Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna te noemen: [verdachte]
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.VRIJSPRAAK
5.BESLAG
6.BENADEELDE PARTIJEN
7.BESLISSING
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering;
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting op 1 december 2023 nabij een woning in [plaats]. Het Openbaar Ministerie eiste een jeugddetentie van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van zestig uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was.
De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, deze niet specifiek genoeg waren om tot een veroordeling te komen. De verdachte was niet herkenbaar op camerabeelden en zijn verklaring over zijn locatie op het moment van de brandstichting was niet ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging vanwege het ontbreken van voldoende bewijs.
Daarnaast constateerde de rechtbank dat de strafzaak onredelijk lang had geduurd, meer dan 18 maanden, wat in strijd is met het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn. De rechtbank hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op en gelastte de teruggave van de in beslag genomen telefoon aan de verdachte. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.