In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een B.V. uit [plaats 1], had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht op 25 juni 2025 had opgelegd. Deze last was opgelegd vanwege diverse overtredingen met betrekking tot een leegstaand kantoorpand aan de [adres] in [plaats 2]. Het college had verzoekster gelast om binnen één week na de verzenddatum van de last, maatregelen te treffen om brandgevaarlijke situaties te beëindigen en vluchtroutes te realiseren. Indien verzoekster hier niet aan voldeed, zou zij een dwangsom van € 10.000,- per week verbeuren, met een maximum van € 20.000,-.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening was dat de termijn van één week te kort was om de nodige maatregelen te treffen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de situatie niet zo acuut was dat een opschorting van de last onder dwangsom noodzakelijk was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening uiteindelijk toegewezen en de last onder dwangsom geschorst, met de noodzaak dat het verzoek spoedig op zitting behandeld zou worden. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 juli 2025, en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.