ECLI:NL:RBMNE:2025:336

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/8242
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom wegens het plaatsen van containers zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten op 11 november 2024 aan verzoeker heeft opgelegd. Verzoeker, eigenaar van een perceel in Dronten, had eerder een omgevingsvergunning verkregen voor het plaatsen van 60 containers, maar dit besluit werd op 15 juli 2024 ingetrokken. Vervolgens werd op 2 oktober 2024 een nieuwe vergunning verleend voor 30 containers, terwijl verzoeker 40 containers had besteld en geleverd. De last onder dwangsom betreft het verwijderen van de niet vergunde containers uiterlijk op 31 december 2024, omdat het college van mening is dat deze containers als bouwwerken kwalificeren en dat het plaatsen ervan zonder omgevingsvergunning verboden is volgens de Omgevingswet.

Verzoeker is het niet eens met de opgelegde last en heeft bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 januari 2025 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het college en een derde-belanghebbende aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de containers als bouwwerken moeten worden aangemerkt, omdat ze steun vinden op de grond en bedoeld zijn om ter plaatse te functioneren. Dit betekent dat er sprake is van een overtreding van de Omgevingswet.

De voorzieningenrechter overweegt dat het college in beginsel verplicht is om handhavend op te treden bij overtredingen, maar dat er uitzonderingen kunnen zijn. In dit geval is er onzekerheid over de legalisatie van de containers, aangezien verzoeker een aanvraag heeft ingediend voor het plaatsen van 15 containers. De voorzieningenrechter besluit om het primaire besluit te schorsen tot twee weken na de bekendmaking van het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning, onder de voorwaarde dat de containers niet gebruikt worden en verzegeld blijven. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8242

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten (het college), verweerder
(gemachtigde: G.E. Topper-Meijering).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen tegen een last onder dwangsom die het college op
11 november 2024 (primaire besluit) aan verzoeker heeft opgelegd.
2. Verzoeker is eigenaar van het perceel aan de [adres] in Dronten. Verzoeker wil op deze locatie arbeidsmigranten huisvesten. Hiervoor heeft hij eerder een omgevingsvergunning van 15 februari 2024 verkregen op grond waarvan hij 60 containers mocht plaatsen. Dit besluit is op 15 juli 2024 ingetrokken. Met het besluit van 2 oktober 2024 is aan verzoeker een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van 30 containers. Op basis van de eerder verleende omgevingsvergunning heeft verzoeker echter 40 containers besteld die ook zijn geleverd. Verzoeker heeft op 12 december 2024 een aanvraag ingediend om elders op zijn perceel 15 containers (woonunits) te plaatsen zodat de 10 overgebleven containers daar geplaatst zouden kunnen worden.
3. De last ziet op het verwijderen van de niet vergunde containers op het perceel aan de [adres] in Dronten uiterlijk op 31 december 2024. Volgens het college kwalificeren de containers als bouwwerken en is het op grond van artikel 5.1 Omgevingswet verboden een omgevingsplanactiviteit, waaronder mede wordt verstaan het bouwen of plaatsen van een bouwwerk, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
4. Verzoeker is het niet eens met de last onder dwangsom en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
5. In de e-mail van 23 december 2024 heeft verweerder de begunstigingstermijn opgeschort tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
6. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
7. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college en de derde-belanghebbende.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Beoordelingskader
9. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het besluit waartegen bezwaar is gemaakt zodanig gebrekkig is dat het in heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen daarom als eerste of de bezwaargronden van verzoeker een redelijke kans van slagen hebben en tot herroeping van de last onder dwangsom kunnen leiden. Vervolgens weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is dat het besluit waartegen bezwaar is gemaakt in stand kan blijven, hoe minder ruimte er bij deze belangenafweging is voor de belangen van verzoeker.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
10. Ten aanzien van de vraag of in een bepaalde situatie handhavend mag worden opgetreden, geldt dat op het college een beginselplicht tot handhaving rust. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om hiertegen op te treden, in beginsel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor van handhaving moet worden afgezien.
11. Verzoeker voert aan dat geen sprake is van een overtreding omdat de containers niet kunnen worden aangemerkt als een bouwwerk. Volgens verzoeker zijn de containers weliswaar een constructie van enige omvang, maar zijn de containers niet met de grond verbonden en zijn de containers niet bedoeld om ter plaatse te functioneren. De containers zijn namelijk op dit moment niet geschikt om in te wonen en de containers zijn niet aangesloten op stroom, water en riolering. Er is daarom volgens verzoeker geen sprake van een bouwwerk in de zin van de Omgevingswet.
12. In de bijlage bij de Omgevingswet is het begrip bouwwerk als volgt gedefinieerd
:constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een container een bouwwerk is, omdat sprake is van een constructie van enige omvang, die direct steun vindt op de grond en die bedoeld is om te plaatse te functioneren. Wat het doel van het bouwwerk is, doet niet ter zake. De containers kunnen worden gebruikt en zijn geschikt om ter plaatse te functioneren voor enig doel. Hieruit volgt dat sprake is van een overtreding.
Bijzondere omstandigheden
14. Het uitgangspunt is dat het college bij een overtreding handhavend moet optreden. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving afzien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [1]
15. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 12 december 2024 een aanvraag heeft ingediend voor het plaatsen van 15 containers buiten het bouwvlak op zijn perceel. Deze omgevingsplanactiviteit is in strijd met het omgevingsplan. Het college heeft op de zitting niet kunnen aangeven of een omgevingsvergunning wel of niet zal worden verleend. Wel is door het college aangegeven dat een besluit op de aanvraag binnen enkele weken wordt verwacht.
Belangenafweging
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op dit moment onzeker of legalisering in de weg staat aan het opleggen van de last onder dwangsom. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een belangenafweging te maken of het primaire besluit in afwachting van het besluit op de aanvraag geschorst moet worden. De belangen die daarbij een rol spelen zijn de volgende. Een besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt binnen afzienbare tijd verwacht. Verzoeker heeft aangegeven dat hij de containers niet zal gebruiken en ook dat hij de containers niet kan gebruiken omdat deze zijn verzegeld. In afwachting van de vraag of een omgevingsvergunning zal worden verleend, kan het verwijderen van de containers voor verzoeker kapitaalvernietiging opleveren.
17. Alles afwegend ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorlopige voorziening houdt in dat het primaire besluit wordt geschorst tot twee weken na de bekendmaking van het besluit op de op 12 december 2024 aangevraagde omgevingsvergunning, om deze al dan niet te verlenen. Daarbij geldt als voorwaarde dat de containers niet mogen worden gebruikt en verzegeld blijven. De voorzieningenrechter wijst er ten overvloede op dat de voorlopige voorziening vervalt als het college een beslissing op het bezwaar heeft genomen.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 11 november 2024 is geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de op 12 december 2024 aangevraagde omgevingsvergunning, onder de voorwaarde dat de containers niet gebruikt worden en verzegeld blijven.
19. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en is aanwezig geweest op de zitting. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot twee weken na het besluit op de op 12 december 2024 aangevraagde omgevingsvergunning, onder de voorwaarde dat de containers niet gebruikt worden en verzegeld blijven;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker;
  • wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:374.