ECLI:NL:RBMNE:2025:337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/6109
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiser had op 12 december 2023 beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig had beslist op zijn verzoek om informatie op basis van de Wet open overheid (Woo). De minister diende op 4 januari 2024 een verweerschrift in, waarop de eiser reageerde. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig beslissen door de minister gegrond was, omdat de eiser eerst een ingebrekestelling had moeten indienen. De rechtbank stelde vast dat de minister binnen vier weken op het verzoek moest beslissen, maar dat deze termijn was overschreden. De rechtbank bepaalde dat de minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moest nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan de eiser en het griffierecht van € 184,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 februari 2025, en de griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling)
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beening).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend op 12 december 2023 omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
Op 4 januari 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 12 april 2023 en 28 april 2023. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op dit verzoek. Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Woo. Op
2 mei 2023 heeft verweerder het verzoek bevestigd. Verweerder heeft de beslistermijn bij brief van 30 mei 2023 verdaagd met twee weken op grond van artikel 4.4, tweede lid, van de Woo. Op
7 juni 2023 is eiser door verweerder uitgenodigd voor een preciseringsgesprek. De behandeltermijn is hierom opgeschort totdat het verzoek voldoende is gepreciseerd. Bij e-mailbericht van
11 juni 2023 heeft eiser toestemming verleend voor uitstel van de behandeling. Het uitstel is hierna op 13 juli 2023 door eiser ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op
3 november 2023 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Besluitvorming is uitgebleven.
4. Het beroep is daarom kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb) . Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De standaardtermijn waarbinnen verweerder alsnog op het verzoek moet beslissen bedraagt in beginsel twee weken na deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, Awb). Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, derde lid, Awb).
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 4 januari 2024 verzocht om een langere beslistermijn en wel tot 1 april 2024. De reden dat er nog geen besluit is genomen, is volgens verweerder gelegen in het zeer omvangrijke verzoek. Het betreft meer dan 1000 documenten van de projectdirectie, die inmiddels niet meer bestaat en de medewerkers deels ook niet meer werkzaam zijn.
6. Op het moment dat de rechtbank deze uitspraak doet, is de door verweerder in het verweerschrift verzochte beslistermijn ruimschoots verstreken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om verweerder een langere beslistermijn toe te kennen. De rechtbank stelt de beslistermijn vast op twee weken na verzending van deze uitspraak.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.