspanningen, heeft de rechtbank in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen ontheffing heeft verleend op deze grond, omdat eiser geen advies van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft aangeleverd waaruit volgt dat ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen van hem niet kan worden verwacht dat hij de naturalisatietoets met succes aflegt.
8. Over de vraag of aan eiser ontheffing had moeten worden verleend wegens medische omstandigheden heeft de rechtbank in de uitspraak van 1 september 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris een brief van het UMC van 11 maart 2021 - waaruit blijkt dat er afspraken zijn gemaakt voor een oogoperatie - niet zichtbaar heeft betrokken in de besluitvorming. Ook is niet gebleken dat de staatssecretaris deze informatie heeft voorgelegd aan Argonaut om te beoordelen of en zo ja, wat dit voor gevolgen heeft voor het advies van Argonaut van 17 december 2020, welk advies eiser bij zijn aanvraag heeft overgelegd. De staatssecretaris had deze medische informatie moeten voorleggen aan deskundigen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 maart 2022 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen aanvullend advies op te vragen, eiser te horen en een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
Het bestreden besluit
9. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft de staatssecretaris nader advies gevraagd aan Argonaut en is eiser op 23 janauri 2023 gehoord in bezwaar. Volgens de staatssecretaris heeft eiser met de brief van 11 maart 2021 van het UMC, welke brief aan Argonaut is voorgelegd, niet aangetoond dat eiser in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsexamen. De staatssecretaris heeft daartoe verwezen naar een e-mailbericht van de stafarts van Argonaut van 12 december 2022. Voorts stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat recentere dan wel alsnog over te leggen medische informatie door eiser zelf via DUO aan Argonaut dient te worden voorgelegd. Ook is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 10 van de RWN. De staatssecretaris verklaart het bezwaar ongegrond.
Het oordeel van de rechtbank
10. In deze procedure is in geschil of de staatsecretaris aanleiding had moeten zien aan eiser ontheffing te verlenen van het inburgeringsexamen op grond van medische omstandigheden. Daartoe is allereerst van belang of de staatssecretaris heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank.
11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten behoeve van het nieuw te nemen besluit en gelet op de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 1 september 2022 een nieuw adviesrapport had dienen op te vragen. Het verstrekken van de e-mail van de stafarts van 12 december 2022 volstaat niet en is ook niet in lijn met wat rechtbank heeft overwogen. Ook is eiser niet nogmaals uitgenodigd door Argonaut om zijn medische situatie toe te lichten. Het besluit is daarom nog steeds onvoldoende voorbereid, aldus eiser.
12. De rechtbank ziet dit anders. De opdracht van de rechtbank aan de staatssecretaris was om de informatie uit de brief van het UMC van 11 maart 2021 voor te leggen aan deskundigen, gelet op de verslechterde medische situatie van eiser. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit uitgelegd en op de zitting toegelicht dat verschillende pogingen zijn gedaan om de brief van het UMC voor te leggen aan Argonaut. Hoewel het voor 1 januari 2022 nog mogelijk was om zelf bij Argonaut een aanvullend of nieuw advies aan te vragen, verloopt die procedure vanaf 1 januari 2022 via DUO. Argonaut heeft telkens naar deze nieuwe procedure verwezen. Nadat de staatssecretaris nog een keer nadrukkelijk om advies heeft gevraagd, heeft een deskundige, stafarts van Argonaut, op 12 december 2022 per e-mailbericht aan de staatssecretaris laten weten dat informatie in de brief van het UMC niet nieuw is ten opzichte van eerder bekeken informatie en dus geen aanleiding geeft voor een ander oordeel dan het advies van Argonaut van 17 december 2020. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de omstandigheid dat dit in een e-mailbericht is opgenomen niet dat niet aan de opdracht van de rechtbank is voldaan. Het was de opdracht van de rechtbank om er voor te zorgen dat de informatie uit de brief van het UMC van 11 maart 2021 aan een arts wordt voorgelegd en de minister een deskundig advies kreeg over de waarde van die informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit plaatsgevonden. Dat dit oordeel over de waarde van de informatie in het licht van het verzoek niet is vervat in een formeel opgesteld adviesrapport, laat onverlet dat advies is ingewonnen en bij het nieuwe besluit is betrokken. De beroepsgrond slaag niet.
13. Op grond van artikel 10 van de RWN kan er worden afgeweken van artikel 8 van de RWN. Eiser meent dat hij valt onder zwaarwegende redenen van humanitaire aard. Gelet op zijn leeftijd en zijn ernstige medische oogproblemen is het vasthouden aan het verstrekken van een medisch advies een bureaucratische belemmering. Eiser wijst er op dat hij in 2002 een inburgeringscertificaat heeft behaald, maar die bleek door wetswijzigingen volgens eiser te oud te zijn. De menselijke maat ontbreekt dan ook volledig, aldus eiser.
14. De rechtbank stelt vast dat uit het advies van Argonaut blijkt dat met een aantal aanpassingen eiser wellicht toch examen kan doen. Eiser is er door de staatsecretaris herhaaldelijk op gewezen dat hij over die mogelijkheden contact op kan nemen met DUO om dit te bespreken. Eiser heeft dit niet gedaan. Hoewel duidelijk is dat de medische situatie van eiser verslechtert, heeft de staatssecretaris bij het bestreden besluit geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van artikel 10 van de RWN. Dat is aan de orde als sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van wettelijke voorwaarden voor naturalisatie.
15. In dit geval vindt de rechtbank van belang dat de wettelijke systematiek voorziet in een route om het examen niet te hoeven doen in geval van medische omstandigheden. Daartoe is het aan eiser om een aanvraag te doen bij DUO, die dan medisch advies kan vragen over de huidige medische situatie. Eiser dient een beschikking van de DUO over te leggen met een advies van Argonaut waaruit blijkt dat eiser op medische gronden niet in staat is om het inburgeringsexamen af te leggen. Eiser heeft van deze route geen gebruik gemaakt.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers verzoek om naturalisatie is afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4 van het Besluit Naturalisatietoets en paragraaf 2.3.2 van de Handleiding op het Rijkswet Nederlanderschap 2003