ECLI:NL:RBMNE:2025:3348

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
25/002205
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing schadevergoeding op grond van artikel 164 lid 9 Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, op 2 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 24 januari 2025 is ingediend. Het verzoek betreft een schadevergoeding op grond van artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994). Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.J. Teeuwen, heeft verzocht om een vergoeding van € 15,- per dag voor de periode dat zijn rijbewijs was ingenomen, wat in totaal neerkomt op € 900,-. Subsidiair werd verzocht om vergoeding van een reeds betaald bedrag aan het CJIB van € 659,25.

De officier van justitie, mr. T. Pel, heeft zich op het standpunt gesteld dat de primaire vergoeding moet worden afgewezen wegens het ontbreken van gronden van billijkheid, aangezien verzoeker heeft erkend te hard te hebben gereden. Echter, het subsidiaire verzoek werd niet bestreden, omdat het CJIB het bedrag niet kan of wil vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tijdig is ingediend en dat de rechtbank bevoegd is om te oordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de primaire vergoeding en heeft dit verzoek afgewezen. Echter, het subsidiaire verzoek is toegewezen, omdat de rechtbank van mening is dat het verzochte bedrag van € 659,25 kan worden toegewezen, mede gezien het gezamenlijke standpunt van de raadsvrouw en de officier van justitie. De beslissing is genomen door mr. V.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. J.L. Sterkenburg, en is uitgesproken in openbare raadkamer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 96/055841-23
raadkamernummer: 25/002205
beslissing van de raadkamer op het verzoek op grond van artikel 164, negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. E.J. Teeuwen, advocaat te Amsterdam (Falckstraat 14, 1017 VW Amsterdam),
hierna te noemen: verzoeker.

Procedure

Het verzoekschrift is binnengekomen op de griffie van deze rechtbank op 24 januari 2025.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Het verzoekschrift is in openbare raadkamer behandeld op 19 mei 2025. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. T. Pel, en de raadsvrouw van verzoeker, mr. E.J. Teeuwen, advocaat te Amsterdam. Verzoeker is, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Verzoek

Het rijbewijs van verzoeker is ingenomen geweest van 18 februari 2023 tot en met 18 april 2023. Verzoeker heeft in totaal 60 dagen zijn rijbewijs moeten missen.
Op 2 december 2024 is aan verzoeker een kennisgeving van niet verdere vervolging verstuurd.
Primair verzoekt de raadsvrouw om een vergoeding van € 15,- per dag dat het rijbewijs van verzoeker is ingevorderd. In totaal komt dit bedrag uit op € 900,-.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om vergoeding voor het reeds door cliënt betaalde bedrag aan het CJIB van € 659,25,-.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevraagde vergoedingen dienen te worden afgewezen wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. Verzoeker bekent dat hij te hard heeft gereden en er is sprake van een beleidssepot. De officier van justitie verzet zich niet tegen het subsidiaire verzoek, nu de raadsvrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het sepot tot stand is gekomen onder de voorwaarde dat dit bedrag vergoed zou worden. Omdat het CJIB het bedrag niet kan of wil vergoeden, dient het subsidiaire verzoek te worden toegewezen.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend..
Op grond van artikel 164, negende lid, WVW1994 heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank acht die gronden niet aanwezig, gelet op hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd. Het primaire verzoek zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank zal het subsidiaire verzoek toewijzen. De rechtbank van oordeel dat, mede gelet op het gezamenlijke standpunt van de raadsvrouw en de officier van justitie, het verzochte bedrag kan worden toegewezen.
Het verzoek zal dus worden toegewezen tot een bedrag van € 659,25,-.

Beslissing

De raadkamer:

kent toeaan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding ten bedrage van € 659,25 (zegge: zeshonderd en negenenvijftig euro en vijfentwintig eurocent);

beveeltde griffier van deze rechtbank voormeld bedrag aan verzoeker uit te betalen op rekeningnummer [rekeningnummer] , t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Kuijpers & Nillesen Advocaten te Amsterdam, onder vermelding van [verzoeker] / 20241285 ;

wijst afhet verzoek voor het overige.
Deze beslissing is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, rechter, als lid van de enkelvoudige raadkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 2 juni 2025.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beslissing.
Tegen deze beslissing staat voor het openbaar ministerie hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na deze beslissing.