ECLI:NL:RBMNE:2025:324

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
11024944 SC EXPL 24-803
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premie voor zakelijke bedrijfsautoverzekering

In deze zaak vordert Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam Centraal Beheer Achmea, een bedrag van € 129,22 aan premie over de maand mei 2023 van gedaagde B.V. Gedaagde had van 1 mei 2023 tot en met 2 november 2023 een zakelijke bedrijfsautoverzekering bij Achmea. Gedaagde stelt dat de premie al is betaald, maar heeft deze stelling niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van Achmea toewijsbaar is, omdat gedaagde niet heeft aangetoond dat de premie over mei 2023 is voldaan. De kantonrechter heeft ook de discussie tussen partijen over de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst en de schadeaanspraak van gedaagde irrelevant geacht voor de beoordeling van de premie. Achmea heeft ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, welke zijn toegewezen, evenals de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11024944 \ AC EXPL 24-803 ABK 62937
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
handelend onder de naam Centraal Beheer Achmea,
gevestigd in Apeldoorn,
eisende partij,
hierna te noemen: Achmea,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2.
De kantonrechter heeft [gedaagde] de mogelijkheid gegeven om op de zitting van 27 november 2024 schriftelijk te reageren op de conclusie van repliek. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
1.3.
Daarna is bepaald dat in deze zaak een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] had van 1 mei 2023 tot en met 2 november 2023 een zakelijke bedrijfsautoverzekering bij Achmea. In deze procedure vordert Achmea € 129,22 aan premie over de maand mei 2023. Volgens [gedaagde] is die premie al betaald, maar [gedaagde] heeft die stelling niet voldoende onderbouwd. De vordering wordt toegewezen.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet de hoofdsom betalen
3.1.
De vordering tot betaling van € 129,22 aan premie over de maand mei 2023 wordt toegewezen. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] op grond van een verzekeringsovereenkomst over mei 2023 premie verschuldigd is aan Achmea. [gedaagde] stelt dat zij de premie al heeft betaald, maar heeft die stelling niet voldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft een bankafschrift overgelegd waaruit haar betalingen aan Achmea blijken. Op het bankafschrift staan periodieke incasso’s vermeld van 7 juni 2023, 6 juli 2023,
4 augustus 2023, 7 september 2023, 5 oktober 2023 en 6 november 2023. Het betreft steeds de incasso van een bedrag van € 129,22, dus ter hoogte van de maandpremie. Alleen de laatste incasso van 6 november 2023 is lager, namelijk € 4,31. Volgens Achmea zien de betalingen dus op de premies over de periode van juni tot en met november 2023 en dus niet de premie voor mei 2023. Dat is door [gedaagde] niet betwist. Het bankafschrift onderbouwt dus niet de stelling van [gedaagde] , dat de premie over mei 2023 al is betaald.
3.2.
Partijen geven een verschillende voorstelling van zaken over het eindigen van de verzekeringsovereenkomst en de aanloop daarnaartoe. Volgens [gedaagde] heeft zij de verzekering bij Achmea stopgezet, omdat Achmea ten onrechte heeft geweigerd een vergoeding uit te keren, voor (inbraak)schade die op 18 juli 2023 aan de bedrijfsauto is ontstaan. Volgens Achmea heeft [gedaagde] bij haar aanspraak op schadevergoeding verzekeringsfraude gepleegd. [gedaagde] zou hebben verklaard dat ook eerder geleden, niet door de verzekering gedekte schade aan het portier was ontstaan bij de inbraak. Achmea stelt dat zij om die reden de verzekeringsovereenkomst heeft beëindigd. De kantonrechter laat deze discussie tussen partijen voor wat hij is, omdat de discussie niet relevant is voor de beoordeling van de vordering van Achmea. De premie over mei 2023 is namelijk al vóór de inbraak en schadeaanspraak verschuldigd geraakt – en onbetaald gelaten. De schadeaanspraak en de daarover ontstane discussie kunnen dus geen reden zijn geweest voor het onbetaald laten van de premie. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat of toegelicht waarom de discussie over de schadeaanspraak ertoe zou moeten leiden dat de premie over de maand mei 2023 niet (meer) verschuldigd is.
3.3.
[gedaagde] heeft aangegeven dat zij ‘tot oktober 2023’ heeft betaald aan Achmea. Voor het geval [gedaagde] daarmee heeft bedoeld te zeggen dat de verzekeringsovereenkomst al per 1 oktober 2023 is geëindigd, zodat zij om die reden niet nog een maand premie verschuldigd zou zijn, gaat die stelling niet op. [gedaagde] heeft die stelling namelijk niet onderbouwd. Uit het polisblad van de nieuwe verzekering van [gedaagde] , die kennelijk al op 1 september 2023 is ingegaan, volgt niet dat zij de verzekeringsovereenkomst met Achmea per 1 oktober 2023 heeft beëindigd. Daartegenover heeft Achmea gesteld dat niet [gedaagde] , maar Achmea de verzekeringsovereenkomst heeft beëindigd per 2 november 2023. Achmea heeft een brief overgelegd waar dat ook uit volgt. [gedaagde] heeft die beëindiging door Achmea onvoldoende weersproken, zodat tussen partijen vaststaat dat de verzekeringsovereenkomst op 2 november 2023 is geëindigd. [gedaagde] is daarom premie verschuldigd over de periode van 1 mei 2023 tot en met 2 november 2023.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.4.
De vordering Van Achmea van een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen voor een bedrag van € 48,40. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering wordt getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Achmea heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat Achmea een van btw vrijgestelde prestatie heeft verricht en de btw dus niet kan verrekenen, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 48,40 toegewezen.
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen
3.5.
[gedaagde] heeft de premie niet op tijd betaald en daarom moet zij daarover wettelijke rente betalen. De wettelijke rente tot datum dagvaarding (12 maart 2024) is door Achmea begroot op € 5,85. De verschuldigdheid en hoogte van wettelijke rente zijn door [gedaagde] niet betwist. In de dagvaarding wordt vanaf de datum van de dagvaarding wettelijke rente gevorderd over een bedrag van € 193,65, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat dit gaat om een verschrijving, aangezien dit bedrag niet valt te herleiden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen, maar alleen over de hoofdsom en de buitengerechtelijke kosten.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- rente t/m datum dagvaarding

129,22
5,85
- buitengerechtelijke incassokosten
48,40
+
totaal
183,47
[gedaagde] moet proceskosten betalen
3.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Achmea worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
80,00
(2 punten × € 40,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
369,42
Uitvoerbaar bij voorraad
3.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals Achmea heeft gevorderd. [gedaagde] is daar niet tegen opgekomen. Ook zijn er geen feiten en/of omstandigheden of belangen gebleken die aan deze vordering in de weg staan.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 183,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 177,62, met ingang van 12 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 369,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.