ECLI:NL:RBMNE:2025:322

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
11302204 \ MC EXPL 24-5863
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over hardware- en softwaresysteem voor kapsalons met onjuiste opzegtermijn en hoofdelijke veroordeling

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, ging het om een huurgeschil tussen [Eiser] B.V. en de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] en haar vennoten [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. [Eiser] vorderde betaling van achterstallige huur voor een hardware- en softwaresysteem dat door [gedaagden] werd gebruikt in hun kapsalon. De huurprijs bedroeg € 288,52 per maand, maar [gedaagden] stopte met betalen per 1 juli 2023. [Eiser] vorderde in totaal € 2.568,18 aan achterstallige huur, plus wettelijke handelsrente en proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat de huur van de hardware doorliep, terwijl de huur van de software op 28 april 2023 was opgezegd. De kantonrechter wees de vordering van [Eiser] voor de achterstallige huur van de hardware toe, evenals één maand huur voor de software, en bepaalde dat de toekomstige huurtermijnen niet opeisbaar waren. Daarnaast werd de wettelijke handelsrente toegewezen over de huurtermijnen tot en met mei 2024. [Eiser] kreeg ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moest worden nageleefd, ook als er hoger beroep werd ingesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 26 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Lelystad

Civiel recht
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11302204 \ MC EXPL 24-5863
Vonnis van 12 februari 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[Eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [Eiser] ,
gemachtigde: mr. W. Polman,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,3. [gedaagde sub 3] ,

gevestigd/wonend in [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte vermeerdering eis en overlegging productie van [Eiser]
- de mondelinge behandeling van 20 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de brieven van [Eiser] en [gedaagden] waarmee zij de kantonrechter hebben laten weten dat zij na de mondelinge behandeling geen schikking hebben bereikt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis komt.

2.De kern van de zaak

[gedaagden] huurde kapperssoftware en twee hardwaresystemen (computer en kassa) van [Eiser] . Daarvoor betaalde zij in totaal € 288,52 per maand. Op een gegeven moment is [gedaagden] gestopt als kapsalon en per 1 juli 2023 is zij ook gestopt met betalen. [Eiser] vordert in deze procedure betaling van in totaal € 2.568,18 aan achterstallige huur (plus wettelijke handelsrente en proceskosten). Ook eist [Eiser] betaling van de huurtermijnen vanaf 1 juni 2024 tot aan het einde van de looptijd van het contract. De kantonrechter wijst de achterstallige huur toe, omdat de huur van de hardware doorloopt. Daarnaast moet [gedaagden] nog één maand huur voor de software betalen. Maar de toekomstige huurtermijnen worden slechts toegewezen tot aan de datum van dit vonnis, want de latere huurtermijnen zijn niet opeisbaar.

3.De beoordeling

[gedaagden] moet de achterstallige huur voor de hardware betalen
3.1.
[gedaagden] huurde al sinds 2013 hard- en software bij [Eiser] . Ongeveer elke vier jaar installeerde [gedaagden] nieuwe hardware en werd het huurcontract voor de hardware vernieuwd. Dat gebeurde ook in april 2022. [gedaagden] ondertekende toen een nieuwe huurovereenkomst voor 48 maanden, voor de periode van april 2022 tot april 2026. Daarmee staat vast dat april 2026 de afgesproken einddatum is voor de huur van de hardware. [gedaagden] heeft naar voren gebracht dat de hardware eigenlijk al in september 2021 vernieuwd had moeten worden en dat de einddatum van april 2026 daarom vervroegd moet worden naar september 2025. Daar gaat de kantonrechter niet in mee. Als [gedaagden] een andere einddatum had gewild, had zij dat aan moeten geven vóórdat zij haar handtekening zette onder het contract, waarin duidelijk een einddatum van april 2026 staat.
3.2.
Omdat de afspraak was dat [gedaagden] de hardware tot april 2026 zou huren, moet zij in ieder geval de huurtermijnen van de hardware van juli 2023 tot en met mei 2024 betalen, zoals [Eiser] heeft gevorderd. [gedaagden] heeft deze vordering in de (mondelinge) conclusie van antwoord van 18 september erkend, maar later in de (schriftelijke) conclusie van antwoord aangegeven dat de huurovereenkomst in april 2023 is opgezegd. Van opzegging is echter geen sprake. Het klopt dat [gedaagden] op 28 april 2023 een brief heeft gestuurd aan [Eiser] waarin zij de huur van de
softwareopzegt. Maar in die brief zegt zij de huur van de
hardwareniet op. Er staat alleen: “De overeenkomst voor de gehuurde hardware willen wij uiteraard ook graag beëindigen. Hiervoor willen wij graag een afspraak maken om te kijken naar de mogelijkheden.” Uit de latere e-mailcorrespondentie blijkt dat [Eiser] en [gedaagden] het niet eens konden worden over het beëindigen van de huur van de hardware. De huur van de hardware is dus door blijven lopen. In totaal komt de achterstallige huur voor de periode juli 2023 tot en met mei 2024 neer op 11 × € 191,18 = € 2.102,98.
3.3.
[Eiser] wil naast de huur tot en met mei 2024 ook de achterstallige huurtermijnen vanaf 1 juni 2024 betaald krijgen. Die huurtermijnen zijn in principe toewijsbaar, omdat de huur niet is geëindigd. Maar de kantonrechter kan alleen de huurtermijnen toewijzen voor zover deze opeisbaar zijn. [Eiser] en [gedaagden] hebben namelijk afgesproken dat [gedaagden] de huur elke maand betaalt. Dat betekent dat toekomstige huurtermijnen – huurtermijnen die [gedaagden] ná de datum van dit vonnis zou moeten betalen – op dit moment niet opeisbaar zijn. Daarom wijst de kantonrechter nog acht maanden aan achterstallige huurtermijnen voor de hardware toe (voor de maanden juni 2024 tot en met januari 2025). Dat komt neer op 8 × € 191,18 = € 1.529,44.
[gedaagden] moet nog één maand huur voor de software betalen
3.4.
[gedaagden] huurde naast het kassasysteem ook software van [Eiser] . Daarvoor betaalde zij € 97,04 per maand aan huur. In tegenstelling tot de huur van de hardware kon [gedaagden] deze huur wel op elk moment opzeggen, met een opzegtermijn van drie maanden. Dat staat in artikel 2.2(b) van de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst van de software. [gedaagden] heeft de huur op 28 april 2023 opgezegd en [Eiser] heeft dat op 12 mei 2023 bevestigd. [Eiser] brengt nog huurtermijnen tot en met september 2023 in rekening, maar dat klopt niet. Na de opzegging van 28 april 2023 moest [gedaagden] namelijk alleen nog huur betalen voor de maanden mei, juni en juli 2023 (vanwege de opzegtermijn van drie maanden). Het staat vast dat [gedaagden] op 1 juli 2023 is gestopt met betalen. Daarom wijst de kantonrechter nog één maand huur toe voor de software, dus € 97,04. Dat is de termijn voor de maand juli 2023.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag aan huur wordt toegewezen:
- huur hardware juli 2023 t/m mei 2024
- huur hardware juni 2024 t/m januari 2025
- huur software juli 2023


2.102,98
1.529,44
97,04
totaal
3.729,46
Het schuldhulpverleningstraject maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders
3.6.
[gedaagden] is op dit moment verwikkeld in een schuldhulpverleningstraject. [Eiser] weigert om akkoord te gaan met de minnelijke regeling die haar is aangeboden door [gedaagden] via de schuldhulpverlener. [gedaagden] voert het schuldhulpverleningstraject aan als reden dat er nog niet is betaald. Maar dat betekent nog niet dat de kantonrechter de vorderingen van [Eiser] moet afwijzen. Deze procedure draait namelijk om de vraag of [Eiser] recht heeft op de afgesproken huur, en zoals hierboven uitgelegd is dat inderdaad het geval. Het is wel mogelijk om de rechter te vragen een schuldeiser te dwingen om mee te werken aan een minnelijke regeling (een dwangakkoord), maar daarvoor is er een aparte procedure. [1]
[gedaagden] moet wettelijke handelsrente betalen
3.7.
Naast betaling van huur eist [Eiser] ook betaling van wettelijke handelsrente, maar alleen over de huurtermijnen tot en met mei 2024, vanaf de datum van de dagvaarding (3 september 2024). Op die datum was er inderdaad sprake van te late betaling van een bedrag dat volgt uit een overeenkomst tussen twee bedrijven, dus de kantonrechter wijst dit toe. De wettelijke handelsrente wordt toegewezen over een bedrag van € 2.200,02 (€ 2.102,98 + € 97,04, dus de huur van de hardware van juli 2023 tot en met mei 2024 en de huur van de software van juli 2023).
[gedaagden] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.8.
[Eiser] vordert vergoeding van € 383,62 buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is op deze zaak van toepassing. [Eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [Eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 383,62 toegewezen.
[gedaagden] moet de proceskosten van [Eiser] betalen
3.9.
[gedaagden] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom, bovenop het toegewezen bedrag, de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [Eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
117,56
- griffierecht
496,00
- salaris advocaat
528,00
(2 punten × € 264,00)
- nakosten
135,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.276,56
Hoofdelijke veroordeling
3.10.
[Eiser] heeft niet alleen de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] , maar ook haar vennoten, de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] , gedagvaard. [Eiser] eist dat de veroordelingen tot betaling hoofdelijk worden uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. De kantonrechter wijst dat toe, want bij aansprakelijkheid van een vennootschap onder firma zijn ook de vennoten hoofdelijk aansprakelijk. [2]
Uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, zoals [Eiser] heeft gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [Eiser] te betalen een bedrag van € 3.729,46,
4.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [Eiser] te betalen de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 2.200,02, met ingang van 3 september 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [Eiser] te betalen een bedrag van € 383,62 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.276,56, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. G. Boonzaaijer en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 287a Faillissementswet.
2.Artikel 18 Wetboek van Koophandel.