Uitspraak
RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11308851 \ AC EXPL 24-2286 VL/58599
Tussenvonnis van 16 april 2025
in de zaak van
1.[eiseres sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. M. Blok,
tegen
1.[gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. M.K.W. van den Berg.
1.De procedure
1.1.
[eisers] hebben [gedaagden] op 9 september 2025 gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagden] hebben op 15 november 2025 schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. De kantonrechter heeft vervolgens een mondelinge behandeling bepaald, waaraan voorafgaand [eisers] nog een aanvullende productie hebben overgelegd.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2025 plaatsgevonden. Mevrouw [eiseres sub 1] en de heer [eiser sub 2] waren aanwezig, bijgestaan door mr. Blok. De heer [gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] waren aanwezig, vergezeld door een tolk en bijgestaan door mr. Van den Berg. Partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken. De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat een vonnis wordt gewezen.
2.De kern van de zaak
2.1.
In november 2023 hebben [eisers] de woning van [gedaagden] gekocht. Volgens [eisers] bleek bij de verbouwing dat ter plaatse van de voormalige keuken een dragende binnenmuur was verwijderd en dat daarvoor in de plaats geen vervangende dragende constructie was teruggeplaatst, waardoor de woning op dat moment op instorten stond. De woning bevatte hierdoor niet de eigenschappen die nodig zijn voor normaal gebruik, aldus [eisers] . [eisers] willen daarom dat [gedaagden] een bedrag van € 12.252,59 en € 10.660,10 aan hen betalen voor, kort gezegd, het aanbrengen en herstellen van de constructie in de woning en het vervangen van de binnenmuren die zijn gaan zetten door de ondeugdelijke dragende constructie. [gedaagden] betwisten de stellingen van [eisers]
Beslissing
2.2.
De kantonrechter kan nu nog niet vaststellen of de woning op het moment van leveren de eigenschappen bezat die nodig zijn voor normaal gebruik en, als dit niet het geval was, welk deel van de gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt. De kantonrechter zal daarom een deskundige benoemen.
3.De achtergrond van de zaak
3.1.
In februari 2022 hebben [gedaagden] de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht. Het betreft een hoekwoning uit 1920. [gedaagden] hebben destijds onder andere de keuken gerenoveerd, waarbij – nadat [gedaagden] tekeningen hadden opgevraagd bij de gemeente – een muur tussen de woonkamer en keuken is weggehaald. Hierbij kwam volgens [gedaagden] geen draagconstructie aan het licht. Wel is, vanwege de ouderdom van de woning, extra versteviging aangebracht door middel van het plaatsen van een houten constructie op de plek waar de muur was verwijderd. Dat deze muur is verwijderd, hebben [gedaagden] aan [eisers] medegedeeld voordat [eisers] de woning van hen kochten.
3.2.
Voorafgaand aan de koop in november 2023 hebben [eisers] een bouwtechnische keuring laten uitvoeren door [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] constateerde onder meer dat er scheurvorming zichtbaar was in het metselwerk en dat in de verdiepingsvloeren enige scheefstand voel- en zichtbaar was. [bedrijf 1] gaf aan dat dit was veroorzaakt door de zetting van het pand. Gezien het bouwjaar van de woning zou het aannemelijk zijn dat de situatie stabiel is. Op 19 februari 2024 is de woning aan [eisers] geleverd.
3.3.
Bij het verwijderen van de gips- en softboardplaten van het plafond op de begane grond zagen [eisers] dat de door [gedaagden] aangebrachte constructie van hout was en er resten van metselwerk in de balken zaten, wat er volgens hen op duidde dat een dragende binnenmuur was verwijderd zonder dat een deugdelijke dragende constructie was teruggeplaatst. [eisers] hebben op 5 maart 2024 – na het verwijderen van de constructie – nader onderzoek laten verrichten door de heer [A] van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [A] verklaart: ‘
de bouwkundige staat was gevaarlijk en instortingsgevaar van de verdiepingsvloer en hiermee eigenlijk de gehele bovenwoning inclusief dak reeel. Er zijn zo snel mogelijk stempels aangebracht tpv de niet meer aanwezige binnenmuur’.
de bouwkundige staat was gevaarlijk en instortingsgevaar van de verdiepingsvloer en hiermee eigenlijk de gehele bovenwoning inclusief dak reeel. Er zijn zo snel mogelijk stempels aangebracht tpv de niet meer aanwezige binnenmuur’.
4. De beoordeling
De woning moet bij levering geschikt zijn voor normaal gebruik
4.1.
Partijen hebben een koopovereenkomst gesloten. Daarin is een bepaling opgenomen over de eigenschappen die de woning moet hebben bij levering.
4.2.
Artikel 6.1 van de koopovereenkomst bevat de hoofdregel: de verkoper moet de woning leveren in de staat waarin de woning zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bevond. De verkoper staat niet in voor (verborgen) gebreken en dus draagt de koper in beginsel het risico van alle gebreken. In artikel 6.3 wordt een uitzondering op deze hoofdregel gemaakt. Met dit artikel staat de verkoper in voor de afwezigheid van gebreken die een normaal gebruik van het gekochte verhinderen. In de rechtspraak wordt dit opgevat als een garantie. Voor de uitleg van het begrip ‘normaal gebruik’ moet, met inachtneming van de zogenaamde Haviltex-maatstaf, in beginsel worden aangesloten bij wat daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan. [1] Dit betekent dat in de woning gewoond moet kunnen worden op een voldoende veilige manier, met een redelijke mate van duurzaamheid en zonder dat het woongenot wezenlijk wordt aangetast, mede in het licht van wat de koper verder op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
Scheefstand staat op zichzelf niet in de weg aan normaal gebruik
4.3.
Bij onderzoek van [bedrijf 1] zijn [eisers] geïnformeerd over zichtbare en voelbare scheefstand in de verdiepingsvloeren en scheurvorming in het metselwerk. Deze situatie was dus al aanwezig ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en [eisers] hebben deze aanvaard. Gesteld noch gebleken is dat de problemen met het plafond, de scheefstand van de muren, deurkozijnen en deuren op de eerste verdieping en de kromheid van de vide trap zolder niet aanwezig waren ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. De scheefstand van de verdiepingsvloer en de scheuren in de muren lijken er eerder op te duiden dat ook deze eigenschappen al aanwezig waren. Voor zover dat niet het geval was, leiden de gebreken alleen tot aansprakelijkheid als ze aan normaal gebruik als woning in de weg staan. Ook dit is niet gesteld of gebleken. Dat de oorzaak van de scheefstand mogelijk niet (normale) zetting is, maar gelegen zou zijn in een door [gedaagden] veroorzaakt constructief probleem, maakt dat niet anders. [eisers] kunnen [gedaagden] dan ook in beginsel niet aansprakelijk houden voor deze schade.
Eventueel instortingsgevaar staat in de weg aan normaal gebruik
4.4.
[eisers] baseren hun vorderingen op de omstandigheid dat de woning op het moment van levering op instorten stond. Tussen partijen is niet in geschil dat, áls zou komen vast te staan dat de woning op het moment van levering op instorten stond, de woning niet de eigenschappen bezat die nodig zijn voor normaal gebruik.
4.5.
De kantonrechter kan op dit moment nog niet vaststellen of de woning op het moment van levering op instorten stond of althans constructief ingrijpen direct noodzakelijk was om de veiligheid te waarborgen. [eisers] hebben ter onderbouwing van hun standpunt het rapport van [bedrijf 2] overgelegd, waarin staat dat een dragende binnenmuur is verwijderd en hier geen vervangende dragende constructie voor in de plaats is aangebracht. Daar staat tegenover dat de verwijderde muur volgens [gedaagden] geen dragende muur was. [gedaagden] hebben hiertoe aangevoerd dat zij, voordat zij deze muur hebben verwijderd, bij de gemeente bouwtekeningen hebben opgevraagd. Op basis van deze tekeningen waren zij, net als het bouw- en renovatiebedrijf [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) en bevriend architect [B] (hierna: [B] ), tot de conclusie gekomen dat geen sprake was van een dragende muur. Daarbij hebben [gedaagden] bij het verwijderen van de (niet-dragende) binnenmuur alsnog een houten constructie aangebracht als extra versteviging. Deze constructie hebben [eisers] verwijderd, waardoor [bedrijf 2] niet de situatie ten tijde van de levering heeft kunnen beoordelen, aldus [gedaagden] .
4.6.
Partijen hebben hiermee hun stelling en betwisting voldoende gemotiveerd onderbouwd, terwijl de kantonrechter onvoldoende is voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. Dit alles leidt ertoe dat de kantonrechter behoefte heeft aan voorlichting van een onafhankelijke deskundige, indien en voor zover er geen andere grond is die aan schadeplichtigheid van [gedaagden] in de weg staat.
Het eventuele instortingsgevaar was niet kenbaar bij [eisers] .
4.7.
De in artikel 6.3 omschreven garantie geldt niet voor gebreken die aan de koper bekend of kenbaar waren ten tijde van de koop. Dus uitsluitend indien sprake is van gebreken die aan een normaal gebruik in de weg staan én die niet aan koper bekend of kenbaar waren, is sprake van een tekortkoming in de nakoming en is de verkoper schadeplichtig.
4.8.
Voor zover vastgesteld wordt dat sprake is van een constructief gebrek waardoor de woning niet geschikt is als woonhuis, stellen [gedaagden] dat dit voor rekening van [eisers] komt, omdat zij nader onderzoek hadden moeten doen (al dan niet door het stellen van vragen). Dit verweer slaagt niet.
4.9.
Of op een koper een (verdergaande) onderzoeksplicht rust (dan het onderzoek dat al is verricht) en hoe ver die strekt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo is de koper die twijfelt of behoort te twijfelen of de zaak bepaalde eigenschappen bezit, gehouden ter zake onderzoek te (laten) verrichten. [2] Bij de beoordeling van de vraag of [eisers] nader onderzoek hadden moeten doen – welke vraag de kantonrechter ontkennend beantwoordt – heeft de kantonrechte het volgende meegewogen:
- In artikel 6.3 van de koopovereenkomst hebben [gedaagden] een garantie gegeven dat de woning geschikt is voor normaal gebruik als woonhuis;
- Waren er voor [gedaagden] indicaties geweest dat het verwijderde muurtje toch een dragende muur was geweest, zouden zij nadere scheurvorming hebben geconstateerd na het verwijderen van de muur of zouden zich anderszins relevante omstandigheden hebben voorgedaan waarover zij iets kónden meedelen aan [eisers] , dan had het op hun weg gelegen dat te doen;
- [gedaagden] hebben geen andere feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat [eisers] een nader bouwkundig onderzoek hadden moeten laten verrichten, dan hun mededeling aan [eisers] dat zij zélf een muurtje hebben verwijderd. Gelet op de afgegeven garantie en de mededelingsplicht aan de zijde van [gedaagden] is die enkele mededeling onvoldoende om tot een verzwaarde onderzoeksplicht te leiden aan de zijde van [eisers] ;
- [eisers] hebben voor het sluiten van de koopovereenkomst onderzoek laten verrichten. De deskundige heeft onder meer geconstateerd dat sprake was van scheurvorming in het metselwerk en dat in de verdiepingsvloeren enige scheefstand voel- en zichtbaar was. Dit kon volgens de deskundige verklaard worden door zetting, terwijl aangenomen kon worden dat de situatie stabiel was, gelet op de ouderdom van de woning. Hoewel dat niet uit het rapport blijkt, staat tussen partijen vast dat de deskundige op de hoogte was van het verwijderen van het muurtje door [gedaagden] . Dit is voor de deskundige kennelijk geen aanleiding geweest om te twijfelen aan de oorzaak van de geconstateerde omstandigheden, en ook geen aanleiding geweest om daarover nadere vragen te stellen;
- [eisers] hebben onbetwist aangevoerd dat het gestelde constructieve gebrek alleen had kunnen blijken na destructief onderzoek, en dat dergelijk onderzoek zonder bijzondere aanleiding niet gebruikelijk is voorafgaand aan het sluiten van een koopovereenkomst voor een woning.
De ouderdomsclausule staat niet in de weg aan aansprakelijkheid
4.10.
In de koopovereenkomst is een ouderdomsclausule opgenomen, waarin staat dat het koper bekend is dat de woning gebouwd werd in 1920, wat betekent dat de eisen die aan de bouwkwaliteit gesteld mogen worden aanzienlijk lager liggen dan bij nieuwe woningen, aldus [gedaagden] .
4.11.
Het beroep van [gedaagden] op de ouderdomsclausule – ter weerlegging van eventuele aansprakelijkheid – gaat niet zonder meer op. De ouderdomsclausule ziet namelijk op gebreken die voortkomen uit de ouderdom van de woning. Als komt vast te staan dat, door het verwijderen van een dragende binnenmuur zonder daarvoor een deugdelijke constructie terug te plaatsen, de woning ten tijde van de levering niet geschikt was voor (het gegarandeerde) normaal gebruik als woonhuis, dan zou sprake zijn van een constructiegebrek dat niet komt door de ouderdom van de woning. De ouderdomsclausule staat daarom in dat geval niet aan aansprakelijkheid van [gedaagden] in de weg.
Tussenconclusie
4.12.
Mocht komen vast te staan dat de woning op het moment van levering niet de eigenschappen bezat die nodig zijn voor normaal gebruik, dan zullen [gedaagden] de schade die daaruit voortvloeit aan [eisers] moeten vergoeden.
Schade
4.13.
Ter onderbouwing van hun schade, hebben [eisers] twee offertes overgelegd, van [bedrijf 4] van € 12.252,59 en van [bedrijf 5] van € 10.660,10. De kantonrechter is van oordeel dat, ook indien komt vast te staan dat de woning op het moment van levering niet de eigenschappen bezat die nodig zijn voor normaal gebruik, niet de volledige gevorderde schade kan worden toegewezen.
Alleen herstelkosten komen voor vergoeding in aanmerking
4.14.
Die schadeplicht is ingevolge artikel 6.3 beperkt tot de herstelkosten. Dit ligt anders indien de verkoper een verwijt treft; in dat geval is de verkoper ook voor andere schade dan de herstelkosten aansprakelijk.
4.15.
[eisers] stellen dat dit het geval is omdat [gedaagden] wisten dat zij een (dragende) muur hadden verwijderd en zij geen deugdelijke dragende constructie hebben aangebracht. Deze wetenschap onderbouwen [eisers] met een verwijzing naar bouwtekeningen van een woning. [gedaagden] betwisten deze wetenschap. Zij onderbouwen hun betwisting met het overleggen van andere tekeningen, afkomstig van Funda en van de gemeente, en de omstandigheid dat zij [B] en [bedrijf 3] erbij hebben gehaald die hen adviseerden de houten constructie aan te brengen zoals is gedaan. Gelet op de onderbouwde betwisting door [gedaagden] is de kantonrechter van oordeel dat het standpunt van [eisers] onvoldoende is onderbouwd met overlegging van een tekening die niet past bij de hoekwoning van [gedaagden] . Aan bewijslevering wordt daarom niet meer toegekomen. Aangezien niet komt vast te staan dat [gedaagden] een verwijt kan worden gemaakt, zijn [gedaagden] op grond van artikel 6.3 van de koopovereenkomst niet aansprakelijk voor ándere schade dan de herstelkosten van de constructieve gebreken die aan normaal gebruik in de weg staan.
De volgende schadeposten zullen in beginsel worden afgewezen:
- ‘verlaagd plafond’ en ‘vloer 1ste verdieping’ (offerte van [bedrijf 4] )
- ‘deurkozijnen + deuren’ en ‘vide trap zolder’ (offerte van [bedrijf 5] )
4.16.
Deze gevorderde kosten zullen in beginsel worden afgewezen, gelet op wat is overwogen in 4.3; [eisers] waren geïnformeerd over de scheefstand in de verdiepingsvloeren, scheefstand in de deurkozijnen en deuren en de kromheid van de vide trap zolder en zij hebben deze situatie aanvaard. Er is daarom geen sprake van een gebrek waarvoor [eisers] [gedaagden] aansprakelijk kunnen houden. Deze schade posten kunnen alleen worden toegewezen indien deze noodzakelijk zijn in verband met herstel van andere gebreken die aan normaal gebruik van de woning in de weg staan.
Nadere inlichting nodig ten aanzien van de volgende schadeposten:
- ‘staalconstructie’, ‘W- installateur’ en ‘E- installateur’ (offerte van [bedrijf 4] )
- ‘wegslopen bestaande muren’, ‘afvoerkosten’ en ‘hsb wanden opbouw osb en gips’ (offerte van [bedrijf 5] )
- ‘knieschot zolder constructie’ (offerte van [bedrijf 5] )
4.17.
[eisers] stellen dat ter voorkoming van instortingsgevaar een stalen constructie moest worden aangebracht, omdat een houten constructie minder sterk is en hout nooit een vervanging mag zijn voor het verwijderen van een muur. Hierbij moest het leidingwerk dat door de steunbalken heen zat, worden vervangen. Omdat de muren van de eerste verdieping door de verzakking op instorten stonden en om de nieuwe constructie te laten slagen, moesten deze oude muren er uit en moesten er, vanwege gewichtsbesparing, houten wanden met gipsplaten voor terugkomen. Naar aanleiding van de opmerking daarover van [gedaagden] , hebben [eisers] toegelicht dat met de opmerking op de offerte van [bedrijf 4] : ‘wanden op de 1ste verdieping kunnen blijven staan’ bedoeld is dat deze werkzaamheden niet door van [bedrijf 4] gedaan moesten worden, maar dat deze werkzaamheden wel moesten gebeuren, uiteindelijk dus door [bedrijf 5] . Ook was het noodzakelijk een knieschot te plaatsen ter versteviging van de balken op zolder.
[gedaagden] betwisten deze schadeposten en voeren hiertoe aan dat het niet noodzakelijk was om een complete constructie van staal te maken, de muren op de eerste verdieping te verwijderen en de knieschotten te plaatsen.
4.18.
De kantonrechter kan niet vaststellen of de gekozen constructie noodzakelijk was of dat ook een andere, goedkopere, oplossing mogelijk was geweest, bijvoorbeeld door een dragende constructie terug te plaatsen waarbij het omleggen van de W- en E-installatie niet noodzakelijk is. De kantonrechter wenst hierover ingelicht te worden door een deskundige.
Latere beoordeling ten aanzien van de volgende schadeposten:
- ‘algemeen’ (offerte van [bedrijf 4] )
- ‘arbeid’ (offerte van [bedrijf 5] )
4.19.
Deze kosten hangen samen met de eerder besproken schadeposten. De kantonrechter kan hier daarom nog geen oordeel over geven.
Rente
4.20.
Voor zover de kantonrechter uiteindelijk tot het oordeel zal komen dat [gedaagden] enig bedrag aan schadevergoeding dienen te betalen aan [eisers] , is de kantonrechter van oordeel dat de wettelijke rente daarover niet al verschuldigd is vanaf de levering van het huis, laat staan het sluiten van de koopovereenkomst, maar vanaf het moment dat de kosten zijn gemaakt, om gebreken te herstellen.
De kantonrechter zal een deskundige benoemen
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat een deskundigenonderzoek nodig is om een eindbeslissing te kunnen nemen in deze zaak. Zoals hiervoor overwogen staat het nog niet vast dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat de woning niet de eigenschappen zou bevatten die nodig zijn voor normaal gebruik. Daarnaast kan de kantonrechter nog niet van alle schadeposten vaststellen of – indien komt vast te staan dat [gedaagden] tekort zijn geschoten – deze kunnen worden toegewezen. De kantonrechter heeft de mogelijkheid om te bevelen dat er een deskundigenonderzoek wordt gedaan en is van plan om dat te doen. Partijen krijgen de gelegenheid om zich daarover uit te laten.
Punten waarover partijen zich kunnen uitlaten
4.22.
De kantonrechter zal de zaak aanhouden zodat partijen een akte kunnen nemen, waarin zij op het voornemen van de kantonrechter reageren. Meer specifiek krijgen partijen de mogelijkheid om zich over de volgende punten uit te laten:
- welke soort deskundigheid vereist is;
- hoeveel deskundigen er moeten worden benoemd;
- de voorgenomen te benoemen deskundige;
- welke vragen aan de deskundige(n) moeten worden gesteld.
4.23.
Voor zover partijen aanleiding zien om in hun akte te verzoeken om de benoeming van (een) specifieke deskundige(n), vraagt de kantonrechter hun dit alleen te doen als over de benoeming van die deskundige(n) tussen partijen overeenstemming bestaat.
4.24.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van bouwgebreken. Tenzij de aktes van partijen aanleiding geven tot benoeming van één of meer anderen, is de kantonrechter voornemens de heer ing. E.P.G. Borgers als deskundige te benoemen en in ieder geval de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
Kunt u, op basis van de foto’s en toelichting van partijen en eventueel op basis van een bezoek ter plaatse, iets zeggen over de constructie van de woning op het moment van verkoop en levering, en, meer specifiek, over de vraag of de woning op het moment van levering op instorten stond, of althans constructief ingrijpen noodzakelijk was om de veiligheid te waarborgen?
Mocht u tot de conclusie komen dat de woning op het moment van levering op instorten stond/constructief ingrijpen als hiervoor bedoeld noodzakelijk was, zou u wat kunnen zeggen over de oorzaak hiervan, waarbij verzocht wordt – voor zover mogelijk – in te gaan op de volgende vragen:
a. Was er bij bouw van de woning en ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst sprake van een dragende muur tussen de woonkamer en keuken? Op basis waarvan kunt u al dan niet tot die conclusie komen? Zou die conclusie mogelijk anders zijn in 2022 en 2024 in verband met de toen geldende stand van de techniek?
b. Heeft, en zo ja, in welke mate, het verwijderen van de muur tussen de woonkamer en keuken bijgedragen aan het ontstaan van een onveilige situatie?
c. Had de vervangende constructie die [gedaagden] hebben aangebracht, en zo ja, in welke mate, een dragende functie en in welke mate heeft het plaatsen en later verwijderen van díe constructie bijgedragen aan de onveilige situatie?
3. Maakt het voor de betrouwbaarheid van uw conclusies uit dat op het moment van levering nog een door [gedaagden] aangebracht houten constructie aanwezig was en u deze niet zelf heeft kunnen zien en beoordelen?
4. Kunt u wat zeggen over de noodzakelijkheid en kosten van de door [eisers] verrichtte werkzaamheden zoals genoemd onder 4.17 en 4.18 (‘Staalconstructie’, ‘W- installateur’, ‘E- installateur’, ‘wegslopen bestaande muren’, ‘hsb wanden opbouw osb en gips’ en ‘knieschot zolder constructie’), rekening houdend met de volgende omstandigheden:
a. Er is gekozen voor een stalen constructie, terwijl het huis niet met een stalen constructie is gebouwd;
b. Er is gekozen voor een overspanning van zijgevel naar zijgevel, in plaats van de aanvankelijke situatie waarbij sprake was van een muur – en later een houten constructie – tussen de woonkamer en de keuken;
c. De keuze voor een stalen contractie van zijgevel naar zijgevel heeft volgens [eisers] tot gevolg dat de W- en E-installatie omgelegd moesten worden (omdat deze door de balken in het plafond liepen);
d. Er is kennelijk voor gekozen de stalen constructie direct onder de vloerbalken van de eerste verdieping aan te brengen en niet onder de W- en E-installatie.
e. Was het noodzakelijk de muren op de eerste verdieping te verwijderen of was een andere oplossing goed denkbaar waarbij deze muren behouden konden blijven?
f. Was het noodzakelijk knieschotten aan te brengen op zolder en zo ja, kunt u aangeven waarom dat ten tijde van de bouw van de woning kennelijk niet gebeurd is?
5. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de kantonrechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
4.25.
De kantonrechter merkt hierbij op dat partijen gehouden zijn aan het door de deskundige te verrichten onderzoek medewerking te verlenen.
[eisers] moeten het voorschot van de deskundige betalen
4.26.
Het uitgangspunt van de wet is dat het voorschot op de kosten van de deskundige door eiser moet worden betaald. De kantonrechter ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarom zal worden bepaald dat [eisers] het voorschot moeten betalen. In een later te wijzen vonnis zal worden bepaald ten laste van welke partij de kosten van de deskundige uiteindelijk komen. Partijen zullen zich na benoeming van de deskundige nog mogen uitlaten over het voorschot.
Conclusie
4.27.
De kantonrechter kan nog niet vaststellen of de woning ten tijde van de levering de eigenschappen bezat die nodig zijn voor normaal gebruik. Zij zal zich daarom laten inlichten door een deskundige. Mocht komen vast te staan dat de woning niet de eigenschappen bezat voor normaal gebruik, doordat het op instorten stond, dan zullen [gedaagden] de schade die [eisers] daardoor hebben gehad, moeten vergoeden voorzover het kosten van herstel betreft. De kantonrechter kan van sommige schadeposten nog niet vaststellen of deze zullen worden toegewezen en verlangt daarom ook op dit punt inlichting van een deskundige.
Het vervolg van de procedure
4.28.
Voordat tot het benoemen van een deskundige zal worden overgegaan, zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), de vereiste deskundigheid en de aan de deskundige voor te leggen vragen (zie overwegingen 4.22 tot en met 4.24). De kantonrechter zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol van 14 mei 2025. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
4.29.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5.De beslissing
De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 14 mei 2025om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht;
woensdag 14 mei 2025om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht;
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.