ECLI:NL:RBMNE:2025:329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/16/585748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over recht van overpad tussen buren met afwijzing van vorderingen

In deze zaak, die op 14 februari 2025 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen buren over de vraag of er sprake is van een recht van overpad. De eisende partijen, aangeduid als [eisers c.s], hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde], met als doel te voorkomen dat [gedaagde] met haar auto over het perceel van [eisers c.s] rijdt en daar parkeert. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vraag of er een recht van overpad bestaat niet in dit kort geding kan worden beantwoord, omdat nader onderzoek noodzakelijk is. De rechter heeft bepaald dat de huidige situatie moet blijven voortbestaan totdat er in een bodemprocedure over de kwestie is beslist. De vorderingen van beide partijen zijn afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De procedure begon met een dagvaarding op 28 december 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 31 januari 2025. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring, en dat de vorderingen van [eisers c.s] en [gedaagde] niet toewijsbaar zijn. De rechter heeft benadrukt dat er in kort geding geen plaats is voor bewijslevering en dat de beoordeling van de vorderingen in de bodemprocedure moet plaatsvinden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een bodemprocedure om de rechten van partijen definitief vast te stellen, en de voorzieningenrechter heeft de partijen aangespoord om de burenrelatie in acht te nemen en verdere onderhandelingen te overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/585748 / KL ZA 24-314
Vonnis in kort geding van 14 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers c.s]
advocaat: mr. P.G. Broekman,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.E. Beukers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 28 december 2024,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de mondelinge behandeling van 31 januari 2025 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- de pleitnota van [eisers c.s] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Partijen zijn buren. [eisers c.s] willen dat [gedaagde] niet langer met haar auto (of andere auto’s) over het perceel van [eisers c.s] rijdt om naast haar woning te parkeren. Het gaat in deze procedure om de vraag of er sprake is van een recht van overpad. Deze vraag kan in dit kort geding niet worden beantwoord, omdat nader onderzoek nodig is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de huidige situatie moet blijven voortbestaan totdat er in een bodemprocedure over de kwestie is beslist. De vorderingen worden over en weer afgewezen.
3. De beoordeling
Het toetsingskader
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eisers c.s] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
3.2.
[eisers c.s] stellen dat [gedaagde] onrechtmatig inbreuk maakt op hun eigendomsrecht door permanent deels op het erf van [eisers c.s] te parkeren en door zonder geldig recht van overpad over het perceel van [eisers c.s] te rijden. [eisers c.s] willen dat hun kinderen veilig kunnen spelen in hun voortuin. Daarom willen [eisers c.s] hun erf met een hek kunnen afsluiten. Zolang de auto van [gedaagde] er staat en zolang [gedaagde] over hun perceel rijdt, worden [eisers c.s] daarin gehinderd, betogen [eisers c.s] .
3.3.
De vordering gaat om het stoppen van een vermeende inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers c.s] . De voorzieningenrechter oordeelt dat [eisers c.s] alleen een spoedeisend belang hebben bij de vorderingen die zien op de wens om hun perceel met een hek af te sluiten in verband met de veiligheid van hun kinderen. [eisers c.s] hebben geen spoedeisend belang bij de vordering om het deel van het afdak te verwijderen dat boven het perceel van [eisers c.s] hangt. Het overhangen van het afdak staat immers niet in de weg aan het plaatsen van een hek. De vordering om het overhangende dak te verwijderen wordt daarom afgewezen.
Is er een erfdienstbaarheid ontstaan?
3.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] sinds jaar en dag haar auto naast haar huis parkeert door over het perceel van (de rechtsvoorganger(s) van) [eisers c.s] te rijden. [gedaagde] en (de rechtsvoorganger(s) van) [eisers c.s] waren altijd in de veronderstelling dat de auto van [gedaagde] op eigen grond stond, totdat uit de meting door het kadaster in 2024 bleek dat de auto deels over de erfgrens op de grond van [eisers c.s] staat. Partijen verschillen erover van mening of door het jarenlange gebruik door [gedaagde] een erfdienstbaarheid is (of meerdere erfdienstbaarheden zijn) ontstaan.
3.5.
Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging of door verjaring. Anders dan [gedaagde] primair lijkt te stellen, kan een recht van overpad niet ontstaan door vastlegging in een onderhandse overeenkomst. Van vestiging van een erfdienstbaarheid is in dit geval geen sprake, omdat er geen notariële akte is opgemaakt. De vraag die voorligt is of er door verjaring één of meer erfdienstbaarheden (waaronder een recht van overpad en een recht om de auto deels op de grond van [eisers c.s] te parkeren) zijn ontstaan. Daarvoor is bezit vereist. Dat wil zeggen: het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 lid 1 BW).
3.6.
[eisers c.s] stellen zich op het standpunt dat van een erfdienstbaarheid door verjaring geen sprake kan zijn, omdat het gebruik plaatsvond op basis van toestemming door de rechtsvoorganger(s) van [eisers c.s] . [eisers c.s] verwijzen naar de onderhandse overeenkomst van 10 augustus 2023 tussen mevrouw [A] (de rechtsvoorganger van [eisers c.s] , hierna: [A] ) en [gedaagde] , waarin staat:
“De eigenaar van nummer [nummer 1] heeft het recht om auto’s te parkeren op eigen terrein (zie groene arcering kadastrale kaart in de bijlage) welke toegankelijk is via recht van overpad over het perceel van nummer [nummer 2] (zie gele arcering kadastrale kaart in de bijlage). Het recht van overpad zoals hierboven beschreven zal in lengte van dagen toegepast worden. Dit zal ook gelden voor de nieuwe eigenaren van nummer [nummer 1] in de toekomst.”[eisers c.s] betogen dat het gebruik op basis van toestemming of een overeenkomst eraan in de weg staat dat de verjaringstermijn voor bezit is ingegaan. [eisers c.s] verwijzen naar de verklaring van de broer van [gedaagde] , die verklaart dat het gebruik van de oprit van de buren een overeenkomst tussen zijn ouders en de familie [B] was, als compensatie voor het feit dat het bijgebouw van nummer [nummer 2] voor een deel op het perceel van nummer [nummer 1] was gebouwd. Volgens [eisers c.s] gelden de onderlinge afspraken daarom alleen tussen [gedaagde] en [A] .
3.7.
Daartegenover betoogt [gedaagde] dat zij door verjaring en gewoonte een recht van overpad heeft verkregen. Volgens [gedaagde] oefent zij al meer dan 50 jaar een recht van overpad uit, met goedkeuring van de rechtsvoorganger(s) van [eisers c.s] . Dit gebruik stuitte nooit op verzet van de buren. Deze bestendige gewoonte is tientallen jaren gerespecteerd. [gedaagde] heeft foto’s en verklaringen van haar broer, zoon en een vriend van haar zoon overgelegd om te onderbouwen dat de auto’s al 40 jaar altijd naast het huis worden geparkeerd.
3.8.
Er is nader onderzoek nodig om te kunnen beoordelen of er door verjaring een recht van overpad is ontstaan. De onderhandse overeenkomst uit 2023 sluit niet uit dat er daarvoor door verjaring al een erfdienstbaarheid was ontstaan. Er is immers niet eerder dan in 2023 een overeenkomst op schrift gesteld. De voorzieningenrechter kan zonder nader onderzoek niet beoordelen of er vóór 2023 sprake is geweest van gebruik op basis van bezit (het houden van een goed voor jezelf) of gebruik op basis een overeenkomst en houderschap (het houden van een goed voor een ander). Voor een dergelijk onderzoek is in kort geding geen plaats. Beantwoording van de vraag of er een recht van overpad is, moet daarom in het midden blijven.
3.9.
Zodoende kan de voorzieningenrechter niet concluderen dat de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. De vorderingen van [eisers c.s] worden daarom afgewezen. Ook zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat [eisers c.s] onrechtmatig inbreuk hebben gemaakt op het vermeende recht van overpad, die toewijzing van de vorderingen van [gedaagde] zou rechtvaardigen. Daarom worden ook de vorderingen van [gedaagde] afgewezen.
De slotsom
3.10.
Omdat de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten ziet om een voorlopige voorziening toe te wijzen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de huidige situatie moet blijven voortbestaan totdat er in een bodemprocedure over de kwestie is beslist. Dit houdt in dat [eisers c.s] in de tussentijd zullen moeten blijven gedogen dat [eisers c.s] haar auto (of die van een bezoeker) via het perceel van [eisers c.s] naast haar woning parkeert.
De proceskosten
3.11.
Gelet op de burenrelatie en de eventuele verdere onderhandelingen tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eisers c.s] af,
In reconventie
4.2.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
In conventie en in reconventie
4.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken door
mr. C.P. Lunter op 14 februari 2025.
PM/45352